Hof: bewijslastverdeling bij achteropaanrijding en door beide partijen ondertekend SAF
Benadeelde (voorste auto) stelt dat hij stilstond voor rood stoplicht en van achteren werd aangereden; achteroprijder stelt dat benadeelde plotseling remde. Het hof overweegt dat o.g.v. de hoofdregel van art. 150 Rv. de bewijslast op benadeelde rust. Benadeelde beroept zich echter op SAF waarin “stoplicht was rood” stond. Het hof oordeelt dat dit door beide partijen ondertekende formulier als onderhandse akte o.g.v. art. 157 lid 2 Rv dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring oplevert. De achteroprijder heeft zich erop beroepen dat de tekst pas na ondertekening is aangebracht. Het hof overweegt dat in het algemeen de partij die stelt dat de tekst van een akte vals of vervalst is, dat zal dienen te bewijzen. Het hof zal dit bewijs echter niet opdragen, omdat de achteroprijder het dwingende bewijs door middel van getuigenverklaringen heeft ontzenuwd. Benadeelde dient dus te bewijzen dat de achteroprijder op onvoldoende zorgvuldige wijze aan het verkeer heeft deel genomen. Hierin is hij niet geslaagd.
ECLI:NL:GHARL:2013:6625
Instantie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak: 27-08-2013
Datum publicatie: 17-09-2013
Zaaknummer: 200.096.614
Rechtsgebieden: Civiel recht
Bijzondere kenmerken: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Kop-staartbotsing tussen twee personenauto’s op korte afstand van verkeerslichten. Dwingende bewijskracht van het door Chernoubi en Smit ondertekende aanrijdingsformulier. Tegenbewijs.
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.096.614
(zaaknummer rechtbank Utrecht 250784)
arrest van de eerste kamer van 27 augustus 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
advocaat: mr. P.H. Ruijzendaal,
tegen:
1. de naamloze vennootschap Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
rechtsopvolgster van N.V. Interpolis Schade,
gevestigd te Tilburg,
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats g2],
geïntimeerden,
advocaat: mr. F.J. David.
Appellant zal hierna [appellant] worden genoemd; geïntimeerden worden in dit arrest Interpolis respectievelijk [geïntimeerde 2] genoemd.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 20 augustus 2008, 8 april 2009 en 17 augustus 2011 die de rechtbank Utrecht tussen [appellant] als eiser in conventie/verweerder in reconventie en Interpolis en [geïntimeerde 2] als gedaagden in conventie en wat Interpolis betreft: tevens als eiseres in reconventie heeft gewezen. [geïntimeerde 2] is in eerste aanleg niet verschenen. De twee laatste vonnissen zijn gepubliceerd onder LJN BI0531 respectievelijk BR6473.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de appeldagvaarding van 17 oktober 2011,
– de memorie van grieven met een productie (een dvd),
– de memorie van antwoord.
2.2 Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
3 De vaststaande feiten
Het hof gaat uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.11 het vonnis van 8 april 2009.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Deze zaak gaat om het volgende. Op 26 september 2005 om ongeveer 20.30 uur heeft zich een kop-staartbotsing voorgedaan op de [weg] in de gemeente [naam gemeente]. Daarbij waren de door [appellant] en [geïntimeerde 2] bestuurde auto’s betrokken. De door [appellant] bestuurde Fiat Punto, die zich op korte afstand bevond van de verkeerslichten die het verkeer op de kruising met de [weg 2] regelen, werd van achteren aangereden door de door [geïntimeerde 2] bestuurde Mitsubishi. De Fiat was niet APK-goedgekeurd. Volgens het rapport van de registerexpert [naam expert] van 14 december 2010 (productie bij antwoordconclusie na getuigenverhoor van Interpolis, roldatum 19 januari 2011) zijn de verkeerslichten op deze kruising bij voorrang geregeld, in die zin dat het doorgaande verkeer op de [weg] in beginsel steeds groen licht heeft. Autoverkeer dat vanuit de [weg 2] linksaf of rechtsaf de [weg] wil oprijden, heeft standaard rood licht, dat door middel van een opvanglus in het wegdek na enige tijd in groen licht verandert, nadat het verkeer in beide richtingen op de [weg] rood licht heeft gekregen. Fietsers die vanaf de [weg 2] de [weg] willen oversteken, moeten een knop op de paal van het voor hen bestemde verkeerslicht indrukken, waarna na enige tijd de verkeerslichten voor het doorgaande verkeer op de [weg] op rood springen en vervolgens het verkeerslicht voor de fietsers op groen springt.
