Hof: hoger beroep deelgeschilprocedure moet bij dagvaarding, niet bij beroepsschrift (2)
Verzoeker (benadeelde) is beroepsschrift in hoger beroep gekomen van de beschikking in deelgeschil. Het hof is van oordeel dat het hoger beroep, na daarvoor in de bodemprocedure verkregen verlof, bij dagvaarding moet worden ingeleid. Het hof verwijst naar de parlementaire geschiedenis. Van een beschikking in deelgeschilprocedure kan, voor zover zij bindende eindbeslissingen bevat, hoger beroep worden ingesteld als van een tussenvonnis. Er is dus in wezen sprake van een hoger beroep in de bodemprocedure. De behandeling in het hoger beroep dient derhalve plaats te vinden conform de regels van de dagvaardingsprocedure. Hieruit volgt dat dit geding met een dagvaarding dient te worden ingeleid. Het hof beveelt dat de onderhavige procedure in de stand waarin deze zich bevindt, wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure in hoger beroep.
ECLI:NL:GHARL:2014:6362
Instantie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak: 12-08-2014
Datum publicatie: 29-09-2014
Zaaknummer: 200.148.523
Rechtsgebieden: Civiel recht
Bijzondere kenmerken: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Moet het hoger beroep in de deelgeschilprocedure bij dagvaarding of bij verzoekschrift worden ingeleid?
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.148.523
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 2161321 (deelgeschilprocedure) en 2740131 (bodemprocedure))
beschikking van de derde civiele kamer van 12 augustus 2014
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna: [verzoekster],
advocaat: mr. S.J. de Groot,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Albert Heijn B.V.,
gevestigd te Zaandam,
verweerster in hoger beroep,
hierna: Albert Heijn,
advocaat: mr. H.C. Tonino.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van
30 oktober 2013 die de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, locatie Utrecht) tussen [verzoekster] als verzoekende partij enerzijds en Albert Heijn als verwerende partij anderzijds heeft gegeven.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van dit hof op 29 april 2014, is [verzoekster] in hoger beroep gekomen van de beschikking, heeft zij twee grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd en toegelicht, heeft zij bewijs aangeboden en zeven producties in het geding gebracht. Zij heeft verzocht dat het hof:
1. zal vernietigen de beschikking waarvan beroep;
2. alsnog zal bepalen dat Albert Heijn aansprakelijk is voor de door [verzoekster] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het arbeidsongeval dat plaatsvond op 7 december 2010;
3. a. primair de kosten van [verzoekster] zal begroten op grond van hetgeen zij heeft aangegeven in haar beroepschrift onder de nummers 51 tot en met 54 en zal beslissen dat Albert Heijn in de begrote kosten van deze beroepschriftprocedure wordt veroordeeld evenals in de begrote kosten van de deelgeschilprocedure (inclusief de kosten van de in eerste instantie gehouden voorlopige getuigenverhoren), te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de datum van betekening van het ten deze te wijzen arrest;
b. subsidiair Albert Heijn zal veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties (en in de kosten van de in eerste instantie gehouden voorlopige getuigenverhoren), te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de datum van betekening van het ten deze te wijzen arrest.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van dit hof op 7 juli 2014, heeft Albert Heijn verweer gevoerd en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft verzocht dat het hof [verzoekster] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar beroep dan wel de beschikking van de kantonrechter van 30 oktober 2013 zal bekrachtigen, met veroordeling van [verzoekster] – uitvoerbaar bij voorraad – in de kosten van deze procedure.
2.3 Vervolgens heeft het hof met het oog op de wisselbepaling van artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) beschikking bepaald.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het onder 2.1 vermelde beroepschrift is gericht tegen een beschikking die is gegeven in een deelgeschilprocedure betreffende letsel- en overlijdensschade op de voet van artikel 1019w e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). De deelgeschilprocedure betreft een verzoekschriftprocedure waarop de bepalingen van titel
3 van het Eerste boek Rv van toepassing zijn, tenzij anders is bepaald. Ingevolge artikel 1019bb Rv staat tegen de beschikking op het verzoek geen voorziening open, onverminderd artikel 1019cc, derde lid.
3.2 In artikel 1019cc lid 1 Rv is bepaald dat, voor zover in de beschikking uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist op een of meer geschilpunten tussen partijen betreffende hun materiële rechtsverhouding, de rechter daaraan in de procedure ten principale op dezelfde wijze is gebonden als wanneer de beslissing zou zijn opgenomen in een tussenvonnis in die procedure. In artikel 1019cc lid 3 Rv is bepaald dat in de procedure ten principale van de beschikking, voor zover zij beslissingen als bedoeld in het eerste lid bevat, bij het gerechtshof hoger kan beroep worden ingesteld als van een tussenvonnis:
a. binnen drie maanden, te rekenen van de eerste roldatum, dan wel, indien de beschikking nadien is gegeven, binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak van de beschikking, met dien verstande dat de appellant, binnen de grenzen van artikel 332, in het hoger beroep slechts ontvankelijk zal zijn, indien de rechter in eerste aanleg deze mogelijkheid heeft geopend op een daartoe binnen dezelfde termijn door een der partijen gedaan verzoek, waarover de wederpartij is gehoord;
b. tegelijk met het hoger beroep van het eindvonnis.
