Hof: fraude bij letselschadeclaims, fraudeurs moeten uitgekeerde schadebedragen en onderzoekskosten terugbetalen
Verzekeringsfraude. Net als de rechtbank oordeelt het hof dat de verzekeraars hebben bewezen dat appellanten de verzekeraars opzettelijk onjuist hebben geïnformeerd bij de indiening en afwikkeling van twee letselschadeclaims. De vordering van de verzekeraars tot terugbetaling van de uitbetaalde bedragen en vergoeding van de gemaakte onderzoekskosten wordt toegewezen.
ECLI:NL:GHARL:2022:771
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
01-02-2022
Datum publicatie
03-02-2022
Zaaknummer
200.297.374/01 en 200.297.379/01
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2020:1655, Bekrachtiging/bevestiging
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
Verzekeringsfraude. Net als de rechtbank oordeelt het hof dat de verzekeraars hebben bewezen dat appellanten de verzekeraars opzettelijk onjuist hebben geïnformeerd bij de indiening en afwikkeling van twee verzekeringsclaims. De vordering van de verzekeraars tot terugbetaling van de uitbetaalde bedragen en vergoeding van de gemaakte onderzoekskosten wordt toegewezen.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummers gerechtshof 200.297.374/01 en 200.297.379/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 126374)
arrest van 1 februari 2022
in de zaak met zaaknummer 200.297.374/01 van
[appellant1] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna: [appellant1],
advocaat: mr. R.H. Bouwman, die kantoor houdt te Amsterdam,
tegen
1Klaverblad Schadeverzekeringsmaatschappij N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
hierna: Klaverblad,
- Goudse Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Gouda,
hierna: Goudse,
geïntimeerden,
bij de rechtbank: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: Klaverblad c.s.,
advocaat: mr. T. Havekes, die kantoor houdt te Voorburg
en in de zaak met zaaknummer 200.297.379/01 van
[appellant2] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna: [appellant2],
advocaat: mr. A. Kilinç, die kantoor houdt te Amsterdam
tegen
1Klaverblad Schadeverzekeringsmaatschappij N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
hierna: Klaverblad,
- Goudse Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Gouda,
hierna: Goudse,
geïntimeerden,
bij de rechtbank: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: Klaverblad c.s.,
advocaat: mr. T. Havekes, die kantoor houdt te Voorburg.
1De procedure bij de rechtbank in beide zaken
Voor de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
19 juni 2019, 15 april 2020 en 14 april 2021, die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft gewezen.
2De procedure bij het hof in beide zaken
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaarding in hoger beroep d.d. 8 juli 2021 van [appellant1] ,
– de dagvaarding in hoger beroep d.d. 13 juli 2021 van [appellant2] ,
– de memorie van grieven van [appellant1] (met één productie),
– de memorie van grieven van [appellant2] ,
– de memorie van antwoord in de zaak van [appellant1] tegen Klaverblad c.s.
– de memorie van antwoord in de zaak van [appellant2] tegen Klaverblad c.s.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof een datum voor het arrest in beide zaken bepaald.
2.3
Zowel [appellant1] als [appellant2] vordert – samengevat – dat het hof het eindvonnis van de rechtbank van 14 april 2021 vernietigt en de vorderingen van Klaverblad c.s. alsnog afwijst, met veroordeling van Klaverblad c.s. in de proceskosten.
2.4 Omdat de beide zaken nauw met elkaar samenhangen, zal het hof in één arrest op beide zaken beslissen.
3Waar gaat het in deze beide zaken om?
3.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of [appellant1] en [appellant2] verzekeringsfraude hebben gepleegd, zoals Klaverblad c.s. stellen. Volgens Klaverblad c.s. hebben zij uitkeringen gedaan aan [appellant1] , onder meer op basis van een door [appellant2] afgesloten aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren (AVP). Zij vorderen de aan [appellant1] uitgekeerde bedragen van [appellant1] en [appellant2] terug, vermeerderd met rente en kosten.
3.2
De rechtbank heeft, na bewijslevering, de vorderingen van Klaverblad c.s. toegewezen. Het hof komt tot dezelfde beslissing. Deze beslissing zal hierna worden gemotiveerd doordat het hof eerst de relevante feiten zal vaststellen en vervolgens zal ingaan op de in de procedure bij het hof nog bestaande geschilpunten tussen partijen.
4
- De relevante feiten in beide zaken
4.1
[appellant2] en [appellant1] zijn rond 1984 vier jaar met elkaar getrouwd geweest en hebben samen twee dochters, [dochter1] en [dochter2] . [dochter1] heeft een zoon die [naam1] heet en heeft een relatie gehad met [naam2] (hierna: [naam2] ). Na de scheiding hebben [appellant2] en [appellant1] het contact met elkaar onderhouden.
4.2
Klaverblad en Goudse zijn verzekeringsmaatschappijen. [appellant2] heeft in het verleden een AVP afgesloten bij Klaverblad. In artikel 16 van de polisvoorwaarden staat dat bij verzekeringsfraude geen recht bestaat op uitkering. Er is volgens die bepaling onder meer verzekeringsfraude als er wordt gelogen bij de aanvraag of claim of een onjuiste verklaring wordt afgelegd. [dochter1] heeft een AVP afgesloten bij Goudse.
4.3
Aan [appellant1] is door Interpolis Schade N.V. een vergoeding toegekend voor schade in verband met een ongeval met een auto op 18 mei 2013, waarbij [appellant1] en [naam2] en diens broer betrokken waren. Het bedrag is betaald op een bankrekeningnummer die op naam staat van [dochter2] en waarvan [appellant2] de gemachtigde is.
4.4
Aan [appellant2] is door Unigarant, de WAM-verzekeraar van [appellant1] , een schadevergoeding toegekend voor een ongeval met een bromfiets op 10 oktober 2013. [appellant1] zou, rijdend op een bromfiets, [appellant2] van achteren hebben aangereden. Dit bedrag is ook betaald op eerder genoemde bankrekening van [dochter2] .
