Hof: immateriële schadevergoeding na confrontatie tussen glazenwassers
Tussen A en B, beiden glazenwassers, heeft een confrontatie plaatsvonden, waarvoor beiden strafrechtelijk veroordeeld zijn. B heeft A aansprakelijk gesteld voor de schade aan zijn bus. A heeft op zijn beurt in reconventie gevorderd dat B wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.000,- aan (materiële en immateriële) schadevergoeding wegens het moedwillig inrijden met zijn bus op A.
De kantonrechter heeft de vorderingen van A afgewezen. A is daarom in hoger beroep gekomen. A. wil dat het hof zijn vordering tot schadevergoeding alsnog toewijst. Wel heeft hij zijn vordering verminderd tot een bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 1.250,- dan wel € 900,-.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding oordeelt het hof dat B niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij het hard achteruit rijden met de bus handelde vanuit een angst/paniekreactie. Dat hij niet wist dat er iemand achter de bus stond en dat hij dus niet doelbewust op A is ingereden acht het hof evenmin aannemelijk, gelet op de hoge snelheid waarmee hij de bus achteruit reed. A heeft ter onderbouwing van de door hem gestelde immateriële schade een verklaring overgelegd van PsyQ Zoetermeer.
Uit die verklaring blijkt dat A voor behandeling is ingeschreven bij PsyQ Zoetermeer. Op 22 september 2017 is de voorlopige diagnose acute stressstoornis gesteld. In overleg met de psychiater is A vervolgens doorverwezen voor behandeling van deze stoornis.
Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat A met deze verklaring voldoende heeft aangetoond dat hij als gevolg van het handelen van B een acute stressstoornis heeft gekregen. Dit acht het hof ook niet vreemd: hij heeft immers nog maar net kunnen wegspringen voor de bus van B. Voor deze acute stressstoornis heeft hij medische hulp ingeroepen. Daarmee acht het hof voldoende aannemelijk dat A immateriële schade heeft geleden. Het hof begroot deze immateriële schade op € 900,-.
ECLI:NL:GHDHA:2023:584
Instantie | Gerechtshof Den Haag |
Datum uitspraak | 11-04-2023 |
Datum publicatie | 19-04-2023 |
Zaaknummer | 200.293.973/01 |
Rechtsgebieden | Verbintenissenrecht |
Bijzondere kenmerken
Inhoudsindicatie |
Hoger beroep
Incident tussen twee glazenwassers. Vorderingen tot schadevergoeding over en weer. Bewijsopdracht. |
Vindplaatsen | Rechtspraak.nl
PS-Updates.nl 2023-0222 |
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.293.973/01
Zaaknummer rechtbank : 8245952 RL EXPL 20-1
Arrest van 11 april 2023
in de zaak van
[appellant] , wonend in [woonplaats], appellant in het principaal hoger beroep, verweerder in het incidenteel hoger beroep, advocaat: mr. O.P. Kuit, kantoorhoudend in Den Haag,
tegen
[verweerder] , wonende in [woonplaats], verweerder in het principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep, advocaat: mr. M. Bouman, kantoorhoudend in Delft.
Het hof zal partijen hierna [appellant] en [verweerder] noemen.
- De zaak in het kort
- Tussen [appellant] en [verweerder], beiden glazenwassers, heeft een confrontatie plaatsgevonden, waarvoor beiden strafrechtelijk zijn veroordeeld. Partijen vorderen over en weer schadevergoeding.
- Procesverloop in hoger beroep
- Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 26 april 2021, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 24 maart 2021;
- de memorie van grieven van [appellant];
- het arrest van dit hof van 17 augustus 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 oktober 2021;
- de memorie van antwoord, tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel, van [verweerder], met bijlage;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel van [appellant].
- Feitelijke achtergrond
- Het hof gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
- Op 18 augustus 2017 heeft tussen [appellant] en [verweerder] een confrontatie plaatsgevonden.