[geïntimeerde 2] werd in de auto vergezeld van haar dochter. [ooggetuige] stond op het moment van de aanrijding te wachten bij het verkeerslicht op het fietspad langs de [weg 2] en was ooggetuige van de aanrijding. Na de aanrijding is de broer van [appellant] ter plaatse gekomen. Op het door [appellant] overgelegde (productie 2 bij akte van 25 juni 2008), door [geïntimeerde 2] en hem ondertekende aanrijdingsformulier is een situatieschets getekend waarop is vermeld dat het verkeerslicht rood was (“stoplicht was rood”) en dat de door [appellant] bestuurde auto stilstond voor dat verkeerslicht. De politie Utrecht, district Binnensticht, heeft proces-verbaal opgemaakt.
4.2 [appellant] houdt [geïntimeerde 2] en de WAM-verzekeraar van de Mitsubishi, Interpolis, op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk voor de gevolgen van de aanrijding en vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat Interpolis en [geïntimeerde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hem geleden en te lijden schade en schadevergoeding op te maken bij staat. Hij voert aan te hebben stilgestaan voor het rood licht uitstralende verkeerslicht en verwijt [geïntimeerde 2] dat zij de door haar bestuurde Mitsubishi niet tot stilstand heeft kunnen brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en dat zij aldus art. 19 RVV heeft overtreden. Interpolis en [geïntimeerde 2] verweren zich hiertegen en stellen een andere toedracht van het ongeval. Die komt erop neer dat [appellant] de door hem bestuurde Fiat zodanig plotseling en onverwacht op een afstand van ongeveer 40 meter voor de stopstreep tot stilstand heeft gebracht voor het groen licht uitstralende verkeerslicht en dat [geïntimeerde 2] de Fiat niet meer kon ontwijken. Interpolis heeft in eerste aanleg in reconventie veroordeling van [appellant] tot betaling van een bedrag van € 2.965,- gevorderd.
4.3 De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 8 april 2009 [appellant] opgedragen te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [geïntimeerde 2] op onvoldoende zorgvuldige wijze aan het verkeer heeft deelgenomen door haar voertuig niet tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was. De rechtbank heeft, voor het geval [appellant] zou slagen in het hem opgedragen bewijs, om proceseconomische redenen tevens Interpolis opgedragen te bewijzen dat [appellant] eigen schuld heeft aan de aanrijding door te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [appellant] plotseling en zonder noodzaak heeft geremd en ongeveer 40 meter voor een groen licht uitstralend verkeerslicht tot stilstand is gekomen. De rechtbank heeft bij eindvonnis van 17 augustus 2011, zakelijk weergegeven, [appellant] niet geslaagd geacht in het hem opgedragen bewijs en is daarom niet toegekomen aan het verweer van Interpolis dat [appellant] eigen schuld heeft aan de aanrijding. Zij heeft vervolgens de vorderingen in conventie en in reconventie afgewezen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in conventie en Interpolis in de proceskosten in reconventie.
4.4 Het hoger beroep richt zich tegen de vonnissen van 8 april 2009 en 17 augustus 2011. De vordering in reconventie is in hoger beroep niet meer aan de orde.
