Reactie op bijdrage A.F.J. Blondeel, GVR, in PIV-Bulletin 2012, 3

Samenvatting:

De cri de cœur van Armand Blondeel in het PIV-Bulletin van april 2012 is helder: laten we nu voor eens en altijd een einde maken aan de almaar de kop opstekende door iedereen als vervelend ervaren BGK discussie op dossier niveau.

Als BGK commissie van LSA/ASP/WAA kunnen we die handschoen niet onaangeroerd laten liggen. Want dat er ons een handschoen voor de voeten geworpen wordt, is duidelijk. We zouden ons als advocaten immers moeten bezinnen op onze positie binnen de ‘letselschademarkt’ en wel ‘binnen de sociale functie van het verzekeringsrecht’

Blondeel geeft daarbij ook nog wat vingerwijzingen hoe een advocaat zou moeten manoeuvreren. Ons doel zou niet alleen positioneel onderhandelen moeten zijn, maar ook het gezamenlijk werken aan een wederzijds aanvaardbare oplossing voor letselschadezaken.

Laat er geen enkel misverstand over bestaan: een letselschade advocaat heeft maar één belang te dienen en dat is dat van zijn cliënt. Een advocaat zal in beginsel altijd een buitengerechtelijke oplossing nastreven, op basis van overleg met (de verzekeraar van) de aansprakelijke partij. Maar als een buitengerechtelijke oplossing in het belang van de cliënt niet lukt, zal de advocaat de weg naar de rechter kiezen. Een wederzijds aanvaardbare oplossing is natuurlijk mooi, maar kan nooit het ultieme doel zijn van de advocaat. Dat is alleen een voor zijn cliënt aanvaardbaar eindresultaat.

Art. 6:96 BW is niet bedoeld om rechtshulp te financieren, het is – anders dan Blondeel blijkbaar ingang wil doen vinden – zeker geen subsidie waar verzekeraars in hun voordeel sociaal maatschappelijke verwachtingen op kunnen bouwen, ook niet in feitelijke zin. Met het artikel wordt slechts vastgelegd dat redelijke kosten van rechtsbijstand ook een schadepost vormen van het slachtoffer, naast andere schadeposten. En meer moet er niet in worden gelezen.

Onnodig is de onderliggende teneur van het stuk van Blondeel, waar hij advocaten lijkt aan te wijzen als belangrijkste schuldige voor de voortgaande BGK discussies op dossierniveau, als hij suggereert dat zij niet willen helpen om het vraagstuk van een redelijke begroting van BGK naar een goed einde te varen (zie slot van zijn bijdrage).

In het najaar van 2010 waren LSA, ASP en WAA de initiatiefnemers tot overleg met de verzekeraars verenigd in het PIV over normering van BGK, juist om vervelende en weer BGK kostende discussies als door Blondeel genoemd te voorkomen. Zij hebben aan het PIV toen een normering op uurtariefbasis voorgesteld met een marge van een totaal aan kosten waarbinnen over de redelijkheid van de kosten behoudens evidente onredelijkheid niet gediscussieerd zou hoeven te worden. Het PIV bleek na interne discussie bereid om een door LSA/ASP/WAA voorgestelde normering op uurtariefbasis te aanvaarden. In vervolg overleg bleek dat partijen op het gebied van de omvang van acceptabel geachte – te normeren – uurtarieven helemaal niet zo ver uit elkaar lagen, en bij door onderhandelen er vast wel uit zouden zijn gekomen. Verzekeraars wilden echter per se vast houden aan de PIV-staffelbedragen als bovengrens van de hiervoor bedoelde marge, met als voor de hand liggende consequentie dat er in beginsel dus ook niet meer dan die bedragen zou worden betaald. Want zou dat wel gebeuren, zo werd gezegd, dan zou het PIV gedonder krijgen met de intekenaars (niet advocaten) op de PIV-Overeenkomst buitengerechtelijke kosten (BGK).

Deze opstelling van verzekeraars zou in de praktijk gaan betekenen dat zij aan gespecialiseerde letselschade advocaten wel minder zouden gaan betalen dan de PIV-staffelbedragen indien op genormeerde uurtariefbasis minder zou zijn te declareren dan de PIV-staffelbedragen, maar dat zij daar tegenover niet meer dan die PIV-staffelbedragen zouden (willen) betalen als declaraties op genormeerde uurtariefbasis daarboven uit zouden stijgen. Het is voor verzekeraars dan van twee walletjes willen eten. Dat door verzekeraars – gezien de twee walletjes: oneigenlijk – vasthouden aan de PIV-staffelbedragen als top van de hiervoor bedoelde marge vormde het breekpunt in de onderhandelingen. Dat breekpunt kwam van verzekeraars, niet van de kant van de advocaten.

Blijkbaar was Blondeel ten tijde van het schrijven van zijn artikel niet op de hoogte van dit normeringsinitiatief van de gespecialiseerde letselschade advocatuur, en als hij dat wel was, heeft hij niet of onvoldoende geweten van de inhoud van de onderhandelingen. Want anders had hij zich over de rol van de letselschade advocatuur in zijn artikel wel genuanceerder uitgedrukt. De lezers van het PIV-Bulletin weten nu in ieder geval beter.

Terzijde over de PIV-Overeenkomst BGK vanuit verzekeraarsoptiek is de PIV-staffel natuurlijk een verdedigbaar instrument om de buitengerechtelijke kosten mee te begroten. Het maakt dit schadeonderdeel voorspel- en beheersbaar. Als het echter al zo is dat de PIV-staffel, toegepast op een zeer groot aantal zaken, voor schade expertise bureaus gemiddeld genomen redelijk uitpakt, wil dat niet zeggen dat dit op dossier niveau voor advocaten ook zo is. Soms is het nu eenmaal nodig, bijvoorbeeld uit schade beperkend oogpunt, in een individuele zaak veel tijd te investeren. Het is dan niet redelijk die tijd, die per saldo zorgt voor een lagere schadelast, via de PIV-staffel voor rekening te laten komen van de advocaat. En het is niet zo dat een advocaat dossiers waarin veel tijd gestoken is, kan ‘compenseren’ door dossiers waarin met een geringe tijdsbesteding een hoge vergoeding wordt bewerkstelligd. Lang niet alle advocaten hebben praktijken met gemiddelde zaken waarin het via vaste totaalhonoraria per zaak gemiddeld wel goed komt. En tenslotte maar niet onbelangrijk: een advocaat is het gedragsrechtelijk ook niet toegestaan om zijn beloning vast te stellen op een percentage of deel van de opbrengst van een zaak. Het zijn een paar redenen waarom de PIV-staffel voor advocaten dus geen maatstaf kan zijn.

Wat de toekomst betreft: de BGK werkgroep LSA/ASP/WAA schuift met de verzekeraars verenigd in het PIV onmiddellijk weer aan tafel, als die verzekeraars het er onderling dan over eens zijn geworden dat de sleutel van een oplossing van de BGK problematiek in verhouding tot de advocatuur ligt bij henzelf, door binnen een normering op basis van uurtarieven niet meer krampachtig vast te houden aan de PIV-staffelbedragen als uiteindelijk toch maar het slot op de deur.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey