Rb, deelgeschil: geen aansprakelijkheid NS voor val van perron

Samenvatting:

Verzoeker rent, na avondje stappen, met trein mee en valt daarbij tussen de trein en het perron; hij wordt door trein overreden en loopt zeer ernstig letsel op. Hij acht NS Reizigers aansprakelijk. Hij stelt dat het voorafgaande drukke gedrag van de jongens de conducteurs moet zijn opgevallen en dat zij het vertrek van de trein hadden moeten uitstellen of de trein hadden moeten laten stoppen. De rechtbank oordeelt dat de conducteurs bij het vertrek van de trein niet onzorgvuldig hebben gehandeld. Evenmin is sprake van onrechtmatigheid van de N.S. vanwege het achterwege laten van nadere beveiliging bij de vertrekprocedure door middel van camera’s of spiegels. Kosten deelgeschil begroot € 3.225,00 en afgewezen.

Uitspraak
beschikking
RECHTBANK UTRECHT

Sector handel en kanton
Handelskamer

zaaknummer / rekestnummer: 328282 / HA RK 12-384

Beschikking van 10 oktober 2012

in de zaak van

[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. J.M. van Noort,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
N.S. REIZIGERS B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verweerster,
advocaat mr. M.C. Franken- Schoemaker.

Partijen worden hierna aangeduid als [verzoeker] en N.S.

1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift,
– het verweerschrift,
– de mondelinge behandeling.

2. De feiten
2.1. Op 18 februari 2009 is [verzoeker] een ongeval overkomen op het perron van NS Station Hengelo (hierna: het station), waarbij hij tussen de trein en het perron is gevallen. Na zijn val is [verzoeker] door de trein overreden waarbij hij zeer ernstig letsel aan beide benen heeft opgelopen. [verzoeker] was die avond samen met [getuige 1] op het station om hun vriend [getuige 2] naar de trein te brengen, na een avond stappen.

2.2. De politie Twente, cluster Midden, team Hengelo-Noord heeft naar aanleiding van het ongeval getuigen gehoord en proces-verbaal opgemaakt.

2.3. Het proces-verbaal van verhoor bevat de volgende verklaring van [getuige 2]:
“(…)
Hier op het station hebben wij ongeveer 10 minuten tot een kwartier gewacht op de trein. Toen de trein kwam en toen deze stil stond ben ik de trein ingegaan. [verzoeker] is even met mij meegegaan voor de lol. Nog voordat de trein is gaan rijden is [verzoeker] de trein uitgegaan.
[verzoeker] en [getuige 1] stonden op het perron naast het raam van de coupe waar ik in zat, rustig te wachten tot de trein zou gaan rijden.
Toen de trein begon te rijden in de richting van Enschede zag ik dat [verzoeker] begon mee te rennen met de trein.
Ik zag dat de trein sneller begon te rijden en dat [verzoeker] uit mijn zichtveld verdween.
Ik zag, nog net voordat [verzoeker] uit mijn zichtveld verdween, dat hij een slaande beweging maakte richting de trein.
Ik hoorde achter mij een klap tegen het raam. (…).”

2.4. Het proces-verbaal van verhoor bevat de volgende verklaring van [getuige 1]:
“(…)
Toen we weggingen kon ik aan [verzoeker] heel goed merken dat hij meer dan genoeg gedronken had. Hij sprak met dubbele tong, hij keek en beetje duf uit zijn ogen en aan zijn manier van bewegen merkte ik dit ook.