4.5
Begin 2015 heeft [appellant2] een beroep gedaan op haar AVP bij Klaverblad. Zij heeft gemeld dat op 12 januari 2015 in [woonplaats1] een ongeval heeft plaatsgevonden waarbij haar hond tijdens het wandelen tegen het voorwiel van een achterop komende fietser is gesprongen waardoor de fietser viel. Op het aangifteformulier van 19 januari 2015 heeft zij bij de naam van de benadeelde ingevuld: “De heer [appellant1] ” en bij de vraag: “In welke relatie staat diegene tot u of de veroorzaker?”, “Geen”. [appellant1] heeft op verzoek van Klaverblad het aangifteformulier aangevuld. Er hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen de schaderegelaar en arbeidsdeskundige van Klaverblad enerzijds en [appellant1] anderzijds. Bij de gesprekken was een mevrouw aanwezig die bij Klaverblad is geïntroduceerd als mevrouw [naam3] . In december 2016 hebben [appellant1] en Klaverblad een vaststellingsovereenkomst gesloten. Klaverblad heeft aan [appellant1] in totaal € 56.936, 41 aan schadevergoeding betaald. Het merendeel van dit bedrag is op verzoek van [appellant1] gestort op eerdergenoemde bankrekening die op naam staat van [dochter2] . Onder meer is een vergoeding uitgekeerd voor het aanpassen van de woning (nieuwe vloerbedekking en het aanbrengen van beugels/handgrepen) en de aanschaf van een scootmobiel.
4.6
[appellant1] heeft bij Goudse een letselschadeclaim ingediend. Gemeld is dat [appellant1] op 28 februari 2017 op de fiets omver is gereden door [naam1] , die hij naar school bracht en die op zijn eigen fiets is gaan slingeren waardoor [appellant1] ten val is gekomen. [appellant1] heeft gemeld dat hij letselschade en schade aan onder meer een fiets en een horloge heeft geleden. Andere schadeposten die hij heeft geclaimd zijn kosten voor de honden uitlaatservice, huishoudelijke hulp, een tuinman, vervangend vervoer en voorzieningen in de nieuwe woning. Op 26 september 2017 heeft de schaderegelaar van Goudse, de heer [naam4] (hierna: [naam4] ) een bespreking gehad met [appellant1] . Op verzoek van [appellant2] heeft het bezoek plaatsgevonden in het huis van [dochter1] . [appellant2] was daarbij aanwezig. In het bezoekrapport dat [naam4] na de bespreking heeft opgesteld staat onder andere:
“Eerdere ongevallen:
Datum: Ja, vijf jaar geleden gevallen met de fiets
Letsel: Ja, linker oor problemen
Aansprakelijkheid: n.v.t. want eigenaar hond die tegen de fiets liep was niet bekend
zo deelt meneer mij mee
Uitkering: n.v.t. want aansprakelijke wederpartij was niet bekend zo deelt meneer mij mee.
(…)
Gezondheid voor ongeval:
(…) Door ongeval met fiets waar een hond tegen aan liep heeft meneer problemen met zijn linker oor. Met betrekking tot dat ongeval is de eigenaar van de hond niet bekend geworden. Er is daardoor ook geen letselvergoeding geweest.”
Goudse heeft aan [appellant1] een voorschot betaald voor zijn schade van (in totaal) € 2.500,00.
4.7
Op 27 maart 2017 heeft [appellant2] een inboedelschade geclaimd bij Klaverblad, die een bedrag van € 1.200,- heeft betaald op de bankrekening van [dochter2] .
4.8
[appellant2] heeft de verhuurder van de woning van [appellant1] aansprakelijk gesteld omdat zij op 22 mei 2018 door een niet goed gemonteerde trapleuning in de woning van de trap is gevallen en daarbij een dik oog heeft opgelopen. De verhuurder heeft deze claim aangemeld bij zijn aansprakelijkheidsverzekeraar, VIVAT.
4.9
Op 6 oktober 2017 ontving het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV) per e-mail een anonieme tip waarin melding wordt gemaakt van verzekeringsfraude door [appellant1] . Naar aanleiding van deze tip is door diverse verzekeraars, waaronder Klaverblad en Goudse, onderzoek gedaan naar het claimgedrag van [appellant2] en [appellant1] .
4.10
Op 26 januari 2018 heeft het door Goudse ingeschakelde particulier recherchebureau Willemse Onderzoeks- en Adviesbureau (hierna: Willemse) een interview gehouden met [dochter1] . Nadien (op 27 juni 201) heeft Willemse interviews gehouden met [appellant2] en [appellant1] in aanwezigheid van de heer
[naam5] , een vertegenwoordiger van het inmiddels door [appellant1] ingeschakelde letselschadebureau (hierna [naam5] ) en (op 16 oktober 2018) met [dochter1] en [naam2] .
4.11
Op 16 januari 2019 is een onderzoeksrapport opgesteld door de Afdeling Speciale Zaken van Goudse, waarin alle tot op dat moment bekende informatie is weergegeven.
In een brief van diezelfde datum aan [naam5] heeft Goudse de schadeclaim afgewezen, de betaalde voorschotten teruggevorderd en aanspraak gemaakt op vergoeding van de gemaakte onderzoekskosten. Ook is melding gemaakt van het feit dat de gegevens van [appellant1] zullen worden doorgegeven aan de Stichting CIS voor verwerking in het extern incidentenregister. Eerder had Goudse [naam5] er al van in kennis gesteld dat de gegevens van [appellant1] zouden worden opgenomen in het incidentenregister van Goudse.
4.12
Bij brief van 31 januari 2019 van haar advocaat aan [appellant1] en [appellant2] heeft Klaverblad de met [appellant1] gesloten vaststellingsovereenkomst buiten rechte vernietigd wegens dwaling en/of bedrog en [appellant1] en [appellant2] hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor terugbetaling van de door haar verrichte betalingen.
5De bespreking van de geschilpunten in beide zaken
Uitgangspunten
5.1 In het tussenvonnis van 15 april 2020 heeft de rechtbank een aantal uitgangspunten geformuleerd waartegen [appellant1] en [appellant2] geen bezwaar hebben gemaakt. Bij de bespreking van de grieven van [appellant1] en [appellant2] kan dan ook van deze uitgangspunten worden uitgegaan.
5.2
De rechtbank heeft allereerst uiteengezet dat geen sprake is van een contractuele relatie tussen [appellant1] en Klaverblad ( [appellant2] was immers de verzekeringnemer) en ook niet tussen [appellant1] en [appellant2] en Goudse (hier was [dochter1] de verzekeringnemer). Dat betekent volgens de rechtbank dat alleen [appellant2] kan worden aangesproken op haar contractuele verplichtingen, maar dan alleen op haar contractuele verplichtingen jegens Klaverblad en dat een beroep op verval van recht (op grond van artikel 7:941 lid 2 BW) alleen succesvol kan zijn in de relatie tussen Klaverblad en [appellant2] .