4.5 [appellant] stelt met de grieven zowel de hem bij vonnis van 8 april 2009 gegeven bewijsopdracht als de waardering van het bewijs door de rechtbank in het eindvonnis aan de orde. Hij wijst erop dat er ten tijde van de aanrijding sprake was van goed zicht, dat het niet regende en dat de straatverlichting functioneerde. Volgens [appellant] hoort een weggebruiker ermee rekening te houden dat verkeerslichten op rood kunnen springen en dat een voor hem rijdende weggebruiker tot stilstand komt voor de verkeerslichten. Hij stelt dat de rechtbank [geïntimeerde 2] had moeten opdragen te bewijzen dat sprake was van een bijzondere situatie die de onrechtmatigheid van de aanrijding door [geïntimeerde 2] opheft. Hij acht het verder onbegrijpelijk dat de rechtbank hem niet geslaagd heeft geacht in het bewijs. Hij legt in hoger beroep een dvd over met filmbeelden van de verkeerslichten op de kruising bezien vanuit de positie waarin de getuige [ooggetuige] zich ten tijde van de aanrijding bevond. [appellant] stelt dat uit die beelden blijkt dat de tijd die is gelegen tussen het op rood springen van het verkeerslicht op de [weg] en het op groen springen van de “oversteeklichten” beduidend langer is dan de door Interpolis genoemde één seconde, gebaseerd op het rapport van [naam expert]. Volgens [appellant] had de rechtbank de verklaring van [ooggetuige] dan ook buiten beschouwing moeten laten.
Interpolis en [geïntimeerde 2] betwisten de grieven gemotiveerd.
4.6 Ten aanzien van de aan [appellant] gegeven bewijsopdracht overweegt het hof het volgende. [appellant] beroept zich voor zijn schadevordering op feiten die naar zijn mening tot aansprakelijkheid van Interpolis (als WAM-verzekeraar van de Mitsubishi) en [geïntimeerde 2] moeten leiden. Die feiten legt hij ten grondslag aan de stelling dat [geïntimeerde 2] art. 19 RVV niet heeft nageleefd. Op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv. rust de bewijslast van deze feiten in beginsel op [appellant]. [appellant] heeft zich echter in beide instanties beroepen op het aanrijdingsformulier. In de toelichting op de grieven voert hij onder meer aan dat de rechtbank de bewijskracht van dit formulier heeft miskend. Interpolis en [geïntimeerde 2] stellen zich (in hoger beroep) op het standpunt dat [geïntimeerde 2] het formulier niet heeft ondertekend in de vorm waarin het door [appellant] in het geding is gebracht. Volgens hen is de situatieschets met de tekst eerst na de ondertekening door [geïntimeerde 2] door de broer van [appellant] op het formulier geplaatst.
4.7 Het hof overweegt het volgende. Op de situatieschets van de aanrijding op het overgelegde formulier staat vermeld “stoplicht was rood” en “A (hof: de door [appellant] bestuurde auto) stilstaand”. Verder is op de schets getekend en bijgeschreven dat auto B (de door [geïntimeerde 2] bestuurde auto) op de stilstaande auto A is ingereden. Dit, door [appellant] en [geïntimeerde 2] ondertekende, formulier levert als onderhandse akte op grond van art. 157 lid 2 Rv ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring. Interpolis en [geïntimeerde 2] beroepen zich in wezen op valsheid van het in het geding gebrachte formulier. In het algemeen zal de partij die stelt dat de tekst van een akte vals of vervalst is, dat dienen te bewijzen. Interpolis en [geïntimeerde 2] zouden in dit geval dus moeten bewijzen dat de situatieschets met de tekst eerst na ondertekening door [geïntimeerde 2] op het formulier is geplaatst.
4.8 Het hof zal dit bewijs echter niet aan hen opdragen, omdat het van oordeel is dat Interpolis en [geïntimeerde 2] het dwingende, uit het overgelegde aanrijdingsformulier volgende bewijs dat [appellant] voor het rode licht stond te wachten toen de aanrijding plaats vond, hebben ontzenuwd. De grief van [appellant] dat de rechtbank de bewijskracht van het aanrijdingsformulier heeft miskend, kan hem dan ook niet baten. In dit verband is het volgende van belang. [ooggetuige] heeft schriftelijk verklaard (verklaring van 2 december 2005):
Ik stond stil voor het rode fietsersverkeerslicht op het fietspad langs de [weg 2].