Omdat [getuige 2] in Enschede woont brengen [verzoeker] en ik hem altijd weg naar het station. Dit hebben we vanavond ook gedaan. We zijn met z’n drieën naar het station gegaan. We waren op het perron alledrie gezellig met elkaar aan het ouwehoeren, terwijl we stonden te wachten op de trein die [getuige 2] zou nemen. Op een gegeven moment kwam de trein die [getuige 2] moest hebben aan bij het perron. [getuige 2] stapte in de trein. [verzoeker] stapte als grap ook in de trein. [getuige 2] ging rechts van de ingang in de trein zitten. Hij zat bij het raam en we konden hem zien zitten. Toen [getuige 2] in de trein zat werd er door de conducteur gefloten, als teken dat de trein zou gaan vertrekken. Ik heb [verzoeker] toen uit de trein getrokken. We stonden nog even te wachten tot de trein weg zou gaan. Toen de trein begon te rijden en het raam waarachter [getuige 2] zat voor [verzoeker] en mij was, vroeg ik als geintje ‘zal ik op het raampje kloppen?’ [verzoeker] en ik stonden op dat moment enkele meters van de trein af en ik had echt moeten rennen om nog bij het raam van [getuige 2] te komen. Het was dus echt als een geintje bedoeld, ik was het niet van plan. [verzoeker] zei toen ‘Nee, dat doe ik wel.’ Of iets soortgelijks. [verzoeker] rende mee met de trein om bij het raam van [getuige 2] te komen, Hij tikte tegen het raam, of dat probeerde hij. Het leek alsof [verzoeker] schrok dat hij vrij dicht bij de trein stond, want ik zag dat hij naar achter leunde. Hierdoor leek hij zijn evenwicht te verliezen en dreigde hij naar voren, tegen de trein te vallen. Ik was al achter [verzoeker] aan gelopen, en toen ik zag dat hij heel dicht bij de trein was ben ik naar hem toe gerend. Ik denk dat [verzoeker] zich afweerde tegen de trein, maar door de beweging van de trein viel hij opzij. Hij kwam tussen het perron en de rijdende trein ten val. (…)”

2.5. Het politierapport vermeldt dat de conducteurs en de machinist van de trein in kennis zijn gesteld en via de NS zijn opgevangen. Beide conducteurs en de machinist hadden niets van het ongeval gemerkt.

2.6. Bij brief van 6 januari 2012 heeft [verzoeker] N.S. aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval van 18 februari 2009.

3. Het verzoek en het verweer
3.1. [verzoeker] verzoekt de rechtbank vast te stellen en te bevelen dat:
– op grond van artikel 6:162 juncto artikel 6:170 Burgerlijk Wetboek (BW), N.S. aansprakelijk is voor alle door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade die een gevolg is van het ongeval dat hem op 18 februari 2009 op het perron van het station is overkomen;
– N.S. in de kosten van deze procedure wordt veroordeeld, zijnde een bedrag van € 4.643,96 te vermeerderen met de kosten na 19 juli 2012, of ieder ander in redelijkheid door de rechtbank te bepalen bedrag;
– al het door de rechtbank bepaalde (voor zover van toepassing) uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.

3.2. [verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de beide conducteurs tekort zijn geschoten in hun beveiligende taak, welk tekortkomen dermate onzorgvuldig is dat dit een onrechtmatige daad oplevert als bedoeld in artikel 6:162 BW. [verzoeker] stelt daartoe dat het beide conducteurs moet zijn opgevallen dat [verzoeker] en zijn twee vrienden “nogal aanwezig” waren op het perron. [verzoeker] wijst er op dat, zoals uit de getuigenverklaringen blijkt, hij “voor de lol” in de trein is gestapt en pas toen de conducteur floot door [getuige 1] uit de trein is getrokken. Dit incident moet de conducteurs volgens [verzoeker] zijn opgevallen. Desondanks hebben de conducteurs geen redenen gezien om tijdens het vertrek van de trein – al dan niet vanuit hun geopende coupédeur – de beide jongens in de gaten te houden. Indien beide conducteurs beter toezicht hadden gehouden en hadden opgemerkt dat [verzoeker] ernstig in de problemen was gekomen na zijn val tussen de rijdende trein en het perron, dan had adequaat handelen van de beide conducteurs of de machinist het door hem opgelopen letsel mogelijk kunnen voorkomen.