5.3
De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat [appellant2] en [appellant1] beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door Goudse en/of Klaverblad geleden schade indien kan worden vastgesteld dat zij verzekeringsfraude hebben gepleegd door opzettelijke misleiding van Goudse en/of Klaverblad, daarin bestaande dat zij valse claims hebben ingediend en daarbij al dan niet onder één hoedje hebben gespeeld. Indien dit komt vast te staan ten aanzien van de claim die heeft geleid tot de vaststellingsovereenkomst tussen [appellant1] en Klaverblad, slaagt het door Klaverblad gedane beroep op bedrog en dwaling ten aanzien van de vaststellingsovereenkomst ook.
5.4
De rechtbank heeft Klaverblad c.s. in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat [appellant1] en [appellant2] hen opzettelijk hebben misleid – en daarbij al dan niet onder één hoedje hebben gespeeld – bij het indienen en afwikkelen van de claims betreffende de gestelde ongevallen van 12 januari 2015 en 28 februari 2017.
5.5
In het eindvonnis van 14 april 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat Klaverblad c.s. het opgedragen bewijs geleverd hebben. De grieven van [appellant1] en [appellant2] betreffen de bewijswaardering door de rechtbank.
Het door Klaverblad c.s. geleverde bewijs in zijn algemeenheid
5.6 Klaverblad c.s. hebben bewijs geleverd door een groot aantal stukken in het geding te brengen. De belangrijkste stukken zijn de uitgebreide schriftelijke verslagen van de gesprekken met [dochter1] , met [appellant1] en [appellant2] en met [dochter1] en [naam2] . Daarnaast zijn als getuigen gehoord twee medewerkers van Goudse – de heer [de getuige1] , opsteller van het onderzoeksrapport van 16 januari 2019 en schaderegelaar [naam4] -, de heer [de getuige2] van Willemse en [naam2] , op het moment van het getuigenverhoor de gewezen partner van [dochter1] .
5.7
De rechtbank is eerst ingegaan op enkele stellingen van [appellant1] en [appellant2] over de bewijskracht van het door Klaverblad c.s. aangevoerde bewijs. [appellant1] en [appellant2] hebben allereerst aangevoerd dat de getuigenverklaringen van [de getuige1] , [naam4] en [de getuige2] weinig gewicht hebben, omdat deze getuigen of in dienst zijn bij Goudse of in een afhankelijkheidsrelatie tot Goudse staan. Bovendien hebben de getuigen [de getuige1] en [de getuige2] voorafgaand aan de getuigenverhoren gezamenlijk hun geheugen opgefrist, waardoor hun verklaringen gekleurd zijn. De rechtbank heeft dit betoog verworpen. Zowel [appellant1] als [appellant2] zijn het daarmee oneens. Hun bezwaren tegen dit oordeel hebben zij elk uitgewerkt in grief 1 van hun memorie van grieven.
5.8
[appellant1] en [appellant2] zijn beiden van mening dat de getuigen [de getuige1] , [naam4] en [de getuige2] in een afhankelijkheidsrelatie staan tot Goudse, zodat – begrijpt het hof hun betoog – aan hun verklaringen minder gewicht toekomt. Het hof volgt hen daarin niet. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, brengt het enkele feit dat sprake is van een zekere afhankelijkheidsrelatie tussen een getuige en een partij niet mee dat die verklaring bij voorbaat als onbetrouwbaar buiten beschouwing moet blijven. Er kan niet vanuit worden gegaan dat een werknemer of opdrachtnemer onder ede een voor zijn werkgever of opdrachtgever positieve verklaring zal afleggen, ook als die verklaring in strijd met de waarheid is, of daarmee op gespannen voet staat. In beginsel telt zo’n verklaring mee bij het bewijs, waarbij wel geldt dat de rechter bij het waarderen van het bewijs er rekening mee kan houden dat de verklaring afkomstig is van een werknemer of opdrachtnemer. Maar dat betekent niet dat aan zo’n verklaring bij voorbaat geen, of zelfs minder betekenis toekomt.
5.9
[appellant1] en [appellant2] maken er ook bij het hof een punt van dat [de getuige1] en [de getuige2] voorafgaand aan het verhoor met elkaar hebben overlegd. Net als de rechtbank vindt het hof dat dit feit op zich nog geen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen. Het hof verenigt zich met wat de rechtbank daarover heeft overwogen en voegt daar nog het volgende aan toe. Een getuige mag zich voorbereiden op een verhoor, zeker wanneer dat, zoals hier, gaat om de totstandkoming van uitvoerige schriftelijke verklaringen. Dan is het zinvol om die schriftelijke verklaringen door te lezen. Dat maakt het gemakkelijker om de context van vragen over die verklaringen te doorgronden en de vragen daardoor adequaat te beantwoorden. Dat [de getuige1] en [de getuige2] voorafgaand aan de getuigenverhoren met elkaar contact hebben gehad, doet evenmin per definitie af aan de betrouwbaarheid van die verklaringen en leidt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ook niet tot de conclusie dat de getuigen niet uit eigen waarneming hebben verklaard. Het feit dat [de getuige1] dat contact karakteriseert als het samen opfrissen van het geheugen en [de getuige2] , wat zuiniger, aangeeft dat ze hebben gesproken over de data van de verschillende gesprekken na aanvankelijk verklaard te hebben dat er niet inhoudelijk is gesproken, betekent niet dat de verklaring van Willemse onbetrouwbaar is. Het hof merkt in dit verband op dat “het opfrissen van het geheugen” een nogal algemene inhoudelijke typering van een gesprek is en dat het op een rij zetten van de data waarop gesprekken hebben plaatsgevonden ook onder die typering te brengen valt.
5.10 (
Alleen) [appellant1] heeft nog (expliciet) bezwaar gemaakt tegen de volgende overweging van de rechtbank:
“Bovendien zijn de getuigen in deze zaak niet gehoord over een routinematige kwestie, die in de regel weinig indruk zal hebben gemaakt, maar over ernstige verdenkingen van fraude”.