3.3 [verzoekster] heeft bij exploot van 29 januari 2014 een bodemprocedure aanhangig gemaakt. In deze procedure heeft zij zich evenals in de deelgeschilprocedure erop beroepen dat haar werkgever Albert Heijn, op grond van primair artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en subsidiair artikel 6:170 jo. artikel 6:162 BW, jegens haar aansprakelijk is voor de schade die zij op 7 december 2010 in de uitoefening van haar werkzaamheden als algemeen medewerkster heeft geleden. De zaak is bij de rechtbank Midden-Nederland geregistreerd onder zaaknummer 2740131. Bij vonnis van 19 februari 2014 heeft de rechtbank Midden-Nederland, op verzoek van [verzoekster], hoger beroep toegestaan van de in de deelgeschilprocedure gegeven bestreden beschikking zoals in artikel 1019cc lis 3 onder a Rv is bedoeld en de zaak in afwachting van de procedure in hoger beroep aangehouden.
3.4 Thans ligt allereerst de vraag voor of het beroep bij dit hof overeenkomstig de regels van de dagvaardingsprocedure moet worden ingeleid bij dagvaarding of overeenkomstig de regels van de verzoekschriftprocedure bij beroepschrift.
3.5 [verzoekster] heeft gesteld dat uit de wettekst kan worden afgeleid dat het beroep bij dagvaarding moet worden ingesteld, maar dat zij gelet op het arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van 11 februari 2014, die is vermeld op de website www.letselschademagazine.nl/2014/hof-s-hertogenbosch -110214, ook een beroepschrift heeft uitgebracht teneinde het recht op hoger beroep zeker te stellen. Albert Heijn heeft gesteld dat [verzoekster] in de onderhavige verzoekschriftprocedure niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het beroep bij dagvaarding had moeten worden ingesteld.
3.6 Het hof is van oordeel dat het hoger beroep, na daarvoor in de bodemprocedure verkregen verlof, bij dagvaarding moet worden ingeleid.
3.7 In artikel 1019cc lid 3 Rv is in de aanhef vermeld dat in de procedure ten principale van de beschikking bij het hof hoger beroep kan worden ingesteld (onderstreping hof).
3.8 In de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade komen diverse passages voor waaruit volgt dat tegen de beschikking in de deelgeschilprocedure zelf geen hoger beroep kan worden ingesteld, doch dat het hoger beroep daartegen in de bodemprocedure moet worden ingesteld. In de memorie van toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31 58,
nr. 3, is vermeld op pagina 19:
“(…)
Artikel 1019bb
In de deelgeschilprocedure staat tegen de beslissing op het verzoek geen voorziening open. Het openstaan van een rechtsmiddel verdraagt zich bezwaarlijk met de ratio van de deelgeschilprocedure. Deze procedure biedt een extra mogelijkheid om de rechter te raadplegen, die verder geen afbreuk doet aan de mogelijkheid om een bodemprocedure aan te spannen. Met de verwijzing naar artikel 1019cc wordt gedoeld op de omstandigheid dat de deelgeschilbeschikking in de bodemprocedure een zekere bindende kracht heeft, in verband waarmee tegen de inhoud daarvan in de bodemprocedure in hoger beroep kan worden opgekomen(…) (onderstrepingen hof).”,
alsmede op pagina 21 behorend bij het kopje “Artikel 1019cc”:
“(…) Het verdient evenwel de voorkeur dat in de deelgeschilprocedure zelf geen hoger beroep openstaat en ook in de bodemprocedure als uitgangspunt pas hoger beroep kan worden ingesteld gelijk met dat tegen het eindvonnis. Voor gevallen dat het wenselijk is dat wél hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen, kan toepassing worden gegeven aan artikel 1019cc, lid 3, onder a. (…)”, en op pagina 22:
“(…) Door de mogelijkheid te openen van hoger beroep in de bodemprocedure tegen de deelgeschilbeschikking (onderstreping hof), is het voorts mogelijk om dat hoger beroep ook te doen plaatsvinden vóórdat een eindvonnis is gewezen (onderdeel a). Aan die mogelijkheid kan behoefte bestaan als de beschikking een cruciale kwestie betreft die in feite bepalend is voor de afloop van de zaak. Net als wanneer een dergelijke kwestie in de bodemprocedure in een tussenvonnis zou zijn behandeld, kan het doelmatig zijn wanneer partijen deze kwestie bij het gerechtshof (en eventueel bij de Hoge Raad) kunnen uitprocederen, zonder dat zij gedwongen zijn om eerst de gehele bodemprocedure in eerste aanleg af te ronden (met alle kosten en vertraging door bijvoorbeeld nadere bewijslevering door getuigenverhoren of deskundigenberichten)(…).”