3.3. Voorts stelt [verzoeker] dat N.S. aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval omdat de gehanteerde vertrekprocedure de conducteur onvoldoende in staat stelt om bij het vertrek van de trein onveilige situaties op het station te signaleren. Doordat de trein pas gaat rijden als alle deuren gesloten zijn, kan de conducteur niet vanuit zijn geopende deur het perron in de gaten houden op het moment dat de trein gaat rijden. Volgens [verzoeker] diende N.S. daarom maatregelen te nemen door bijvoorbeeld het installeren van spiegels of camera’s waardoor de conducteur in staat wordt gesteld om bij het wegrijden van de trein de veiligheid op het perron te kunnen beoordelen en zo nodig maatregelen te nemen.

3.4. N.S. stelt primair dat het verzoek van [verzoeker] zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure, omdat de door [verzoeker] verzochte beslissing, afgewogen naar de investering van tijd, geld en moeite, geen voldoende bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Subsidiair betoogt N.S. dat de beide conducteurs niet onrechtmatig hebben gehandeld, zodat N.S. niet aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat [verzoeker] is overkomen. Op grond van hetgeen de conducteurs konden waarnemen was er volgens N.S. geen aanleiding anders te handelen dan zij hebben gedaan en ook al zouden zij een noodstopprocedure zijn begonnen op het moment dat [verzoeker] begon mee te lopen met de trein, dan nog zou dat het ongeval niet hebben voorkomen. N.S. stelt dat de conducteurs hebben gehandeld overeenkomstig de in 2005 ingestelde “nieuwe” vertrekprocedure, die uit oogpunt van veiligheid is opgelegd door de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) en waarbij de trein niet eerder kan gaan rijden dan nadat alle deuren, dus ook die van de conducteur, zijn gesloten.

3.5. Volgens N.S. is sprake van een overbodige deelgeschilprocedure, zodat er geen aanleiding is tot betaling van de kosten van deze procedure. Indien de rechtbank over gaat tot vaststelling van de kosten stelt N.S. dat zij slechts gehouden is deze kosten te betalen indien deze de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW kunnen doorstaan.

4. De beoordeling

4.1. De rechtbank overweegt dat ook de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschilprocedure aan de orde kan komen. De aansprakelijkheidsvraag betreft een geschil aan het begin van het traject van de onderhandelingen en een oordeel van de rechtbank over de aansprakelijkheidsvraag kan, afhankelijk van de overige omstandigheden van het geval, het beginpunt zijn voor buitengerechtelijke onderhandelingen. Net als bij andere deelgeschillen zal echter moeten worden beoordeeld of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure.

4.2. Naar het oordeel van de rechtbank leent het hier aan de orde zijnde aansprakelijkheidsvraag zich voor behandeling in de deelgeschilprocedure, nu dit op basis van de thans beschikbare stukken kan worden beslist en nadere bewijslevering door middel van getuigen niet noodzakelijk is. Daartoe wordt het volgende overwogen.

4.3. Over de toedracht van het ongeval zoals deze blijkt uit de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] bestaat geen geschil, zodat bij de beoordeling van het deelgeschil uit kan worden gegaan van deze verklaringen. Uit deze verklaringen blijkt het volgende. [verzoeker], [getuige 2] en [getuige 1] waren met elkaar “aan het ouwehoeren” op het perron. [verzoeker] is met [getuige 2] in de trein gestapt. Nadat de conducteur had gefloten voor vertrek, heeft [getuige 1][verzoeker] uit de trein getrokken. Daarna hebben [verzoeker] en [getuige 1] op het perron, op enige afstand van de trein staan wachten tot het vertrek. Nadat de trein zich in beweging had gezet is [verzoeker] met de rijdende trein meegelopen en heeft hij op het raam (proberen) te kloppen. Daarbij is hij ten val gekomen en tussen de trein en het perron geraakt.