Ik hoorde een auto hard remmen die voor mij van rechts kwam. Toen ik keek stond een donkere auto in het voorsorteervak (rechtdoor) stil ongeveer 40 meter voor de stopstreep van de verkeerslichten. Hij had geen verlichting aan en er kwam rook onder de auto vandaan. Ik zag dat de bestuurder voorover gebogen in zijn auto zat. Hij zat alleen in de auto. De auto stond plotseling als een blok stil en de verlichting was uit. Daarna hoorde ik weer remmen en zag dat een andere auto dit stilstaande auto probeerde te ontwijken door naar rechts te sturen tijdens het remmen. Dat lukte niet en zij reed rechtsachter op de stilstaande auto. (…).
Aanvullend wil ik verklaren dat er een plas olie op het wegdek lag, dat uit de donkere auto is gestroomd.
De door de rechtbank gehoorde getuigen hebben, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, het volgende verklaard.
[appellant]
Hij handhaaft zijn schriftelijke verklaring. Hij zag ter hoogte van het viaduct dat het verkeerslicht op rood stond, heeft toen rustig geremd en is voor het verkeerslicht tot stilstand gekomen. Kort daarna vond de botsing plaats. Toen hij stil stond, keek hij schuin naar boven naar het stoplicht. Hij weet zeker dat het stoplicht op rood stond toen hij vaart verminderde. Hij had namelijk vrij uitzicht, er was veel verlichting en het regende niet. Hij weet niet meer hoe hard hij reed toen hij begon te remmen, maar voor zijn gevoel reed hij niet snel.De verklaring van [ooggetuige] van 2 december 2005 is totale onzin. Zijn auto verkeerde ten tijde van de aanrijding in goede staat en de verlichting van de auto stond aan toen hij met de auto reed. Hij heeft geen olie op het wegdek gezien. Hij weet zeker dat de medewerkers van het takelbedrijf het wegdek niet hebben schoongemaakt. De situatieschets en de bijbehorende tekst stonden al op het aanrijdingsformulier toen hij dit ondertekende. Hij weet niet of [geïntimeerde 2] betrokken is geweest bij het invullen van het formulier, maar vindt haar verklaring in de brief van 27 februari 2007 dat er geen schets of tekening op het formulier stond, toen zij tekende, belachelijk. Zijn auto is weggesleept vanaf een plek tegenover de manege.
[broer appellant]
Hij handhaaft zijn schriftelijke verklaring van 8 november 2007. Hij lag in bed toen hij door zijn broer werd gebeld, is toen opgestaan en naar Utrecht gegaan. Toen hij op de plaats van het ongeval kwam, was de politie er al. Zijn broer zat op de grond, vertelde dat hij pijn had in zijn nek, vertelde wat er gebeurd was en vroeg hem of hij het wilde regelen. Hij heeft vervolgens kort met [geïntimeerde 2] en met de politieagent gesproken. De agent heeft wel uitvoerig met [geïntimeerde 2] gesproken. Hij heeft de situatieschets en de tekst “stoplicht was rood” op het aanrijdingsformulier aangebracht. Dit formulier heeft hij vervolgens aan de agent gegeven, die het verder heeft ingevuld. [geïntimeerde 2] heeft ook naar het formulier gekeken en heeft het vervolgens ondertekend. Hij heeft zowel [geïntimeerde 2] als de agent gevraagd of het stoplicht op rood stond en beiden hebben bevestigend geantwoord. Toen hij bij de plek van het ongeval kwam, stond de auto van zijn broer iets voorbij het stoplicht en de auto van [geïntimeerde 2] daarachter. De situatieschets behorende bij het proces-verbaal van politie klopt volgens hem wel. De verklaring van [geïntimeerde 2] in de brief van 27 februari 2007 klopt totaal niet. Hij heeft de tekening en de tekst op het formulier aangebracht en heeft gezien dat [geïntimeerde 2] dit daarna in het bijzijn van de politie heeft ondertekend.