In de Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 518, nr. 8 is op pagina 12 vermeld:
“(…)
3.7 Hoger beroep en status deelgeschiluitspraak De leden van de PvdA-fractie merken op dat geen hoger beroep openstaat tegen de beslissing van de rechter in de deelgeschilprocedure. Zij vragen of het wel mogelijk is om de uitspraak in het deelgeschil in het hoger beroep in de bodemprocedure aan de rechter voor te leggen.
Dat is inderdaad mogelijk. (…).”
3.9 Bij arrest van 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:943, heeft de Hoge Raad onder 5.3.2 overwogen:
“(…) Volgens art. 1019cc lid 3 in verbinding met lid 1 Rv kan hoger beroep tegen een beschikking in een deelgeschil (…) slechts worden ingesteld binnen het bestek van een bodemprocedure. (onderstreping hof) (…).”
3.10 Bij de beslissing neemt het hof eveneens in aanmerking dat het hoger beroep ingevolge artikel 1019cc lid 3 onder b Rv bij dagvaarding tegelijk met dat van het eindvonnis (in de bodemprocedure) kan worden ingesteld. In de memorie van toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31 581, nr. 3, is hieromtrent op pagina 22 behorend bij het kopje “Artikel 1019cc” vermeld:
“(…) Het derde lid houdt een regeling in voor het instellen van hoger beroep tegen rechterlijke vaststellingen in de deelgeschilbeschikking. In overeenstemming met artikel 337, tweede lid, Rv kan het hoger beroep in elk geval tegelijk met het hoger beroep van het eindvonnis worden ingesteld (onderdeel b). Anders dan in het voorontwerp is uitdrukkelijk bepaald dat het hoger beroep kan worden ingesteld tegen de deelgeschilbeschikking, doch slechts tegen daarin opgenomen bindende eindbeslissingen over de materiële rechtsverhouding van partijen. Hierdoor kan de appellant rechtstreeks grieven tegen de deelgeschilbeschikking formuleren en kan de bodemrechter (onderstreping hof) in hoger beroep de deelgeschilbeschikking vernietigen, voor zover de grieven doel treffen. (…).”
Het is zeer wel denkbaar dat in het tussenvonnis of eindvonnis méér overwegingen zijn vervat dan (alleen) de in de deelgeschilbeschikking gegeven bindende eindbeslissingen. Tegen dergelijke overwegingen in het vonnis in de bodemprocedure zal hoger beroep bij dagvaarding moeten worden ingesteld. Uit een oogpunt van systematiek en het vermijden van onnodige praktische complicaties moet dan ook worden geoordeeld dat ook van de deelgeschilbeschikking, op de voet van artikel 1019cc Rv, hoger beroep dient te worden ingesteld op de wijze die voor de bodemprocedure geldt. Bij een ander oordeel zou immers de situatie ontstaan dat voor een deel van het hoger beroep de verzoekschriftprocedure wordt gevolgd en voor een deel de dagvaardingsprocedure.
3.11 Uit het voorgaande volgt dat van een beschikking in deelgeschilprocedure, voor zover zij bindende eindbeslissingen bevat, hoger beroep kan worden ingesteld als van een tussenvonnis. Er is dus in wezen sprake van een hoger beroep in de bodemprocedure. De behandeling in het hoger beroep dient derhalve plaats te vinden conform de regels van de dagvaardingsprocedure en dient te leiden tot een arrest (niet een beschikking) in het hoger beroep. Hieruit volgt dat ook dit geding met een dagvaarding dient te worden ingeleid.
3.12 Het hof zal op grond van artikel 69 Rv bevelen dat de onderhavige procedure in de stand waarin deze zich bevindt, wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure in hoger beroep en zal verstaan dat partijen kunnen voortprocederen ter rolzitting van 26 augustus 2014. In het vervolg van de procedure zal het beroepschrift als memorie van grieven en het verweerschrift als memorie van antwoord worden aangemerkt. De zaak zal naar de rol van 26 augustus 2014 worden verwezen voor beraad. [verzoekster] heeft Albert Heijn tevens bij dagvaarding van 24 april 2014 aangezegd dat zij van de bestreden beschikking in hoger beroep komt, welke dagvaarding, na een herstelexploot, is aangebracht op de rol van 5 augustus 2014. De partijen zullen zich op de roldatum van 12 augustus 2014 mede kunnen uitlaten over de vraag of zij in deze procedure wensen voort te procederen, dan wel in de bij appeldagvaarding aanhangig gemaakte procedure en wat zij in dat laatste geval met deze procedure wensen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4 De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
beveelt dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure in hoger beroep;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 26 augustus 2014 te 10.00 uur voor beraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.F.J.N. van Osch, F.J.P. Lock en A.E.B. ter Heide, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 augustus 2014.