Hof: kattenbeet, benadeelde niet geslaagd in bewijs eigendom kat
Benadeelde wordt in 2008 gebeten door kat en stelt buurman ex art. 6:174 BW aansprakelijk als bezitter van de kat. Naar het oordeel van het hof is appellant er niet in geslaagd te bewijzen dat de buurman bezitter was van de kat. In de verklaringen van twee getuigen kan weliswaar een begin van bewijs worden gevonden, maar hiertegenover staan de verklaringen van drie andere getuigen.
ECLI:NL:GHARL:2015:3542
Instantie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak: 19-05-2015
Datum publicatie: 21-05-2015
Zaaknummer: 200.084.903-01
Rechtsgebieden: Civiel recht
Bijzondere kenmerken: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Letselschade opgelopen door kattenbeet. Opgedragen te bewijzen dat de kat eigendom is van geïntimeerde. Bewijslevering niet geslaagd. Hoger beroep verworpen en vonnis eerste aanleg bekrachtigd.
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.084.903/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 102306 / HA ZA 10-94)
arrest van de eerste kamer van 19 mei 2015 in de zaak van:
[appellant],
(thans) wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel, verweerder in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. W.S. Santema, kantoorhoudend te Sneek,
tegen
[geïntimeerde],
wonende op een geheim adres,
geïntimeerde in het principaal appel, appellant in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. P. Bollema, kantoorhoudend te Leeuwarden.
Het tussenarrest van 24 september 2013 wordt hier overgenomen.
1 Het verdere procesverloop in hoger beroep
1.1 In het tussenarrest van 24 september 2013 heeft het hof [appellant] opgedragen te bewijzen dat [geïntimeerde] op 22 maart 2008 de bezitter was van de kat door welke hij op die datum is gebeten.
1.2 [appellant] heeft de volgende getuigen doen horen:
– [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) op 10 december 2013;
– [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) op 10 december 2013;
– zijn echtgenote [getuige 3] (hierna: [getuige 3]) op 10 december 2013.
Na afloop van de enquête op 10 december 2013 heeft een comparitie plaatsgevonden waarbij [appellant] in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de grieven in incidenteel appel van [geïntimeerde].
1.3 In contra-enquête heeft [geïntimeerde] als getuigen doen horen:
– zichzelf op 23 april 2014;
– [getuige 4] (hierna: [getuige 4]) op 23 april 2014;
– [getuige 5] (hierna: [getuige 5]) op 23 april 2014;
1.4 [appellant] heeft een memorie na enquête (met één productie) genomen.
1.5 [geïntimeerde] heeft een akte overlegging productie (te weten: een zorgovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [getuige 4]) en een memorie na enquête genomen.
1.6 [appellant] heeft een akte uitlating productie genomen.
1.7 Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd en daartoe de stukken overgelegd. In het procesdossier van [appellant] ontbreekt de akte overlegging productie van [geïntimeerde]. Het hof heeft daarvoor geput uit het door [geïntimeerde] overgelegde procesdossier.
2 De verdere beoordeling in hoger beroep
2.1 [getuige 3] heeft verklaard dat zij op 22 maart 2008 ongeveer een half jaar samenwoonde met [appellant]. Op de avond van de bewuste dag werd de verjaardag van [getuige 3] gevierd. Juist toen de visite wilde vertrekken, glipte de kat van de buren – hiermee is de kat van [geïntimeerde] bedoeld – naar binnen. [getuige 3] zegt dat zij de kat als de kat van [geïntimeerde] herkende, omdat zij de kat vaker had gezien, onder meer in de tuin van [geïntimeerde] aan een touw, aldus tot zover de verklaring van [getuige 3].
2.2 [getuige 2] heeft verklaard dat hij een goede vriend is van [appellant]. Tijdens één van zijn bezoeken heeft [getuige 2] gezien dat er in de tuin van [geïntimeerde] een kat aangelijnd lag. Volgens [getuige 2] is dat de kat die zichtbaar is op de foto die zich in het procesdossier bevindt en die is overgelegd tijdens de comparitie in eerste aanleg op 17 november 2010. [getuige 2] verklaart dat hij de kat vaker heeft gezien in die tuin en dat hij die kat ook wel eens rond het huis van [appellant] heeft zien lopen.
2.3 [getuige 1], de schoonmoeder van [appellant], heeft verklaard dat zij op de bewuste avond zag dat een kat naar binnen glipte door de op een kier staande voordeur. [getuige 1] hoorde [appellant] en [getuige 3] zeggen dat het de kat van de buren (lees: [geïntimeerde]; toevoeging hof) was. De kat in kwestie was volgens [getuige 1] een lapjeskat waarin de kleuren wit, zwart en rood voorkwamen en zij herkende deze kat als de kat op de foto die zich in het procesdossier bevindt en die is overgelegd tijdens de comparitie in eerste aanleg op 17 november 2010.
2.4 [geïntimeerde] heeft verklaard dat de kat die op meergenoemde foto te zien is, niet van hem is. Bovendien is het niet zijn tuin op die foto en lijnt hij zijn katten nooit aan. Van 1997 tot 2008 heeft [geïntimeerde], zo verklaart hij, een grijze kat gehad met een witte bef en een witte vlek op zijn neus. Verder had deze kat een beschadigd oog, overgehouden aan een vechtpartij met een hond. Van die kat is een foto aan het proces-verbaal van 10 december 2013 gehecht. Nadat deze kat is overleden, heeft [geïntimeerde] naar eigen zeggen geen katten meer gehad.
2.5 De kat waarvan een foto aan het proces-verbaal van 10 december 2013 is gehecht, is door geen van de getuigen [getuige 3], [getuige 2] en [getuige 1] herkend als de kat die [geïntimeerde] heeft gebeten.
2.6 [getuige 4], de schoonmoeder van [geïntimeerde], heeft verklaard dat [geïntimeerde] voor zover zij weet maar één kat heeft gehad, [kat] genaamd. [kat] is de kat op de foto die aan het proces-verbaal van 10 december 2013 is gehecht. [kat] is niet één van de katten op de foto die is overgelegd tijdens de comparitie in eerste aanleg op 17 november 2010, aldus [getuige 4]. De tuin op die foto zou best één van de achtertuinen kunnen zijn van het rijtje huizen waar [geïntimeerde] op 22 maart 2008 woonde, maar [getuige 4] kan niet met zekerheid zeggen dat het de tuin van [geïntimeerde] is. Zij heeft nooit gezien dat [geïntimeerde] zijn kat aanlijnde, aldus tot zover de verklaring van [getuige 4].
2.7 [getuige 5] heeft verklaard dat zij van 2008 tot 2010 (met enkele tussenpozen) eens per week als huishoudelijk verzorgster werkte bij [geïntimeerde] en zijn echtgenote. In die periode heeft zij bij hen nooit een andere kat gezien dan [kat], die zij herkent als de kat op de foto die aan het proces-verbaal van 10 december 2013 is gehecht. Geen van de katten op de foto die is overgelegd tijdens de comparitie in eerste aanleg op 17 november 2010 herkent [getuige 5] als [kat]. [getuige 5] durft niet met zekerheid te zeggen dat de tuin op laatstgenoemde foto die van [geïntimeerde] is. Zij kan zich niet herinneren dat zij gezien heeft dat [kat] aangelijnd in de tuin lag, aldus tot zover [getuige 5].