Volgens [appellant1] heeft de rechtbank, zonder dat de getuigen dat hebben verklaard, ten onrechte zonder meer aangenomen dat het onderzoek in deze kwestie veel indruk op hen heeft gemaakt. Dat bezwaar berust op een verkeerde lezing van de overweging. De rechtbank heeft niet meer overwogen dan dat het onderzoek waarover de getuigen [de getuige1] , [de getuige2] en [naam4] hebben verklaard geen routinekwestie was, maar een ernstige fraudekwestie. Daarmee heeft de rechtbank terecht tot uitdrukking gebracht dat de kwestie waarnaar de genoemde getuigen onderzoek deden geen ‘dertien in een dozijn zaak’ betrof. Het ligt voor de hand dat een betrokkene aan een bijzondere zaak meer herinnering heeft dan aan een doorsneezaak.
5.11
De conclusie is dat grief 1 van [appellant1] en [appellant2] geen doel treft.
5.12
Grief 2 van [appellant1] betreft de verklaringen van [dochter1] en [naam2] . Volgens [appellant1] zijn deze verklaringen niet betrouwbaar, allereerst omdat in elk geval [dochter1] op de door haar afgelegde verklaringen wilde terugkomen, en vervolgens omdat zij en (zeker) [naam2] maar zeer beperkt zicht hadden op de gebeurtenissen die in dit geschil centraal staan. [dochter1] en haar vader hadden in de periode waar het hier om gaat maar weinig contact, [naam2] had nog minder contact met [appellant1] .
5.13
Het hof volgt [appellant1] niet in dit betoog. Allereerst hebben [de getuige1] en [de getuige2] tweemaal een uitvoerig gesprek gehad met [dochter1] . Het tweede gesprek is ook gehouden met [naam2] . Van beide gesprekken zijn uitgebreide verslagen gemaakt, een van tien pagina’s en een van acht pagina’s. Het eerste verslag is een uitwerking van een deels (voor wat betreft de antwoorden) handgeschreven verslag (de vragen waren al wel uitgetypt. [dochter1] heeft alle bladzijden van dat (deels handgeschreven) verslag van haar handtekening voorzien.
Het verslag van het tweede gesprek is naar [dochter1] en [naam2] gestuurd, met het verzoek om te laten weten of zij konden instemmen met de weergave. [dochter1] en [naam2] hebben niet op dit verzoek, en evenmin op een herinnering, gereageerd. Pas enkele maanden later – in januari 2019 – hebben ze elk een, gelet op de bewoordingen, gelijkluidende verklaring ondertekend. Die verklaring houdt in dat zij zich distantiëren van alle uitspraken die zij in hun contacten met [de getuige1] en [de getuige2] hebben gedaan. De verklaringen zouden niet “zo uitgesproken zijn” en onder druk zijn afgelegd, waarbij Goudse de uitspraken zonder toestemming op papier heeft gezet.
5.14
Uit deze verklaringen volgt dat [dochter1] en [naam2] op het moment dat zij de verklaring ondertekenden niet gelukkig waren met het feit dat zij in gesprekken met [de getuige1] en [de getuige2] (uitgebreide) verklaringen hebben afgelegd. Maar dat betekent nog niet dat zij die verklaringen niet hebben afgelegd, of dat de verklaringen verkeerd zijn weergegeven. Dat schrijven ze wel, en [appellant1] neemt dat ook over, maar dat wordt op geen enkele wijze onderbouwd. Onduidelijk is op welke punten in de gespreksverslagen het gesprek onjuist is weergegeven. In dit verband is van belang dat [dochter1] , zoals gezegd, het handgeschreven deel van het verslag van het eerste gesprek met haar per pagina van haar handtekening heeft voorzien en dat Klaverblad c.s. een bandopname van het gesprek met [appellant1] en [appellant2] heeft overgelegd, zonder dat [appellant1] heeft aangegeven op welke punten het verslag afwijkt van de opname. Bovendien kon [naam2] als getuige desgevraagd niet verklaren op welke punten het gespreksverslag onjuist was. Uit zijn verklaring leidt het hof af dat [dochter1] en [naam2] , door [appellant1] geconfronteerd met de voor [appellant1] en [appellant2] nadelige consequenties van het verslag, op hun schreden wilden terugkeren. “De reden [hof: van het tekenen van de in punt 5.13 vermelde verklaring] is dat ik schrok van de consequenties en omdat de verklaring niet klopte”. Die tweede reden heeft [naam2] dus niet uitgewerkt en hij kon er tijdens het getuigenverhoor ook geen inhoud aan geven: “Op welk punt het verslag niet klopt durf ik niet te zeggen”. De stelling van [appellant1] dat Klaverblad c.s. de gesprekken en de verslagen ervan zonder toestemming van [dochter1] en [naam2] niet in deze procedure mogen gebruiken, heeft hij niet onderbouwd. Het hof gaat er dan ook aan voorbij.
5.15 Voor zover [appellant1] met zijn grief wil bereiken dat de gespreksverslagen niet mogen worden gebruikt voor het bewijs, slaagt hij daarin gezien het voorgaande niet. In zoverre faalt de grief. Het hof gaat ervan uit dat de verslagen een correcte weergave zijn van wat is besproken en dat [dochter1] , [naam2] , [appellant1] en [appellant2] hebben gezegd wat daarover in de verslagen is vermeld. Dat betekent nog niet dat wat zij gezegd hebben ook inhoudelijk juist is. Het antwoord op de vraag of en in hoeverre dat aannemelijk, is zal het hof hierna geven. Het hof zal bij dat antwoord ook betrekken wat [appellant1] in zijn grief heeft opgemerkt over de beperkte contacten tussen hem en zijn dochter en (gewezen) schoonzoon.
Bewijs van fraude tegenover Klaverblad
5.16 De rechtbank oordeelde dat bewezen is dat [appellant1] en [appellant2] samen de bedoeling hebben gehad om Klaverblad door het doen van onjuiste mededelingen bij het indienen en afwikkelen van de claim voor het ongeval van 12 januari 2015 te bewegen een uitkering te verstrekken die Klaverblad zonder die mededelingen niet zou hebben verstrekt. De rechtbank baseerde dit oordeel op een zestal feiten en omstandigheden. [appellant1] en [appellant2] zijn het niet met dit oordeel eens. In hun grieven – grief 3 van [appellant1] en grief 2 van [appellant2] – tegen dit oordeel gaan zij in op elk van de door de rechtbank vermelde feiten en omstandigheden. Omdat zij, in de kern, dezelfde argumenten gebruiken, zal het hof hun grieven tezamen bespreken.