- [verweerder] heeft na dit incident aangifte gedaan van vernieling van zijn bus door [appellant]. Op 30 oktober 2017 is [appellant] hiervoor veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 20 uur. [appellant] is van dit vonnis niet in hoger beroep gegaan.
- [appellant] heeft na dit incident aangifte gedaan van een poging doodslag door [verweerder], die eruit bestond dat [verweerder] met zijn bus op hem is ingereden. Op 13 oktober 2017 is [verweerder] veroordeeld voor poging toebrenging zwaar lichamelijk letsel aan [appellant]. Hij heeft een taakstraf gekregen van 150 uur, een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden. [verweerder] is van dit vonnis niet in hoger beroep gegaan.
- [verweerder] heeft [appellant] op 3 oktober 2019 aansprakelijk gesteld voor de schade aan zijn bus.
- Procedure bij de rechtbank
- [verweerder] heeft [appellant] gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van de schade aan zijn bus tot een bedrag van € 4.036,08, met rente en kosten.
- [appellant] heeft op zijn beurt gevorderd (in reconventie) dat [verweerder] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.000,- aan (materiële en immateriële) schadevergoeding wegens het moedwillig inrijden met zijn bus op [appellant], met rente en kosten.
- De kantonrechter heeft de vorderingen van [verweerder] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.237,51, en de vorderingen van [appellant] afgewezen. [appellant] is in de kosten veroordeeld.
- Vorderingen in hoger beroep
- [appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft verschillende bezwaren tegen het vonnis aangevoerd. [appellant] wil dat het hof de vorderingen van [verweerder] alsnog afwijst, althans matigt tot maximaal € 538,05. Ook wil [appellant] dat het hof zijn vordering tot schadevergoeding alsnog toewijst, welke vordering hij in hoger beroep heeft verminderd tot een bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 1.250,-, althans € 900,-, vermeerderd met rente en proceskosten.
- [verweerder] eist in incidenteel hoger beroep dat het hof alsnog zijn volledige vorderingen toewijst.
- Beoordeling in hoger beroep
- De aansprakelijkheid van [appellant] voor de schade aan de bus van [verweerder]
- Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
6.1 [appellant] heeft erkend dat hij met een ijzeren staaf op de bus van [verweerder] heeft geslagen, waardoor deze is beschadigd. Hiervoor is [appellant] strafrechtelijk veroordeeld. [appellant] is in beginsel aansprakelijk voor deze schade, tenzij komt vast te staan dat [appellant], zoals hij stelt, kort gezegd – handelde uit zelfverdediging. [appellant] stelt in dit verband dat [verweerder] met zijn bus op hem inreed, waarop hij als reactie hierop met de staaf op de bus van [verweerder] heeft geslagen. [appellant] beroept zich in dit verband op het ontbreken van opzet en wederrechtelijkheid van zijn handelen wegens noodweer of noodweerexces, en op de aanwezigheid van een civiele rechtvaardigingsgrond in de zin van artikel 6:162 lid 3 BW. Daarbij klaagt [appellant] er over dat de kantonrechter ten onrechte zijn bewijsaanbod heeft gepasseerd. Hierop zien de principale grieven I tot en met VII.
6.2 Het hof overweegt hierover het volgende. De bewijslast dat er sprake is van een rechtvaardigingsgrond voor het handelen van [appellant] rust, zoals [appellant] zelf ook erkent, op [appellant]. Het hof zal de vraag of [appellant] in dit bewijs is geslaagd zelfstandig opnieuw beoordelen.