2.8 Naar het oordeel van het hof is [appellant] er niet in geslaagd het opgedragen bewijs te leveren. In de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 2] kan weliswaar een begin van bewijs worden gevonden voor de stelling dat de kat die [appellant] heeft gebeten, eigendom was van [geïntimeerde]. Zowel [getuige 3] als [getuige 2] verklaren immers dat zij de kat op de foto die is overgelegd tijdens de comparitie in eerste aanleg op 17 november 2010 herkennen als een kat van [geïntimeerde], terwijl [getuige 3] bevestigt dat het dezelfde kat is die [geïntimeerde] heeft gebeten. De verklaring van [getuige 1] – die de door haar beschreven lapjeskat zegt te herkennen op de foto die is overgelegd tijdens de comparitie in eerste aanleg op 17 november 2010 – voegt hieraan eigenlijk niet veel toe, aangezien [getuige 1] niet uit eigen wetenschap kan verklaren over de eigendom van de kat. Het hof merkt hierbij op dat laatstgenoemde foto niet uitblinkt in duidelijkheid, hetgeen noopt tot terughoudendheid bij het verbinden van al te stellige conclusies aan de herkenning van de kat op de bewuste foto als zijnde dezelfde die [appellant] heeft gebeten. Tegenover het begin van bewijs dat volgt uit de verklaringen van de door [appellant] voorgebrachte getuigen, staan echter de verklaringen van [geïntimeerde], [getuige 4] en [getuige 5]. Het hof stelt hierbij voorop dat aan de verklaring van [geïntimeerde] in beginsel volledige bewijskracht toekomt, maar aangezien [geïntimeerde] de aangesproken partij is, zou de verklaring van [geïntimeerde] alleen mogelijk onvoldoende zijn voor het oordeel dat het door [appellant] geleverde bewijs is ontzenuwd. In dit geval verklaren echter zowel [geïntimeerde] als [getuige 4] dat [geïntimeerde] ten tijde hier van belang maar één kat had, [kat] genaamd. Deze [kat] zou te zien zijn op de foto die aan het proces-verbaal van 10 december 2013 is gehecht, zo verklaren [geïntimeerde], [getuige 4] én [getuige 5], waarbij het hof aantekent dat [getuige 5] (anders dan [getuige 4]) niet in een familierelatie staat tot [geïntimeerde]. Op grond van de eigen verklaring van [getuige 5] alsmede de door [geïntimeerde] overgelegde zorgovereenkomst van 8 februari 2007, waarin [getuige 5] is vermeld als de hulp van [geïntimeerde], acht het hof boven twijfel verheven dat [getuige 5] uit eigen wetenschap kan verklaren over het huishouden van [geïntimeerde] en de door hem ten tijde hier van belang gehouden huisdieren. Waar [geïntimeerde], [getuige 4] en [getuige 5] eenstemmig verklaren dat [kat] de enige kat van [geïntimeerde] was op 22 maart 2008, en [getuige 3], [getuige 2] en [getuige 1] eenstemmig verklaren dat zij de kat op de foto die aan het proces-verbaal van 10 december 2013 is gehecht (lees: [kat]) niet herkennen als zijnde de kat die [geïntimeerde] toebehoorde en die [appellant] op 22 maart 2008 heeft gebeten, rest het hof geen andere conclusie dan dat voor zover het bewijs reeds door [appellant] zou zijn geleverd, dit wordt ontzenuwd door de verklaringen van de door [geïntimeerde] voorgebrachte getuigen. De uiteenlopende verklaringen over wiens tuin te zien is op de foto die is overgelegd tijdens de comparitie in eerste aanleg op 17 november 2010 dan wel over de vraag of [geïntimeerde] zijn kat aanlijnde, kunnen verder onbesproken blijven.
2.9 Het oordeel dat [appellant] er niet in is geslaagd te bewijzen dat [geïntimeerde] op 22 maart 2008 de bezitter was van de kat die hem heeft gebeten, leidt tot de slotsom dat zijn vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt – wat er verder dan ook zij van de grieven in principaal appel. De door [geïntimeerde] opgeworpen grieven in incidenteel appel kunnen bij gebrek aan belang onbesproken worden gelaten, aangezien het aangevallen vonnis zal worden bekrachtigd.
2.10 [appellant] zal in principaal appel als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De proceskosten in hoger beroep zullen in principaal appel worden vastgesteld op € 290,- aan verschotten en op € 5.708,50 aan geliquideerd salaris van de advocaat (3½ punt in tarief IV). In incidenteel appel zullen de proceskosten worden gecompenseerd, zodanig dat elke partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank van 29 december 2010;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het geding in principaal hoger beroep en stelt deze kosten aan de zijde van [geïntimeerde] vast op:
– € 284,- aan griffierecht,
– € 6,- aan getuigentaxe,
– € 5.708,50 aan geliquideerd salaris van de advocaat,
en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat elke partij in incidenteel hoger beroep de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. L. Groefsema en mr. K.E. Mollema, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 19 mei 2015.