5.17
Op het aangifteformulier heeft [appellant2] vermeld dat zij niet in enige relatie staat tot [appellant1] . Dat is onjuist. Niet alleen zijn [appellant2] en [appellant1] gehuwd geweest en hebben zij samen twee kinderen, zij hebben na hun scheiding intensief contact met elkaar gehouden. In het gesprek met [dochter1] van 26 januari 2018 heeft [dochter1] verklaard dat haar ouders elkaar dagelijks spreken en dat zij voor elkaar zorgen. In het gesprek met [dochter1] en [naam2] van 16 oktober 2018 hebben zij verklaard dat [appellant1] en [appellant2] weliswaar formeel gescheiden zijn maar in de praktijk gewoon samenleven en voor elkaar zorgen. In het gesprek van 27 juni 2018 heeft [appellant2] tweemaal verklaard dat zij de mantelzorger van [appellant1] is.
[appellant2] en [appellant1] zijn dus niet alleen ex-echtgenoten, maar onderhouden nog steeds intensief contact met elkaar. Door ondanks deze situatie de vraag in welke relatie zij tot [appellant1] staat met “geen” te beantwoorden, heeft [appellant2] Klaverblad onjuist geïnformeerd. De onjuiste informatieverstrekking betreft een relevant onderwerp: het maakt voor de beoordeling van een schadeclaim verschil of het slachtoffer en de verzekerde, de mogelijk aansprakelijke partij, in een relatie tot elkaar staan en hoe intensief die relatie is, al is het alleen al om te kunnen beoordelen of de verzekerde ook een (financieel) belang heeft bij de afwikkeling van de claim.
5.18
Dat laatste volgt ook wel uit een andere door de rechtbank vastgestelde omstandigheid: de betrokkenheid van [appellant2] bij de bankrekening waarop Klaverblad de aan [appellant1] toegekende vergoeding heeft betaald. Klaverblad heeft de vergoeding (bestaande uit voorschotten en een slotuitkering) overgemaakt op een rekening op naam van [dochter2] . [appellant2] was gemachtigde tot deze rekening en heeft daarvan gebruik gemaakt door tientallen malen contante bedragen van deze rekening op te nemen. Het grootste deel van de ontvangen vergoeding is door haar van de rekening opgenomen.
5.19
De rechtbank is ervan uitgegaan dat [appellant2] , onder de naam J. (of R.) [naam3] – beide voorletters zijn een keer genoteerd -, aanwezig is geweest bij diverse gesprekken die door de schaderegelaar van Klaverblad, de heer [naam6] , met [appellant1] zijn gehouden. Deze mevrouw [naam3] zou volgens de overgelegde gespreksverslagen een vriendin van [appellant1] zijn, die werkte voor Slachtofferhulp. Uit de verslagen van [naam6] blijkt dat steeds dezelfde persoon bij de gesprekken aanwezig is geweest. Daarnaast was bij een van de gesprekken de dochter van [appellant1] een deel van het gesprek aanwezig. De gesprekken vonden ook plaats in het huis van deze dochter aan het adres [adres] te [woonplaats1] , het adres van [dochter1] .
heeft in het gesprek van 16 oktober 2018 volgens het gespreksverslag verklaard dat haar moeder, [appellant2] dus, bij de gesprekken met Klaverblad aanwezig was:
“[dochter1] zegt zeker te weten dat haar moeder bij al die gesprekken aanwezig is geweest.
[dochter1] gaf aan dit zeker te weten omdat zij weleens terug bij haar woning kwam, terwijl het
gesprek van haar ouders met de medewerkers van Klaverblad nog niet afgerond was.
Dan hield zij zich buiten in de buurt nog even op of ging haar woning binnen op het moment
dat de twee medewerkers van Klaverblad haar woning verlieten. Zij heeft toen nooit iemand
anders gezien dan de twee mannen van Klaverblad en haar vader en moeder.
Daar was zeker geen andere vrouw bij dan haar moeder [appellant2] . [dochter1] gaf aan
dat haar vader nooit zonder zijn (ex) vrouw dergelijke gesprekken zou voeren.
Vervolgens is haar gevraagd of ze een “mevrouw [naam3] ” kent. [naam2] en [dochter1] gaven aan dat
zij geen kennis of vriendin van haar ouders kennen met de naam [naam3] . Wel kennen zij zelf
een vrouw met de naam [naam3] . Dat is niet de geboortenaam van die vrouw, maar deze vrouw
is getrouwd met ene [naam3] . Deze vrouw zou zeker door de medewerkers van Klaverblad
herkend moeten worden vanwege haar buitenlandse accent. Deze mevrouw [naam3] werkt
volgens [dochter1] zeker niet bij Slachtofferhulp. Zij kent haar als ouder van één van de
kinderen van de school van haar eigen kinderen.”
5.20
Met dit gespreksverslag hebben Klaverblad c.s. het bewijs geleverd dat [appellant2] onder een andere naam, die van mevrouw [naam3] , aan de gesprekken met de schaderegelaar van Klaverblad heeft deelgenomen. Bij die stand van zaken lag het op de weg van [appellant1] en [appellant2] om tegenbewijs te leveren, bijvoorbeeld door de bewuste mevrouw [naam3] als getuige te laten horen, of tenminste door een schriftelijke verklaring van deze mevrouw [naam3] in het geding te brengen. Dat zij dat niet konden, omdat zij de contactgegevens van die mevrouw [naam3] niet meer hadden, vindt het hof ongeloofwaardig. Allereerst heeft deze mevrouw zich volgens de gespreksverslagen van [naam6] bekend gemaakt als een vriendin van [appellant1] . Als zij echt bestaat, ligt het niet voor de hand dat [appellant1] haar contactgegevens niet meer heeft en al helemaal niet dat hij, als hij de gegevens niet meer zou hebben, die ook niet meer kan achterhalen. Bovendien heeft [appellant1] tijdens het gesprek van 26 september 2017 verklaard dat [appellant2] contact heeft gehad met [naam3] . Ook in het licht daarvan is de stelling van [appellant1] en [appellant2] dat zij [naam3] niet kunnen bereiken weinig overtuigend.
