Deelgeschil: Verzoekster niet-ontvankelijk omdat in wat zij stelt een wezenlijk element mist
De verzekeraar heeft aansprakelijkheid erkend voor de (eventuele) schade van verzoekster. Er zijn voorschotten betaald, maar de verzekeraar meent dat zij inmiddels ruimschoots aan haar schadevergoedingsverplichting heeft voldaan. De verzekeraar betwist gemotiveerd dat sprake is van een causaal verband tussen de aanrijding en de (thans) geuite klachten. De verzekeraar wil tegen deze achtergrond niet met verzoekster onderhandelen. Door [verzoekster] worden tal van uiteenlopende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zij stelt recht te hebben op verdere betaling van voorschotten op vergoeding van schade. Door [verzoekster] worden echter geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat tussen haar en de verzekeraar sprake is van een geschilpunt dat aan het tot stand komen van een vaststellingsovereenkomst in de weg staat. Verzoekster verzoekt de rechtbank uiteenlopende beslissingen te nemen waarvan zonder nadere toelichting die [verzoekster] niet geeft, voor de rechtbank niet begrijpelijk is hoe die beslissingen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst kunnen bijdragen. Verzoekster schiet aldus in haar stelplicht te kort, omdat in wat zij stelt wezenlijk element mist, nodig om een geschil als deelgeschil in de zin van de art. 1019w-1019cc Rv aan de rechtbank voor te kunnen leggen. De rechtbank zal daarom [verzoekster] in haar verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
Rechtbank Assen 6 juli 2011 BR0730 rechtspraak.nl .
beschikking
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 86036 / HA RK 11-69
Beschikking van 6 juli 2011
in de zaak van
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. H.M. van Hout te Hilversum,
tegen
UNIGARANT VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
verweerster,
advocaat mr. M.T. Spronck te Apeldoorn.
Partijen worden hierna [verzoekster] en Unigarant genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift ter griffie ingekomen op 7 april 2011;
– het verweerschrift ter griffie ingekomen op 25 mei 2011;
– het aanvullend verzoekschrift ingekomen ter griffie op 21 juni 2011;
– de mondelinge behandeling van 27 juni 2011.
1.2. Ten slotte is de beschikking bepaald op heden.
2. De beoordeling
2.1. Het gaat in deze zaak, samengevat weergegeven met het oog op een doelmatige bespreking, om het volgende. [verzoekster] is op 25 augustus 2007 schuldloos betrokken geraakt bij een aanrijding. Voor haar (eventuele) schade heeft Unigarant aansprakelijkheid erkend. Unigarant heeft in de loop van de jaren voorschotten betaald, maar meent dat zij thans niet gehouden is meer te betalen dan dat zij in de loop van de tijd heeft gedaan. Daartoe stelt Unigarant dat er geen medische en juridische aanknopingspunten zijn voor het verrichten van (nadere) expertise en dat zij inmiddels ruimschoots aan haar schadevergoedingsverplichting heeft voldaan. Unigarant betwist gemotiveerd dat sprake is van een causaal verband tussen de aanrijding en de (thans) geuite klachten. Unigarant wil tegen deze achtergrond niet met [verzoekster] onderhandelen. [verzoekster] vindt dat zij recht heeft op betaling van een voorschot, op een vergoeding van kosten die zij buiten rechte stelt te hebben gemaakt en op een vergoeding van materiële schade.
2.2. Tegen deze achtergrond ervaart [verzoekster] dat sprake is van een impasse. Zij verzoekt de rechtbank, na wijziging van haar verzoek en verkort weergegeven, uiteenlopende beslissingen te nemen (i) door Unigarant te veroordelen een voorschot te betalen ter grootte van € 25.000,– en (ii), als de rechtbank meent dat op basis van rapporten de medische causaliteit nog niet voldoende vaststaat, uitsluitsel te geven op de vraag of [verzoekster] de mogelijkheid moet worden geboden om alsnog te voldoen aan haar stelplicht door middel van een medische expertise en (iii) door te beslissen dat de kosten van deze procedure voor vergoeding in aanmerking komen en deze te begroten op € 9.102,61 en (iv) te bepalen dat de nog niet door Unigarant voldane en nog openstaande buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen, die te begroten op € 8.188,75 en deze toe te wijzen.
2.3. Het verweer van Unigarant strekt tot niet-ontvankelijkheid van [verzoekster], althans afwijzing van haar verzoek en veroordeling van [verzoekster] in de redelijke kosten van deze procedure. Daartoe voert Unigarant aan, samengevat weergegeven, dat er sprake is van een geschil dat zich niet leent voor een behandeling als deelgeschil en dat er geen sprake is van medisch objectiveerbare en naar het schadeveroorzakende evenement te herleiden klachten.
2.4. Gelet op wat partijen over en weer hebben gesteld, staat de rechtbank in de eerste plaats voor de vraag of het verzoek zich leent voor behandeling als een deelgeschillenprocedure in de betekenis die de artikelen 1019w-1019cc Rv daaraan geeft.
2.5. De Wet deelgeschillen voor letsel- en overlijdensschade strekt ertoe partijen de mogelijkheid te bieden een rechterlijke beslissing te krijgen op een geschilpunt dat aan het tot stand komen van een vaststellingsovereenkomst in de weg staat. De wet beoogt daarmee buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen.
2.6. Door [verzoekster] worden tal van uiteenlopende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zij stelt recht te hebben op verdere betaling van voorschotten op vergoeding van schade. Door [verzoekster] worden echter geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat tussen haar en Unigarant sprake is van een geschilpunt dat aan het tot stand komen van een vaststellingsovereenkomst in de weg staat. [verzoekster] verzoekt de rechtbank uiteenlopende beslissingen te nemen waarvan zonder nadere toelichting die [verzoekster] niet geeft, voor de rechtbank niet begrijpelijk is hoe die beslissingen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst kunnen bijdragen. Een en ander klemt omdat uit het verweer van Unigarant volgt dat tussen partijen niet wordt onderhandeld en bij Unigarant ook geen bereidheid bestaat om te gaan onderhandelen, omdat de aansprakelijkheid voor de schade die [verzoekster] thans nog vergoed wil zien, in volle omvang en gemotiveerd wordt bestreden.
2.7. Verzoekster schiet aldus in haar stelplicht te kort, omdat in wat zij stelt wezenlijk element mist, nodig om een geschil als deelgeschil in de zin van de art. 1019w-1019cc Rv aan de rechtbank voor te kunnen leggen. De rechtbank zal daarom [verzoekster] in haar verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
2.8. De rechtbank oordeelt dat met het voorgaande is gegeven dat het verzoek tegen beter weten in is ingesteld. Zij ziet daarin aanleiding om [verzoekster] in de kosten van de procedure te veroordelen.
2.9. De rechtbank begroot de kosten van Unigarant in redelijkheid op het door Unigarant verzochte bedrag van € 5.000,00. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de gewisselde processtukken kan worden opgemaakt dat beide partijen evenveel tijd aan deze procedure hebben besteed. [verzoekster] acht het redelijk als haar, wanneer zij in het gelijk zou zijn gesteld, een vergoeding zou toekomen ter grootte van € 9.102,61. Tegen deze achtergrond komt het door Unigarant verzochte bedrag de rechtbank als redelijk voor.
3. De beslissing
De rechtbank
verklaart [verzoekster] in haar verzoek niet-ontvankelijk,
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten die aan de zijde van Unigarant tot op heden begroot € 5.000,00 als vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, mr. H.H. Kielman en mr. S. Dijkstra en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2011.