[politieagent]
Hij heeft de registratieset opgemaakt. Hij heeft de auto van [appellant] na de stopstreep aangetroffen en dat heeft hij ook op de schets ingetekend. Hij kan echter niets zeggen over de plaats waar de auto tot stilstand is gekomen, omdat hij niet aanwezig was op het moment van het ongeluk. Geconfronteerd met de getuigenverklaring van [broer appellant] verklaart hij dat hij zich kan herinneren dat de broer wilde dat zijn verhaal over het rode verkeerslicht zou worden ingebracht op het schadeformulier. [politieagent] heeft hem daarop gezegd dat hij (de broer) zich erbuiten moest houden, omdat hij niet aanwezig was op het moment van het ongeval. [politieagent] kan niet hebben gezegd dat het stoplicht op rood stond, omdat hij zich altijd van dergelijk commentaar onthoudt. Hij weet niet of de broer van [appellant] de schets in zijn bijzijn heeft gemaakt. Hij was er wel bij toen partijen het schadeformulier ondertekenden, maar weet niet of de schets er toen al op stond. Het is juist dat hij bepaalde gegevens op dat formulier heeft ingevuld, maar kan zich niet meer herinneren welke. Hij kan zich herinneren dat de emoties hoog zijn opgelopen en dat er onenigheid over de schuld bestond. [politieagent] kan zich niet meer herinneren of hij remsporen op het wegdek heeft gezien en of er olie lag.
[ooggetuige]
Hij handhaaft zijn schriftelijke verklaring van 2 december 2005. Hij voegt eraan toe dat het licht lang op rood bleef staan, omdat er een bus passeerde vanuit de richting Utrecht en dat de stoplichten van de auto’s op groen stonden. Toen naderde een auto vanuit [naam gemeente], waarvan de verlichting even aanging en toen weer uit; deze auto stond ongeveer 40 meter voor het stoplicht opeens stil. Hij zag dat de wielen van de auto blokkeerden en dat de auto naar links trok. Hij is van zijn fiets gesprongen, omdat de auto naar zijn kant kwam. Er kwam toen een auto van achteren, die probeerde de eerste auto te ontwijken via de busbaan, wat niet lukte. Hij heeft de schriftelijke verklaring niet zelf geschreven; hij denkt dat een inspecteur van Interpolis deze heeft opgesteld naar aanleiding van zijn verklaring aan hem. Hij herhaalt dat hij vanaf zijn plek heeft gezien dat de stoplichten voor de auto’s op groen stonden. Als het rood was geweest, had hij kunnen oversteken. Hij heeft nog zand op de olie gegooid. Hij herhaalt tevens dat de auto van [appellant] 40 tot 50 meter voor de stopstreep tot stilstand kwam.
[geïntimeerde 2]
Zij handhaaft haar schriftelijke verklaringen van 13 maart 2006 en 27 februari 2007. Zij reed 80 kilometer per uur; zij heeft niet op de snelheidsmeter gekeken, maar rijdt nooit sneller dan is toegestaan. Het verkeerslicht stond op groen, daarom is zij eerst ook door blijven rijden. [appellant] stond bij de stopstreep van het stoplicht stil en remde. Dat zag zij, omdat de remlichten aan gingen. Zij denkt dat hij dit deed om haar te waarschuwen. Op dat moment is zij ook gaan remmen, maar dat was te laat. Ze heeft hard geremd. Er lag kennelijk olie op het wegdek, want zij gleed daar doorheen en kon het stuur niet meer houden. De takelservice, die na de politie arriveerde, heeft zand op de olie gestrooid. Ze heeft niet gezien of er olie uit de auto van [appellant] kwam, maar uit haar auto kwam in elk geval geen olie. De achterverlichting van de auto van [appellant] stond niet aan. Zij ontkent dat de situatieschets en de tekst (waaronder “stoplicht was rood”) al op het aanrijdingsformulier stonden toen zij dit ondertekende. De auto van [appellant] stond na de botsing in de richting van de secundaire weg, zij denkt drie tot vijf meter voorbij het stoplicht. Zij kan zich niet herinneren of de auto van [appellant] na de aanrijding is verplaatst.