5.21
De rechtbank is er dan ook terecht van uitgegaan dat [appellant2] , onder de naam van een ander, aanwezig was bij de gesprekken over de afwikkeling van de door [appellant1] gestelde schade bij het incident met de hond. [appellant2] was dan ook niet alleen actief bij deze schadeafwikkeling betrokken, maar zij deed dat ook onder een andere naam. [appellant1] en [appellant2] hebben geen verklaring gegeven voor het feit dat [appellant2] niet onder haar eigen naam aan de gesprekken deelnam. Zij hebben het daardoor ontstane beeld niet kunnen wegnemen dat zij welbewust hebben willen maskeren dat [appellant2] , de aansprakelijke partij, en [appellant1] , de benadeelde, elkaar zeer goed kenden. Het feit dat [appellant1] en [appellant2] tot het laatst toe hebben volgehouden dat niet [appellant2] maar mevrouw [naam3] de gesprekken heeft bijgewoond, versterkt dat beeld alleen nog maar.
5.22
De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat [appellant1] en [appellant2] in het kader van de afwikkeling van de claim bij Goudse onjuiste verklaringen hebben afgelegd over het ongeval met de hond. [naam4] heeft in zijn rapport van het bezoek dat hij op 26 september 2017 aan [appellant1] heeft gebracht, waarbij ook [appellant2] aanwezig was, onder het kopje “eerdere ongevallen” genoteerd dat [appellant1] vijf jaar geleden met de fiets is gevallen en daarbij letsel aan het linkeroor heeft opgelopen. Aansprakelijkheid was niet aan de orde omdat de eigenaar van de hond die tegen de fiets van [appellant1] liep niet bekend was, aldus het bezoekrapport. Als getuige heeft [naam4] daarover verklaard:
“Mijn vraag is altijd: is er sprake geweest van eerdere ongevallen. Deze vraag heb ik toen ook gesteld. Het antwoord was dat er vijf jaar eerder een ongeval was geweest waarbij een hond tegen zijn fiets aan kwam. [appellant1] zei uitdrukkelijk dat daar geen aansprakelijke partij voor was. Hij zei daarbij dat de eigenaar van de hond niet bekend was geworden. Volgens mij gaf hij aan dat hij daarbij letsel aan zijn linker oor had opgelopen. Dat is het enige andere ongeval waar hij over heeft gesproken. Ik ka[n] me niet herinneren dat mevrouw [appellant2] over dat eerdere ongeval iets heeft gezegd.”
5.23
In het licht van het heldere bezoekrapport en de daarop aansluitende getuigenverklaring van [naam4] hebben [appellant1] en [appellant2] hun betoog onvoldoende onderbouwd dat zij niet zelf hebben gezegd dat het ongeval met de hond vijf jaar geleden heeft plaatsgevonden en dat daarvoor geen schadevergoeding is verkregen omdat de eigenaar van de hond onbekend was, maar dat [naam4] zelf begon over een ongeval vijf jaar geleden. En zelfs indien [naam4] zou zijn begonnen over een ongeval van vijf jaar geleden, valt niet in te zien waarom [appellant1] en [appellant2] hem dan niet uit de droom zouden helpen door aan te geven dat [appellant1] twee jaar geleden een ongeval had gehad, dat daarbij een hond van [appellant2] betrokken was en dat die schade eind december 2016 was afgewikkeld met de verzekeraar van [appellant2] .
5.24
Volgens de rechtbank komen de verklaringen van [appellant1] en [appellant2] over de toedracht van het ongeval niet overeen met die van [dochter1] en [naam2] , die erop hebben gewezen dat [appellant1] en [appellant2] samen voor hun acht honden zorgen en die honden om beurten uitlaten, zodat het onwaarschijnlijk is dat [appellant2] en [appellant1] gelijktijdig buiten zijn geweest. Volgens [appellant1] en [appellant2] hebben zij geen acht honden en wonen zij bovendien niet samen, zodat het heel goed mogelijk is dat ze tegelijkertijd buiten zijn, zonder dat onderling af te stemmen.
5.25
Het hof volgt [appellant1] en [appellant2] in hun betoog. Daargelaten of [appellant1] en [appellant2] acht honden hebben, vindt het hof de verklaring van [dochter1] en [naam2] op dit punt weinig overtuigend. De verklaring is niet gebaseerd op door [dochter1] en [naam2] geconstateerde feiten, maar op een redenering. Die laat bovendien te wensen over, omdat niet valt in te zien waarom [appellant1] , die een eigen woning heeft, niet buiten kan zijn op een moment dat [appellant2] , die elders haar woning heeft, (enkele van) de honden uitlaat. Het hof zal deze omstandigheid dan ook niet in aanmerking nemen.
5.26
De rechtbank heeft van betekenis geacht dat de door Klaverblad verstrekte schade-uitkering niet is besteed aan de schadeposten waarvoor de uitkering (mede) bedoeld was. [appellant1] heeft onder meer een uitkering ontvangen voor de aanschaf van nieuwe vloerbedekking (vanwege duizeligheid zou hij vaak vallen en om die reden was het verstandig om ‘zachte’ vloerbekleding te hebben in plaats van de bestaande ‘harde’). Volgens [appellant1] en [appellant2] heeft [appellant1] weldegelijk vloerbedekking aangeschaft. Zij verwijzen naar een factuur van een woninginrichtingsbedrijf. Die factuur overtuigt echter niet. Allereerst blijkt uit de factuur niet wat is aangeschaft. Belangrijker is dat de factuur dateert van juli 2017. [appellant1] is in de loop van 2017 naar een andere woning verhuisd (het op de factuur vermelde adres is het nieuwe adres), zodat uit de factuur niet volgt dat in de oude woning vloerbedekking is gelegd. De vloerbedekking was wel voor die woning bestemd, omdat [appellant1] bij Klaverblad een offerte heeft ingediend van Dobben Wooncentrum voor het leggen van tapijt van december 2015. De verklaring van [dochter1] en [naam2] dat geen vloerbedekking is gelegd in de woning van hun (schoon)vader, wordt dan ook niet weerlegd door de overgelegde factuur. Voor de overgelegde factuur van de Hubo geldt hetzelfde: de factuur betreft schildersbenodigdheden en een “beugel standaard” en dateert bovendien van mei 2017, zodat daarmee allerminst is aangetoond dat voorzieningen zijn aangebracht in het toilet van de ‘oude woning’ van [appellant1] , terwijl [appellant1] ook hiervoor een offerte van december 2015 heeft ingediend bij Klaverblad.