6.3 In deze procedure is het strafdossier overgelegd dat naar aanleiding van de aangifte van [verweerder] is opgemaakt. In dit strafdossier bevinden zich meerdere schriftelijke getuigenverklaringen. Het aanbod van [appellant], ook in hoger beroep, om over het voorval getuigen te doen horen, wordt ook door het hof gepasseerd. Dat er naast de door de politie gehoorde getuigen nog andere mensen bij het voorval aanwezig zijn geweest, is niet gesteld of gebleken. Wat betreft de getuigen die door de politie zijn gehoord en waarvan zich een schriftelijke getuigenverklaring in het dossier bevindt, had van [appellant] mogen worden verwacht dat hij had aangegeven wat zij op dit moment nog meer of anders zouden kunnen verklaren dan zij destijds al tegenover de politie hebben verklaard. Nu hij dit niet heeft gedaan, voldoet zijn bewijsaanbod niet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen. Dit betekent dat het hof bij de bewijswaardering uit zal gaan van de schriftelijke getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden. Het hof overweegt hierover het volgende.
6.4 Het dossier bevat, kort en zakelijk samengevat en voor zover relevant, de volgende getuigenverklaringen:
[verweerder] heeft in zijn aangifte bij de politie verklaard dat hij samen met zijn collega [collega verweerder] op weg was om glazen te gaan wassen, toen hij zag dat [appellant] aan het werk was in een wijk die volgens [verweerder] van hem was. Hij stapte uit en kreeg ruzie met [appellant]. Daarna stapte hij weer in zijn bus. Ineens zag hij vanuit zijn linker ooghoek dat [appellant] naast de bus stond met een stuk pijp in zijn hand, en dat hij met dat stuk pijp de linker buitenspiegel van de bus van [verweerder] af sloeg. [verweerder] heeft toen de bus gestart en is wat naar voren gereden, waarna hij de bus heeft gekeerd en terug is gereden om de wijk uit te kunnen rijden. Toen hij langs [appellant] reed, hoorde hij aan de achterzijde van de bijrijderskant een harde klap op de bus. Daarna is hij de straat uitgereden en de hoek om. Vervolgens hoorde hij dat zijn bus aan de achterzijde weer een harde klap kreeg, en zag hij dat [appellant] ineens weer naast zijn portier stond en met de pijp de ruit aan zijn kant eruit wilde slaan. Het glas bleef gelukkig heel, maar toen zag hij dat [appellant] voor de bus ging staan en met het stuk ijzer aan de kant van de bijrijder tegen de voorruit sloeg. In de voorruit zat een gat en hij zag dat de hele ruit een stuk naar binnen was gekomen. Hij heeft de bus toen in zijn achteruit gezet en is hard achteruit gereden, terwijl [appellant] volgens [verweerder] nog aan de voorzijde van de bus stond.
[collega verweerder] heeft als getuige verklaard dat hij ook glazenwasser is en naast
[verweerder] in de bus zat. [verweerder] stapte uit de bus en kreeg ruzie met [appellant]. Toen hoorde hij [appellant] tegen zijn zoontje roepen dat deze de hond moest halen, waarna
[verweerder] weer in zijn bus stapte. Vervolgens zag [collega verweerder] dat [appellant] met een zwart metalen buis van circa 1.20m de linker zijspiegel van de bus van [verweerder] af sloeg. [verweerder] reed hierop een stukje verder en keerde de bus, waarna zij stapvoets terugreden. Toen ze de hoek om reden hoorde [collega verweerder] een harde klap op de achterkant van de bus. [verweerder] stopte en de getuige zag dat [appellant] voor de bus langsliep. [appellant] stond recht voor hem en hield met twee handen de zwart metalen buis omhoog, en sloeg voluit op de voorruit aan de zijde van [collega verweerder]. [collega verweerder] hoorde een harde klap en glasgerinkel en voelde een regen van glasscherven.