4.4. Evenmin bestaat tussen partijen verschil van mening over de vertrekprocedure die volgens de beschrijving door N.S. het volgende inhoudt. De conducteur kijkt of alle passagiers in de trein zijn gestapt, geeft het fluitsignaal terwijl hij in de geopende deur staat en beoordeelt of alles veilig is, sluit zijn eigen deur en geeft als de deur gesloten is de machinist het sein om te gaan rijden. [verzoeker] heeft niet betwist dat de conducteurs in dit geval deze vertrekprocedure hebben gevolgd.

4.5. Partijen zijn het er over eens dat niet bekend is wat de afstand was tussen de conducteurs en de plaats op het perron waar de jongens hebben staan “ouwehoeren” en de deur waar [verzoeker] met [getuige 2] in de trein is gestapt. Het is ook niet duidelijk of de conducteurs de jongens hebben gezien. Evenmin is de tijdsduur bekend tussen het fluitsignaal en het moment dat de deuren dicht gingen en de trein zich in beweging zette. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze feiten echter niet van doorslaggevend belang voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van N.S. voor de gevolgen van het ongeval. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag.

4.6. Het standpunt van [verzoeker] komt er op neer dat het drukke gedrag van de jongens de conducteurs moet zijn opgevallen en dat deze zich bij de vertrekprocedure zo hadden moeten opstellen dat zij de jongens voor vertrek en ook bij het wegrijden van de trein in de gaten konden houden, om – indien het gedrag daarvoor aanleiding gaf – het vertrek van de trein uit te stellen dan wel, indien het vertreksein was gegeven en de trein zich reeds in beweging had gezet, in te kunnen grijpen door de trein te laten stoppen.

4.7. Uit de verklaringen van zowel [getuige 2] als [getuige 1] blijkt dat [verzoeker] alcohol had genuttigd en dat dit aan zijn gedrag te merken was en dat de jongens voordat het fluitsignaal werd gegeven zich opvallend hebben gedragen, althans anders en drukker dan de gemiddelde treinreiziger. Uit de verklaringen blijkt echter niet dat [verzoeker] en [getuige 1] nadat het fluitsignaal was gegeven, zich zodanig hebben gedragen dat dit voor de conducteurs enige aanleiding vormde of had moeten vormen voor extra oplettendheid. Integendeel, [getuige 2] heeft verklaard dat [getuige 1] en [verzoeker] op het perron naast het raam van de coupé waar hij zat rustig stonden te wachten tot de trein zou gaan rijden en [getuige 1] heeft verklaard dat ze nog even stonden te wachten tot de trein weg zou zijn, waarbij zij op dat moment enkele meters van de trein afstonden. Pas nadat de trein zich in beweging had gezet is [verzoeker] gaan meerennen met de trein.

4.8. Het voorgaande leidt tot de conclusie, dat ook al hadden de conducteurs de jongens vanuit hun positie kunnen zien en hen in de gaten gehouden, dan was er gelet op hun gedrag op het moment van het sluiten van de deuren en het geven van het vertreksein aan de machinist geen reden om het vertrek uit te stellen, of hen vanuit de trein te (blijven) observeren. Het enkele feit dat zij zich kort voor het geven van het fluitsignaal druk hebben gedragen, daargelaten de vraag of de conducteurs dit gedrag hebben gezien dan wel of zij dit redelijkerwijs hadden moeten zien, is daarvoor onvoldoende.
4.9. Gelet op het voorgaande hebben de conducteurs bij het vertrek van de trein niet onzorgvuldig gehandeld. Er bestaat dan ook geen grond voor aansprakelijkheid van N.S. op grond van onrechtmatig handelen van de conducteurs.