5.27
Aan de door de rechtbank vastgestelde en hiervoor door het hof overgenomen relevante feiten en omstandigheden, voegt het hof er nog twee toe.
De eerste omstandigheid betreft de gevolgen van het [appellant1] naar eigen zeggen overkomen ongeval. In de gesprekken met [naam4] over de afwikkeling van het ongeval met de hond is door [appellant1] aangegeven dat hij ernstig beperkt was door dit ongeval. Zo zou hij vanwege duizeligheid niet meer kunnen fietsen, was autorijden onverantwoord (hij werd door anderen gereden), was hij aangewezen op een scootmobiel (Klaverblad heeft een vergoeding betaald voor de aanschaf van een scootmobiel) en kon hij zijn honden niet meer zelf uitlaten. [dochter1] en [naam2] hebben in het gesprek van 16 oktober 2018 verklaard dat zij nooit iets van letsel bij [appellant1] hebben gemerkt of vernomen. [appellant1] heeft volgens [naam2] ook steeds zijn honden zelf uitgelaten en [naam2] en [dochter1] hebben hem nooit in een scootmobiel zien rijden. In het gesprek van
28 februari 2017 heeft [dochter1] verklaard dat haar vader ook vóór het door hem gestelde fietsongeval dagelijks zelf autoreed. De door [appellant1] aan zijn claim op Klaverblad ten grondslag gelegde klachten en beperkingen worden dan ook niet door [dochter1] en [naam2] , zijn dochter en schoonzoon, herkend. Dat is, ook indien geen sprake is van intensief contact, merkwaardig, omdat [dochter1] wel dagelijks contact had met haar moeder, die, zoals hiervoor is vastgesteld, intensief contact had met [appellant1] .
5.28
De tweede door het hof toe te voegen omstandigheid is dat [appellant1] en [appellant2] in een periode van vier jaar driemaal gezamenlijk betrokken zijn bij ongevallen, waarbij één van hen schade heeft geleden en waarvoor de ander, of diens verhuurder, aansprakelijk zou zijn, te weten het ongeval met de brommer in 2013, het ongeval met de hond in 2015 en het ongeval met de trapleuning in 2017. Deze samenloop van ongevallen is uiterst onwaarschijnlijk. In het gesprek met [dochter1] en [naam2] van 16 oktober 2018 heeft [dochter1] een verklaring voor deze samenloop: “ gaf aan dat zij tijdens en na ons eerdere interview ontdekte dat er meer aan de hand was. En zeker nadat zij tijdens het gesprek met haar ouders en de heer [naam5] meer informatie verkreeg over andere schadeclaims van haar ouders, kwam zij er achter dat er veel ongeloofwaardige zaken werden geclaimd waarbij haar vader en moeder elkaar over en weer aansprakelijk stelden en letsel hebben geclaimd.”
Zowel [naam2] als [dochter1] vinden ook deze eerdere claims (die van Klaverblad en Unigarant) op z’n minst ongeloofwaardig. [dochter1] illustreert dat aan de hand van de claim over de trapleuning:
“Het feit dat de trapleuning niet goed bevestigd was zou, volgens [dochter1] , haar vader aangegrepen hebben om Woonservice Westerbork voor de letselschade van mevrouw [appellant2] aansprakelijk te stellen. Mevrouw [appellant2] had echter juist in die tijd een ontstoken oog en dat oog was helemaal dik daardoor. Het leek alsof ze er op gevallen was. Toen hebben haar ouders (haar vader voornamelijk) bedacht dat ze daar gebruik van konden maken. Zij hebben toen geclaimd dat zij door die kapotte trapleuning was komen te vallen en daarbij letsel had opgelopen, terwijl van het vallen helemaal geen sprake was.”
Tussenconclusie
5.29
Uit het voorgaande volgt dat [appellant1] en [appellant2] hebben verzwegen dat zij elkaar zeer goed kenden, en dat het dus ging om een incident tussen personen die een goede, zelfs intensieve relatie tussen elkaar onderhielden, dat [appellant2] , onder een andere naam bij de afwikkeling van de claim betrokken was, dat de vergoeding op een bankrekening is gestort waarover zij het beheer voerde, dat er grote twijfels zijn over de gestelde klachten en beperkingen van [appellant1] en, daarmee samenhangend, over enkele schadeposten en dat zich de onwaarschijnlijke en ongeloofwaardige situatie voordoet dat [appellant1] en [appellant2] in
vier jaar tijd gezamenlijk betrokken zijn bij drie ongevallen, terwijl uit de verklaring van hun dochter volgt dat zij ongevallen ensceneerden om schade te kunnen claimen bij een verzekeraar.
Met deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof bewezen dat [appellant1] en [appellant2] samen de bedoeling hebben gehad om Klaverblad door het doen van onjuiste mededelingen bij het indienen en afwikkelen van de claim voor het ongeval van 12 januari 2015 te bewegen een uitkering te verstrekken die Klaverblad zonder die mededelingen niet zou hebben verstrekt. Daarmee is dus het bewijs geleverd dat Klaverblad volgens het tussenvonnis van 15 april 2020 moest leveren. De bezwaren van [appellant1] en [appellant2] tegen het oordeel van de rechtbank dat dat bewijs geleverd is, falen dan ook.
Bewijs van fraude tegenover Goudse
5.30 De rechtbank oordeelde ook dat bewezen is dat [appellant1] en [appellant2] samen de bedoeling hebben gehad om Goudse door het doen van onjuiste mededelingen bij het indienen en afwikkelen van de claim voor het ongeval van 28 februari 2017 te bewegen een uitkering te verstrekken die Goudse zonder die mededelingen niet zou hebben verstrekt. De rechtbank baseerde dit oordeel op zeven feiten en omstandigheden. [appellant1] en [appellant2] zijn het ook met dit oordeel oneens. In hun grieven – grief 4 van [appellant1] en grief 3 van [appellant2] – lichten zij hun bezwaren toe. Het hof zal hun bezwaren hierna bepreken.
5.31
De rechtbank heeft allereerst in aanmerking genomen dat [appellant2] met een volgens de rechtbank valse reden de locatie voor de met Goudse gemaakte afspraak voor een eerste bespreking van de claim heeft verplaatst. Ook indien de door [appellant2] opgegeven reden onjuist is, ziet het hof niet in waarom deze omstandigheid kan bijdragen aan het door Goudse te leveren bewijs. Er volgt hooguit uit dat [appellant2] ook betrokken was bij het afwikkelen van de claim, in die zin dat zij aanwezig was bij het gesprek van Goudse met [appellant1] naar aanleiding van diens claim. Het hof zal deze omstandigheid dan ook buiten beschouwing laten.