[appellant] heeft bij de politie verklaard dat hij aan het werk was als glazenwasser, toen [verweerder] met zijn bus de straat inreed. [verweerder] stapte uit en zocht de confrontatie, waarop [appellant] een ijzeren staaf van de grond opraapte. [verweerder] stapte weer in zijn bus. Even later kwam [verweerder] met de bus op [appellant] afrijden, die opzij sprong. [appellant] liep vervolgens naar een bewoner en begon een gesprek met hem. Opeens kwam [verweerder] keihard achteruit rijden. [appellant] kon nog opzij springen, maar haalde uit naar de bus met de staaf waarbij hij het linker achterlicht raakte. Even later reed de bus weer naar voren richting [appellant], waarop [appellant] een keiharde klap met de staaf op de voorruit van de bus gaf. Op de vraag van de politie of het klopte dat [appellant] ook de linker spiegel van de bus had vernield, heeft [appellant] geantwoord dat dat gebeurd zou kunnen zijn toen hij voor het eerst de staaf van de grond pakte en [verweerder] zijn bus in ging. Toen heeft [appellant] naar de bus gezwaaid met de staaf, en misschien heeft hij toen de spiegel geraakt, aldus nog steeds [appellant].
De vrouw van [appellant], [echtgenote appellant], heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [verweerder] heel hard achteruit reed terwijl [appellant] vlak achter de bus stond. [appellant] en zijn hond sprongen opzij, waarbij [appellant] reageerde door met een voorwerp op de bus te slaan.
De getuige [getuige 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij een hoop herrie, gevloek en getier hoorde, en dat hij vervolgens een witte bus stapvoets in zijn richting zag rijden die parkeerde. Vervolgens zag hij dat er een man met hond en een zwart metalen pijp van circa een meter kwam lopen en richting de geparkeerde bus liep. De bus reed toen achteruit, uit het parkeervak, en reed stapvoets weg. Vervolgens zag hij dat de bus stil stond. De man met de pijp liep richting de witte bus en maakte een slaande beweging op de achterzijde van de bus. [getuige 1] hoorde een harde klap, gevolgd door meerdere klappen. De scherven vlogen om zijn oren en hij is weggedoken. Vervolgens zag hij dat de man met de pijp achter de bus langsliep. Door het zijraam van de bus zag [getuige 1] dat de man met de pijp de voorruit van de bus insloeg, waarna de bus wegreed. De man met de pijp liep naar [getuige 1] toe en begon tegen hem te praten. Toen zag [getuige 1] dat de bus met een snelheid van circa 30 km/uur achteruit op de man af reed. De man met de pijp moest op het laatste moment wegspringen om een aanrijding te voorkomen. Daarna reed de bus weg.
De getuige [getuige 2] heeft tegenover de politie verklaard dat hij een witte bus aan zag komen, waaruit een glazenwasser stapte (het hof begrijpt: [verweerder]) die met een agressieve houding contact zocht met de reeds aanwezige glazenwasser (het hof begrijpt: [appellant]). [verweerder] liep terug naar zijn bus en ging achter het stuur zitten. [appellant] pakte vervolgens een stok en sloeg daarmee op de witte bus, die daarna verder reed. [getuige 2] heeft verklaard dat hij duidelijk zag dat [appellant] uitgelokt werd door [verweerder].
6.5 Het hof is van oordeel dat [appellant] niet is geslaagd in het bewijs dat hij bij het slaan met de ijzeren staaf op de bus van [verweerder] handelde uit zelfverdediging. Niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een situatie van noodweer of noodweerexces, of dat er enige andere rechtvaardigingsgrond was voor het handelen van [appellant]. De enige getuigen die dit verklaren zijn [appellant] zelf en zijn vrouw, maar hun verklaringen vinden geen steun in de overige getuigenverklaringen. Het hof hecht in dit verband met name belang aan de verklaring van de onafhankelijke getuige [getuige 1], die duidelijk heeft verklaard dat [appellant] zelf naar de bus is gelopen en met de ijzeren staaf op meerdere plaatsen op de bus heeft geslagen. Het voorval waarbij [verweerder] hard achteruit is gereden richting [appellant] vond volgens deze getuige pas daarna plaats, en dus niet tegelijkertijd, zoals [appellant] beweert. Ook als het hof ervan uitgaat dat [verweerder] [appellant] heeft uitgelokt, zoals is verklaard door de getuige [getuige 2], maakt dit nog niet dat er op het moment dat [appellant] met de staaf op de bus sloeg sprake was van een situatie van zelfverdediging waardoor het handelen van [appellant] kan worden verklaard of gerechtvaardigd. De principale grieven I tot en met VII worden hiermee verworpen.