4.10. Evenmin is sprake van onrechtmatigheid van de N.S. ten opzichte van [verzoeker] vanwege het achterwege laten van nadere beveiliging bij de vertrekprocedure door middel van camera’s of spiegels. Tussen partijen is in confesso dat de huidige vertrekprocedure tot stand is gekomen nadat er een aantal beklemmingsincidenten hadden plaatsgevonden toen de eerdere vertrekprocedure waarbij (één van de) deuren nog geopend kon zijn bij het vertrek van de trein nog van kracht was. N.S. heeft onweersproken gesteld dat er zich sinds de invoering van de huidige vertrekprocedure minder beklemmingsincidenten hebben voorgedaan. Over de vraag of er zich meer ongevallen als het [verzoeker] overkomen ongeval hebben voorgedaan sinds de huidige vertrekprocedure van kracht is hebben partijen zich niet uitgelaten. Naar het oordeel van de rechtbank kan van de N.S. niet gevergd worden dat de vertrekprocedure zodanig wordt ingericht dat ongevallen als het onderhavige ten allen tijde vermeden kunnen worden. Zoals ook reeds blijkt uit de eerdere wijziging van de vertrekprocedure moeten meerdere veiligheidsrisico’s (lees: veelal risicovol gedrag van treinpassagiers of derden) tegen elkaar worden afgewogen bij de keuze voor een vertrekprocedure. Uit het feit dat [verzoeker] tussen het perron en de trein is gevallen kan niet afgeleid worden dat de N.S. een zodanig verkeerde inschatting van de betrokken veiligheidsrisico’s heeft gemaakt dat dit onrechtmatig ten opzichte van [verzoeker] is. De gevolgen van het ongeval dat [verzoeker] is overkomen zijn voor hem zeer ernstig, maar de toedracht van dit ongeval zoals hiervoor weergegeven, rechtvaardigt niet een aanscherping of wijziging van de veiligheidsmaatregelen van de door de Inspectie Verkeer en Waterstaat voorgeschreven vertrekprocedure.

4.11. Naast deze overweging geldt ten aanzien van de concrete situatie dat [verzoeker] wel stelt dat een andere vorm van toezicht het ongeval had kunnen voorkomen of de gevolgen voor [verzoeker] had kunnen beperken maar in feite wordt deze stelling niet onderbouwd. Vast staat dat de trein reeds was vertrokken toen [verzoeker] begon te rennen om de plaats in de trein waar [getuige 2] zat, te proberen te bereiken. Van de N.S. kan in ieder geval niet gevergd worden dat zij in die situatie nog toezicht op het perron vanuit de trein uitoefent en de stelling dat ontdekking van de val van [verzoeker] had kunnen leiden tot een noodstop die de gevolgen van het ongeval had kunnen beperken is verder niet onderbouwd en ook niet aannemelijk te achten.

4.12. Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat het verzoek van [verzoeker] moet worden afgewezen.

Kosten van het deelgeschil
4.13. Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de kosten van de procedure dienen te worden begroot en dat dit alleen dan uitzondering lijdt indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake.

4.14. N.S. heeft de door [verzoeker] begrote kosten van 17:12 uur tegen een uurtarief van € 215,00 niet inhoudelijk betwist, anders dan dat zij slechts gehouden is de kosten te vergoeden die de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan.

4.15. De rechtbank acht het gevorderde uurtarief van € 215,00 exclusief BTW, redelijk. De rechtbank merkt op dat het door [verzoeker] overgelegde overzicht een specificatie geeft van de bestede uren over de periode 22 juli 2010 tot en met 19 juli 2012. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet in te zien dat al deze uren zijn besteed aan het deelgeschil. Anderzijds ontbreekt een specificatie van de uren die na 19 juli 2012 zijn besteed aan het deelgeschil. De rechtbank zal daarom het aantal bestede uren begroten. Een tijdsbesteding van in totaal 15 uur voor het deelgeschil (inclusief de zitting) acht de rechtbank in dit geval redelijk. De kosten van het deelgeschil begroot de rechtbank daarom op € 3.225,00 exclusief BTW, te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 73,00.

5. De beslissing

De rechtbank,

5.1. wijst de verzoeken af,

5.2. begroot de kosten bij de behandeling van dit verzoek aan de zijde van [verzoeker] op € 3.225,00 exclusief BTW en € 73,00 griffierecht.

Deze beschikking is gegeven door mr. D. Wachter en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2012.?

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey