Hoe zit het ook alweer met … het Eendjesarrest?
Hoe zit het ook alweer met … het Eendjesarrest? – Elise Diemer Mevrouw mr. E. Diemer, behandelaar personenschade, a.s.r. Verzekeringen Wanneer een kopstaartbotsing plaatsvindt waarbij men van mening is dat dit te wijten is aan het remmen van de voorste auto, denken veel mensen meteen aan het ‘Eendjesarrest’. Maar hoe zat het ook […]
Hoe zit het ook alweer met … het Eendjesarrest? – Elise Diemer
Mevrouw mr. E. Diemer, behandelaar personenschade, a.s.r. Verzekeringen
Wanneer een kopstaartbotsing plaatsvindt waarbij men van mening is dat dit te wijten is aan het remmen van de voorste auto, denken veel mensen meteen aan het ‘Eendjesarrest’. Maar hoe zat het ook alweer met dit arrest?
Op 7 januari 1994 reed A met 80 km/u over provinciale weg tussen Bergambacht en Gouda. Terwijl hij daar reed, zag hij dat een eend vanaf de andere weghelft zijn weghelft op kwam waggelen. A remde voor de eend. Hierdoor botste de achteropkomende B op de auto van A.
A stelde de WAM verzekeraar van partij (Stad Rotterdam) aansprakelijk. A stelde dat B onvoldoende afstand zou hebben gehouden. De WAM verzekeraar van partij B erkende geen aansprakelijkheid. (Let op: B heeft op het schadeformulier aangegeven dat hij onvoldoende afstand had gehouden). De zaak belandde uiteindelijk voor de rechter.
Rechtbank Den Haag wees de vordering van A af: “A heeft door zijn handelswijze een plotseling en onverwacht gevaar in het leven geroepen, waarop B redelijkerwijs niet meer tijdig kon reageren.” A ging tegen deze uitspraak in hoger beroep. Hof Den Haag gaf aan: “Er zijn onvoldoende vaststaande gegevens om op basis daarvan de lezing van partij A ongeloofwaardig te achten. Voor een verantwoorde beoordeling is bewijslevering vereist. Vaststaat dat partij B zijn auto niet tijdig tot stilstand heeft gebracht. Een redelijke bewijslastverdeling brengt mee dat partij B de door haar gestelde toedracht bewijst”.De WAM verzekeraar van B ging tegen deze uitspraak in cassatie. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, omdat deze onvoldoende was gemotiveerd. Uitgangspunt was volgens de Hoge Raad art. 177 Rv (tegenwoordig 150 Rv): “wie zich beroept op rechtsgevolgen van bepaalde feiten, draagt de bewijslast van die feiten.” De Hoge Raad geeft aan: “Mocht het Hof hebben geoordeeld dat deze hoofdregel in dit geval niet tot uitgangspunt moet worden genomen, dan is het Hof van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan. Indien het Hof wel van deze hoofdregel is uitgegaan doch van oordeel is geweest dat in dit geval een uitzondering op deze hoofdregel moet worden aanvaard, dan heeft het zijn beslissing niet naar de eis der wet met redenen omkleed.” De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwijst het geding naar het Hof Amsterdam. Hof Amsterdam overweegt in 2006: “het is van algemene bekendheid dat – met name op provinciale wegen – een -evenement als dit zich kan voordoen en dat dit niet zodanig uitzonderlijk is dat A en B daar bij hun rijgedrag geen rekening mee behoefden te houden. Het bewijs dat A kort voor de botsing zeer plotseling en onnodig krachtig heeft geremd, wordt niet geleverd. De verzekeraar van B moet de schade vergoeden. Na 17 jaar is er eindelijk duidelijkheid: B was in deze -situatie aansprakelijk voor het ontstaan van de aanrijding. Op basis van het Eendjesarrest kunnen twee belangrijke conclusies worden getrokken:
1. Uitgangspunt is art. 150 Rv. Kortgezegd: “de partij die stelt (zich beroept op rechtsgevolgen), moet bewijzen”; en
2. De omstandigheden van het geval zijn cruciaal!
Voor de relevante jurisprudentie, zie www.stichtingpiv.nl, zoekopdracht ‘Eendjesarrest’.