5.32
Onder c tot en met g heeft de rechtbank omstandigheden opgesomd die pleiten tegen de lezing van [appellant1] over de toedracht van het ongeval (zijn kleinzoon zou tegen hem zijn aangefietst), waardoor hij ten val zou zijn gekomen, daarbij letsel zou hebben opgelopen, schade aan zijn door hemzelf zes jaar tevoren gekochte fiets hebben opgelopen en schade vanwege de kosten van huishoudelijke hulp, de kosten van het uitlaten van zijn honden, voor chauffeursdiensten en voor zijn tuinonderhoud en de aanschaf van vloerbedekking hebben geleden. De rechtbank heeft zich daarbij vooral gebaseerd op de verklaringen van [dochter1] en [naam2] . Volgens [appellant1] zijn deze verklaringen niet betrouwbaar. Hiervoor heeft het hof al overwogen dat deze verklaringen wel voldoende betrouwbaar zijn, zodat dat argument van [appellant1] faalt. Daar komt bij dat [appellant1] de concrete verklaring van [naam2] over de beschadigde fiets – het betrof een oude fiets van [naam2] , die [naam2] aan [appellant1] heeft gegeven – niet heeft weersproken en de mogelijkheid om onbenut heeft gelaten aan te tonen dat hij wel degelijk kosten heeft gemaakt wegens het uitlaten van zijn honden en voor huishoudelijke hulp. In het gesprek met [appellant1] en [appellant2] van
27 juni 2018 heeft [appellant1] , desgevraagd, aangegeven dat hij niet de namen wilde geven van degenen die hem zouden hebben geholpen met de hiervoor vermelde activiteiten. Het hof overweegt in dit verband nog dat [dochter1] en [naam2] hebben verklaard dat zij niets hebben gemerkt van klachten of beperkingen van [appellant1] als gevolg van het door hem gestelde ongeval met de fiets.
5.33
[dochter1] heeft verklaard dat zij ongeveer tien dagen na de datum waarop het ongeval zou hebben plaatsgevonden daarvan vernam. Haar zoontje, die het ongeval veroorzaakt zou hebben, en haar moeder, die zoals gezegd intensief contact met [appellant1] had en met wie zij dagelijks contact had, hadden haar daar niets over verteld. Zij had ook van niemand anders iets over een ongeval van haar vader gehoord. Daar komt bij dat [dochter1] heeft verklaard dat zij niet wist dat haar vader haar zoontje op de bewuste dag naar school had gebracht. Haar moeder deed dat altijd als zijzelf niet kon, haar vader nooit.
5.34
Met de hiervoor vermelde omstandigheden acht ook het hof bewezen dat [appellant1] verkeerde informatie heeft verstrekt aan Goudse met de bedoeling Goudse te bewegen op basis van die die onjuiste informatie een uitkering aan hem te doen. Het hof neemt bij dit oordeel allereerst in aanmerking dat [appellant1] niet heeft aangeboden tegenbewijs te leveren, bijvoorbeeld door zichzelf en/of [appellant2] als getuig(n) te doen horen over de toedracht van het ongeval en de gang van zaken rond het (al dan niet door hem) naar school brengen van zijn kleinzoon op de bewuste dag. Het hof neemt bij dit oordeel ook in aanmerking dat [appellant1] betrokken is geweest bij meerdere ongegronde, of tenminste dubieuze, schadeclaims zoals die bij Klaverblad en Vivat.
5.35
[appellant2] heeft de door de rechtbank onder c tot en met g vermelde omstandigheden niet bestreden, maar heeft aangevoerd dat die geen betrekking hebben op haar. Het gaat om mededelingen van [appellant1] , die niet aan haar kunnen worden tegengeworpen, meent zij. Het hof volgt haar niet in dit betoog. Uit wat eerder is overwogen, volgt dat [appellant1] en [appellant2] bij diverse claims samen optrokken. Dat was ook bij deze claim weer het geval. [appellant2] was aanwezig bij de gesprekken met [naam4] bij het gesprek met [de getuige1] en [de getuige2] van 27 juni 2018. Zij was er dan ook bij aanwezig toen [appellant1] in deze gesprekken onjuiste informatie verstrekte en heeft niet ingegrepen. Dat die informatie onjuist was, heeft het hof hiervoor vastgesteld. Dat kon zij wel doen, omdat zij beschikte over de juiste informatie. Zij behoorde ook in te grijpen, omdat zij ook wist dat [appellant1] met het verstrekken van deze onjuiste informatie ten onrechte een schade-uitkering van Goudse wilde verkrijgen. Door [appellant1] juist te steunen in plaats van hem te corrigeren, heeft zij meegewerkt aan het plegen van verzekeringsfraude door [appellant1] .
Tussenconclusie
5.36 De conclusie is dat de rechtbank terecht heeft beslist dat het te leveren bewijs geleverd is en dat zij jegens Goudse onrechtmatig hebben gehandeld. De grieven van [appellant1] en [appellant2] falen dus. Zij zijn dan ook hoofdelijk aansprakelijk voor de door Goudse geleden schade.
Slotconclusie
5.37 De grieven van [appellant1] en [appellant2] falen. Het hof zal het eindvonnis van de rechtbank bekrachtigen en [appellant1] en [appellant2] veroordelen in de proceskosten (geliquideerd salaris: 1 punt, tarief IV), te vermeerderen met nasalaris.
6De beslissing
Het hof
bekrachtigt in beide zaken het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 14 april 2021;
veroordeelt [appellant1] in de zaak met nummer 200.297.374 in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Klaverblad c.s. vastgesteld op € 2.106,- voor verschotten en op € 2.031,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te vermeerderen met het nasalaris, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met
€ 85,- in geval [appellant1] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
veroordeelt [appellant2] in de zaak met nummer 200.297.379 in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Klaverblad c.s. vastgesteld op € 2.106,- voor verschotten en op € 2.031,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te vermeerderen met het nasalaris, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met
€ 85,- in geval [appellant2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling en betreft uitvoerbaar bij voorraad
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, M.W. Zandbergen en M.M. Lorist en is door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op dinsdag
1 februari 2022.