6.6 De principale grieven VIII en IX klagen er over dat de kantonrechter het beroep van [appellant] op eigen schuld van [verweerder] in de zin van artikel 6:101 BW ten onrechte heeft verworpen. Ook deze grieven falen. Op grond van de hierboven vermelde getuigenverklaringen acht het hof niet bewezen dat de schade aan de bus mede het gevolg is van handelen en/of nalaten van
[verweerder]. Het enkele feit dat [verweerder] [appellant] mogelijk heeft uitgelokt, waaronder het hof de situatie verstaat waarin [verweerder] bewust ruzie heeft gezocht met [appellant], is naar het oordeel van het hof onvoldoende om de schade aan de bus door het slaan met een ijzeren staaf mede toe te rekenen aan [verweerder].
6.7 Uit het bovenstaande volgt dat [appellant] de volledige schade moet vergoeden die hij aan de bus van [verweerder] heeft toegebracht.
- De hoogte van de schade aan de bus van [verweerder]
6.8 klaagt er in zijn incidentele grieven I en II over dat de kantonrechter ten onrechte, en zonder [verweerder] toe te laten tot nadere bewijslevering, slechts een deel van zijn schadevordering heeft toegewezen. Het hof overweegt hierover het volgende.
6.9 [verweerder] heeft ter onderbouwing van zijn schade een Audatex rapport van Delft Autoschade B.V. overgelegd. De kosten zijn in de schadecalculatie uitgesplitst in onderdelen, herstelwerkzaamheden en spuitwerk. De totale schade aan de bus is in het Audatex rapport begroot op € 4.036,08. Uit de schadecalculatie in dit rapport blijkt dat er sprake is van de vervanging van een voorruit (met bijbehorende kitset en rubbers), een linker buitenspiegel, een linker achter bumperhoek, een linker achterlicht, en een stootlijst zijpaneel achter rechts.
6.10 [appellant] heeft in eerste aanleg onder meer aangevoerd dat het Audatex rapport geen bewijs vormt van de schade omdat het rapport niet is ondertekend door een schade-expert, en niet is gebleken dat Delft Autoschade B.V. een erkend taxateur is. Dit verweer wordt verworpen. Om als bewijs te dienen hoeft het rapport niet te zijn ondertekend of opgemaakt door een erkend taxateur.
6.11 Verder heeft [appellant] aangevoerd dat uit het strafdossier alleen blijkt dat er schade was aan de buitenspiegel, het linker achterlicht en de voorruit. Alle overige posten die in het Audatex rapport worden vermeld betreffen volgens [appellant] geen schade die door hem is toegebracht.
De bus van [verweerder] was ten tijde van het incident al 12 jaar oud en in slechte staat. [appellant] stelt dat in het Audatex rapport ook schadeposten zijn vermeld die al aanwezig waren voordat het incident plaatsvond. Uit het strafdossier blijkt niet dat er sprake was van blikschade of lakschade aan de bus als gevolg van het handelen van [appellant]. Aangezien het Audatex rapport dateert van 10 oktober 2017, bijna twee maanden na voorval, kan bovendien ook nog schade zijn ontstaan aan de bus tussen het incident en het opmaken van het rapport.
6.12 Het hof begrijpt dat [appellant] erkent dat hij schade heeft toegebracht aan de buitenspiegel, het linker achterlicht en de voorruit. Voor zover het Audatex rapport schadeposten bevat die hierop betrekking hebben zijn deze dan ook toewijsbaar. Dit betreft naar het oordeel van het hof niet alleen de vervanging van de betreffende onderdelen, maar ook de eventuele bijbehorende herstel- en spuitwerkzaamheden.
Naast de buitenspiegel, het achterlicht en de voorruit, is er naar het hof uit het Audatex rapport begrijpt ook nog sprake van schadeposten die zien op andere schades, waaronder (in elk geval) aan de linker achterbumper en het zijpaneel rechts achter. Gelet op het gemotiveerde verweer van [appellant] zal [verweerder] worden toegelaten tot het bewijs dat ook deze andere schadeposten het gevolg zijn van het handelen van [appellant].
6.13 Als [verweerder] slaagt in dit bewijs, is de volledige in het Audatex rapport vermelde schade toewijsbaar. Als [verweerder] hier echter niet, of slechts ten dele, in slaagt, is zijn vordering slechts gedeeltelijk toewijsbaar. In dat geval heeft het hof behoefte aan nadere informatie van [verweerder] over de vraag welke schadepost in het Audatex rapport bij welke schade hoort.
[verweerder] zal daarom in de gelegenheid worden gesteld om in zijn memorie na getuigenverhoor zijn schadevordering op dit punt nader toe te lichten en te onderbouwen, bij voorkeur door het overleggen van een verklaring van Delft Autoschade B.V. waaruit dit blijkt. [appellant] kan hierop vervolgens in zijn antwoordmemorie na getuigenverhoor reageren.
6.14 In afwachting van de bewijslevering en nadere toelichting door [verweerder], houdt het hof elke verdere beslissing op dit punt aan.
- De immateriële schade van [appellant]
6.15 klaagt er in zijn memorie van grieven, waaronder in de principale grief X, naar het hof begrijpt over dat de kantonrechter zijn vordering tot schadevergoeding wegens het feit dat [verweerder] met zijn bus op [appellant] is ingereden ten onrechte heeft afgewezen, en het bewijsaanbod van [appellant] ten onrechte heeft gepasseerd. [appellant] heeft zijn vordering in hoger beroep verminderd tot een bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 1.250,-, althans € 900,-, vermeerderd met rente en proceskosten. Het hof overweegt hierover het volgende.
6.16 [verweerder] heeft betwist dat hij doelbewust met zijn bus is ingereden op [appellant], waarbij [appellant] nog maar net op tijd opzij kon springen. Hij stelt dat [appellant] de voorruit van de bus insloeg, waarop hij uit angst naar achteren is gereden zonder te weten of zich iemand achter de bus bevond. Volgens [verweerder] bleef [appellant] gewoon staan toen de auto achteruit kwam. Door op de rijbaan te blijven staan en de gehele door [appellant] zelf veroorzaakte situatie is er volgens [verweerder] sprake van eigen schuld aan de zijde van [appellant], zodat de eventuele schade geheel of grotendeels voor eigen rekening van [appellant] komt.
Het hof verwerpt dit verweer, omdat de gang van zaken die [verweerder] schetst geen steun vindt in de eerder in dit arrest vermelde getuigenverklaringen. Daaruit blijkt dat het inslaan van de voorruit van de bus door [appellant] en het met hoge snelheid achteruit rijden van de bus richting [appellant] niet (vrijwel) tegelijkertijd plaatsvonden, zoals [verweerder] stelt, maar dat hier wat tijd tussen was gelegen. Dat ligt ook voor de hand omdat [appellant] zich bij het inslaan van de voorruit aan de voorzijde van de bus moet hebben bevonden, terwijl hij zich op het moment dat [verweerder] met de bus hard achteruit reed aan de achterzijde van de bus bevond. [verweerder] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij het hard achteruit rijden met de bus handelde vanuit een angst/paniekreactie. Dat hij niet wist, althans niet kon weten, dat er iemand achter de bus stond en dat hij dus niet doelbewust op [appellant] is ingereden acht het hof evenmin aannemelijk geworden, gelet op de hoge snelheid waarmee hij de bus achteruit reed. Bovendien is [verweerder] strafrechtelijk veroordeeld voor poging toebrenging zwaar lichamelijk letsel aan [appellant]. [verweerder] heeft tegen het door de strafrechter bewezen geachte feit geen tegenbewijs aangeboden, zodat dit in deze civiele procedure vaststaat.
6.17 [appellant] heeft ter onderbouwing van de door hem gestelde immateriële schade een verklaring overgelegd van PsyQ Zoetermeer van 29 september 2017. Uit die verklaring blijkt dat [appellant] voor behandeling is ingeschreven bij PsyQ Zoetermeer. Hij is in een baliedienst contact en tijdens een crisiszorgpad contact gezien door een psycholoog en een psychiater. Op 22 september 2017 is de voorlopige diagnose acute stressstoornis gesteld. In overleg met de psychiater is [appellant] vervolgens doorverwezen naar de BGGZ voor behandeling van deze stoornis.
Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat [appellant] met deze verklaring voldoende heeft aangetoond dat hij als gevolg van het handelen van [verweerder] op 18 augustus 2017 een acute stressstoornis heeft gekregen. Dit is ook niet vreemd: hij is immers nog maar net kunnen wegspringen voor de bus van [verweerder]. Voor deze acute stressstoornis heeft hij medische hulp ingeroepen. Daarmee acht het hof voldoende aannemelijk dat [appellant] immateriële schade heeft geleden. Het hof begroot deze immateriële schade op € 900,-. Voor een hoger bedrag ziet het hof geen reden, nu [appellant] zijn stelling dat hij tijdens de gehele procedure bij de rechtbank nog onder behandeling is geweest van PsyQ onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd, bijvoorbeeld door toe te lichten wat deze behandeling precies inhield en door het overleggen van een nadere verklaring van PsyQ. Dit mocht gelet op het verweer van [verweerder] op dit punt wel van [appellant] worden verwacht. Aan bewijslevering dat [appellant] nog meer schade heeft geleden dan € 900,- komt het hof daarom niet toe. De door [appellant] in zijn memorie van grieven genoemde parkeerkosten van € 6,- zijn door hem noch in eerste aanleg noch in hoger beroep gevorderd, zodat het hof aan de beoordeling daarvan niet toekomt. Conclusie
6.18 De conclusie is dat het hof de vordering van [verweerder] betreffende de schade aan zijn bus in elk geval toewijsbaar acht voor zover het de schade aan de buitenspiegel, het linker achterlicht en de voorruit betreft. Voor zover [verweerder] stelt dat [appellant] nog meer schade aan zijn bus heeft toegebracht, mag hij dit bewijzen. Ook wordt [verweerder] in de gelegenheid gesteld nader toe te lichten en te onderbouwen welke schadepost in het Audatex rapport hoort bij welke schade.
De vordering van [appellant] tot vergoeding van immateriële schade is naar het oordeel van het hof toewijsbaar tot een bedrag van € 900,-.
6.19 In afwachting van de bewijslevering en nadere toelichting door [verweerder] zoals hierboven vermeld, houdt het hof elke verdere beslissing aan.
7 Besliss ing Het hof:
- laat [verweerder] toe tot het bewijs dat hij, naast de schade aan de buitenspiegel, het linker achterlicht en de voorruit, nog meer schade aan zijn bus heeft geleden als gevolg van het handelen van [appellant] op 18 augustus 2017;
- bepaalt dat, indien [verweerder] getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, op maandag 3 juli 2023 om 13.30 uur;
- bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak, opgeeft verhinderd te zijn op de genoemde datum en daarbij de verhinderdata van beide partijen in de maanden juli tot en met december van 2023 opgeeft, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
- deelt mee dat het hof al beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat het niet nodig is deze voor het getuigenverhoor over te leggen;
- stelt [verweerder] in de gelegenheid om in zijn memorie na getuigenverhoor nader toe te lichten en te onderbouwen welke schadepost in het Audatex rapport hoort bij welke schade, bij voorkeur door het overleggen van een verklaring van Delft Autoschade B.V. waaruit dit blijkt, waarop [appellant] vervolgens in zijn antwoordmemorie na getuigenverhoor kan reageren;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, M. Verkerk en A.J. Swelheim en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2023 in aanwezigheid van de griffier.