[naam dochter] (de dochter van [geïntimeerde 2])
Zij handhaaft haar schriftelijke verklaring van 13 maart 2006. [appellant] remde keihard voor een groen stoplicht. Zij zag de remlichten oplichten. Zij kan zich niet herinneren of de gewone verlichting aanstond. Er lag olie op de weg waardor zij uitgleden en tegen de auto van [appellant] botsten. Zij weet niet hoe hard zij reden. [appellant] remde een eind voor het stoplicht. De botsing vond ook plaats een heel stuk voor de stopstreep. Na de botsing stond de auto van [appellant] vlakbij de stopstreep. Zij kan niet verklaren waarom zij in haar schriftelijke verklaring geen melding heeft gemaakt van het feit dat er olie op het wegdek lag. Zij weet echter dat die olie er al lag toen zij aan kwamen rijden en neemt aan dat de olie uit de auto van [appellant] kwam; na de botsing lekte er vanaf de rechter achterkant van zijn auto olie. Er lag een hele streep olie op de weg. Na het ongeluk kwam [ooggetuige] naar hen toe. Hij zei gelijk dat hij voor hun zou getuigen, want het was niet onze schuld. Van een meneer, zij neemt aan: van de takelservice, moesten [appellant] en haar moeder een schadeformulier invullen. Deze man kreeg nog woorden met de broer van [appellant]. Noch [appellant], noch diens broer heeft aan haar gevraagd hoe het ongeluk volgens haar had plaats gevonden. Zij weet niet of zij het aan haar moeder hebben gevraagd.
4.9 De verklaringen van [ooggetuige], [geïntimeerde 2] en [naam dochter] komen er alle op neer dat de door [appellant] bestuurde Fiat op enige afstand voor het voor hem groen licht uitstralende verkeerslicht op, of op korte afstand voor, de kruising plotseling remde en tot stilstand kwam. De enige ooggetuige die anders verklaart, is [appellant]. Het hof acht met de verklaringen van [ooggetuige], [geïntimeerde 2] en [naam dochter] het dwingende, uit het overgelegde aanrijdingsformulier volgende, bewijs dat [appellant] voor het rode licht stond te wachten, toen de aanrijding plaats vond, ontzenuwd. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de getuige [ooggetuige] geen belanghebbende in dit geschil is, geen familie van een van de partijen is en goed zicht had op de verkeerssituatie.
4.10 Het voorgaande brengt mee dat het hof het er niet voor kan houden dat het licht op rood stond toen de aanrijding plaats vond. Daarom blijft gelden dat [appellant] feiten en omstandigheden moet stellen en bewijzen waaruit volgt dat [geïntimeerde 2] op onvoldoende zorgvuldige wijze aan het verkeer heeft deel genomen door de door haar bestuurde auto niet tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was.
4.11 [appellant] heeft dit bewijs met de door hem voorgebrachte getuigen niet geleverd, waarbij allereerst opmerking verdient dat de getuigen [politieagent] en [broer appellant] geen ooggetuigen zijn; zij kunnen alleen verklaren over hetgeen zij nà de aanrijding hebben gezien. Wat de getuigenverklaring van [appellant] zelf betreft geldt dat het een verklaring is van een partijgetuige in de zin van art. 164 lid 2 Rv. Die verklaring heeft in beginsel, zoals andere getuigenverklaringen, vrije bewijskracht zodat de rechter overeenkomstig artikel 152 lid 2 Rv. in beginsel vrij is in de waardering van die verklaring. Daarop brengt het bepaalde in artikel 164 lid 2 Rv. in zoverre een beperking aan dat, met betrekking tot de feiten die dienen te worden bewezen door de partij die de verklaring heeft afgelegd, aan die verklaring slechts bewijs ten voordele van die partij kan worden ontleend, indien aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken. Dit brengt mee dat de rechter ter beantwoording van de vraag of een partij in het door haar te leveren bewijs geslaagd is, alle voorhanden bewijsmiddelen met inbegrip van de getuigenverklaring van die partij zelf, in zijn bewijswaardering dient te betrekken, doch dat hij zijn oordeel dat het bewijs is geleverd niet uitsluitend op die verklaring mag baseren.
4.12 De vraag is dan of er naast de verklaring van [appellant] aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij zijn verklaring voldoende geloofwaardig maken. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. De verklaring van [appellant] vindt enige steun in die van zijn broer. Maar zijn broer is zoals gezegd niet getuige geweest van het ongeval en kan alleen verklaren over datgene wat zich nadien heeft voorgedaan, met name bij het opstellen van het aanrijdingsformulier. Tegenover de verklaringen van [appellant] en zijn broer staan de verklaringen van [ooggetuige], [geïntimeerde 2] en de dochter van [geïntimeerde 2]. [ooggetuige] is ooggetuige geweest van het ongeval en had, naar uit de situatieschets van [politieagent] en de overgelegde foto’s volgt, vanuit zijn positie een goed overzicht over de verkeerssituatie. Wanneer het hof zou aannemen dat de verklaring van [ooggetuige] over de plaats waar de auto van [appellant] tot stilstand kwam (ongeveer veertig meter voor het stoplicht), niet juist is, is daarmee nog niet gezegd dat aan zijn verklaring voor het overige geen betekenis toekomt. Zijn verklaring dat de auto van [appellant] vóór het verkeerslicht remde en (in elk geval:) voor de stopstreep tot stilstand kwam, terwijl het verkeerslicht op groen stond toen de door [geïntimeerde 2] bestuurde Mitsubishi dit naderde, komt overeen met de verklaringen van [geïntimeerde 2] en haar dochter.
4.13 De in hoger beroep overgelegde dvd met filmbeelden gemaakt op een tijdtip na het ongeval (geïntimeerden noemen 23 januari 2011) leiden niet tot een ander oordeel. Geïntimeerden betwisten dat de filmbeelden op de bewuste verkeerslichten betrekking hebben en dat deze nog steeds op dezelfde wijze zijn geregeld als ten tijde van het ongeval. Het hof kan de juistheid van de betwisting in het midden laten, omdat, ook als die betwisting niet opgaat, uit de beelden alleen volgt dat de tijd die verstrijkt tussen het op rood springen van de verkeerslichten op de [weg] (het doorgaande verkeer) en de “oversteekverkeerslichten” langer is dan de seconde die in het rapport van [naam expert] wordt genoemd. Dat doet echter niet af aan het voorrangskarakter van de verkeerslichten voor het doorgaande verkeer op de [weg] en leidt niet logisch tot de conclusie dat [appellant] voor het rode licht moet zijn gestopt en dat de verklaringen van [ooggetuige], [geïntimeerde 2] en haar dochter over het op groen staan van de verkeerslichten onjuist zijn. Het hof beseft dat [geïntimeerde 2] belang heeft bij haar verklaring, maar dat kan evenzeer, of nog in sterkere mate, worden gezegd van [appellant]. [geïntimeerde 2] en haar dochter zijn bloedverwanten, maar dat geldt ook voor [appellant] en zijn broer. [ooggetuige] is ooggetuige van de aanrijding geweest en heeft, zoals eerder opgemerkt, geen – voor het hof kenbaar – belang bij de afdoening van deze zaak.
4.14 Het voorgaande brengt mee dat de grieven 2, 3 en 4 falen.
[appellant] biedt in de memorie van grieven in algemene termen bewijs aan door alle middelen rechtens. Nu hij nalaat te vermelden welk (nader) bewijs hij nog zou kunnen leveren, terwijl in eerste aanleg al getuigen zijn gehoord en hij niet duidelijk maakt wat deze getuigen meer of anders zouden kunnen verklaren dan zij in eerste aanleg hebben verklaard, terwijl hij bovendien de gelegenheid heeft gehad in beide instanties schriftelijk bewijs bij te brengen, gaat het hof aan dit aanbod voorbij.
5 Slotsom
De grieven falen. Het hof zal de bestreden vonnissen bekrachtigen met veroordeling van [appellant] als in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep. Het hof begroot deze kosten aan de zijde van geïntimeerden op € 649,- wegens griffierecht en € 894,- voor salaris advocaat
6 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Utrecht van 8 april 2009 en 17 augustus 2011;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van geïntimeerden vastgesteld op € 649,- aan verschotten en op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.H. van Ginkel, S.M. Evers en F.J.P. Lock en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2013.