Hof: letselschade met vorkheftruck valt onder AVP, heftruck niet als motorrijtuig maar als hulpmiddel gebruikt
ZZP-er, schilder, verricht schilderwerkzaamheden op boerderij. Hij helpt de boer met het verplaatsen van een 700 kilo wegende zetbank met behulp van een vorkheftruck en palletwagen. De zetbank schuift van de lepels van de heftruck en komt op benadeelde terecht. 1. Het hof acht de boer aansprakelijk. 1. In hoofdzaak: Het hof oordeelt dat hij gezien de omstandigheden – er was sprake van het verplaatsen van een zeer zwaar voorwerp – benadeelde beter had moet instrueren en acht hem aansprakelijk. 2. In vrijwaringszaak: Het hof oordeelt dat de schade onder de AVP van de opdrachtgever is gedekt. De stelling van de AVP-verzekeraar de schade is veroorzaakt door een motorvoertuig, zodat hij de schade dus niet hoeft te vergoeden, gaat niet op. Dat de zetbank van de lepels van de heftruck is geschoven, is namelijk niet terug te voeren op het gebruik van de heftruck als motorrijtuig. De heftruck is in dit geval enkel gebruikt als hulpmiddel om de zetbank op te vangen. Het ongeval valt dus onder de dekking van de AVP.
ECLI:NL:GHSHE:2019:1616
Uitspraak delen
Instantie
Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30-04-2019
Datum publicatie
02-05-2019
Zaaknummer
200.201.926_02 en 200.223.825_01
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2016:6363
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
Hoofdzaak: aansprakelijkheid voor het in het leven roepen van een gevaarlijke situatie: het verplaatsen van zware zetbank met behulp van heftruck en palletwagen; zetbank valt van lepels heftruck en komt op appellant terecht die letsel oploopt.
Vrijwaringszaak: beroep verzekeraar op uitsluiting dekking in algemene voorwaarden afgewezen: in dit geval kan niet gezegd worden dat ongeval met of door een motorrijtuig is veroorzaakt.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.201.926/02 (hoofdzaak) en 200.223.825/01 (vrijwaringszaak)
arrest van 30 april 2019
in de hoofdzaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. E.H.J. van der Heijden te Maastricht,
tegen
[geintimeerde in de hoofdzaak] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geintimeerde in de hoofdzaak] ,
advocaat: mr. Y.G.M.J. Breukers te Roermond,
en
de naamloze vennootschap
Klaverblad Schadeverzekeringsmaatschappij N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gevoegde partij aan de zijde van geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Klaverblad,
advocaat mr. R. Gruben te Voorburg,
en de vrijwaringszaak van
[appellant in de vrijwaringszaak] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant in de vrijwaringszaak] ,
advocaat mr. Y.G.M.J. Breukers te Roermond,
tegen
de naamloze vennootschap
Klaverblad Schadeverzekeringsmaatschappij N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Klaverblad,
advocaat mr. R. Gruben te Voorburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 4 oktober 2016 in de hoofdzaak ingeleide hoger beroep van het vonnis in de hoofdzaak van 27 juli 2016, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als eiser, [geintimeerde in de hoofdzaak] als gedaagde en Klaverblad als gevoegde partij aan de zijde van gedaagde,
en op het bij exploot van dagvaarding van 8 september 2017 in de vrijwaringszaak ingeleide hoger beroep van het vonnis in de vrijwaringszaak van 27 juli 2016, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant in de vrijwaringszaak] als eiser en Klaverblad als gedaagde.
- Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/210742/HAZA 15-515 (hoofdzaak) en C03/21300 / HA ZA 15-750 (vrijwaring))
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis in de hoofd- en vrijwaringszaak.
2
Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure in de hoofdzaak blijkt uit:
–
de memorie van grieven van [appellant] , tevens akte vermeerdering van grondslag van eis en tevens akte vermeerdering van eis d.d. 26 september 2017 (met producties);
–
de memorie van antwoord van [geintimeerde in de hoofdzaak] d.d. 5 december 2017 (met producties);
–
de memorie van antwoord van Klaverblad tevens houdende beroep op de onbevoegdheid van het hof ter zake de gevraagde wijzing van grondslag van de eis en de vermeerdering van de eis d.d. 5 december 2017 (met productie).
En het verloop van de procedure in de vrijwaringszaak blijkt uit:
–
de memorie van grieven van [appellant in de vrijwaringszaak] d.d. 19 december 2017 (met producties);
–
de memorie van antwoord van Klaverblad d.d. 6 februari 2018.
Het hof heeft daarna zowel in de hoofdzaak als in de vrijwaringszaak een datum voor arrest bepaald. Het hof doet in beide zaken recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3
De beoordeling
De feiten in de hoofd- en vrijwaringszaak
3.1.
De rechtbank heeft in r.o. 2.1 t/m 2.6 vastgesteld van welke feiten in beide zaken moet worden uitgegaan. Daarnaast heeft de rechtbank in de hoofdzaak in r.o. 4.1 feiten en omstandigheden betreffende de toedracht van het ongeval vastgesteld.
In de hoofdzaak heeft [appellant] daartegen geen grieven gericht. [geintimeerde in de hoofdzaak en appellant in de vrijwaringszaak] heeft in de hoofdzaak deze feiten en de vaststelling van de toedracht niet betwist en in de vrijwaringszaak evenmin grieven tegen de vaststelling van de feiten gericht. [appellant] en [geintimeerde in de hoofdzaak en appellant in de vrijwaringszaak] gaan beiden zowel in de hoofd- als vrijwaringszaak uit van de door de rechtbank vastgestelde toedracht, die kort gezegd inhoudt dat de zetbank met de palletwagen is verplaatst. Klaverblad daarentegen heeft dat in de hoofdzaak als gevoegde partij betwist. Het hof gaat evenwel aan deze betwisting voorbij aangezien Klaverblad als gevoegde partij geen stellingen kan innemen die onverenigbaar zijn met de stellingen van de partij aan wier zijde zij zich heeft gevoegd.
In de vrijwaringszaak heeft Klaverblad in hoger beroep haar betwisting dat de palletwagen bij de verplaatsing van de zetbank is gebruikt herhaald, maar vervolgens geconcludeerd dat dit van ondergeschikt belang is. Volgens Klaverblad is doorslaggevend dat de heftruck betrokken was bij het op zijn plaats manoeuvreren van de zetbank. Naar het oordeel van het hof heeft Klaverblad aldus de door [appellant] en [geintimeerde in de hoofdzaak en appellant in de vrijwaringszaak] geschetste toedracht onvoldoende gemotiveerd betwist.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
3.1.1.
In de zomer van 2013 heeft [appellant] als zzp-er in opdracht van [geintimeerde in de hoofdzaak en appellant in de vrijwaringszaak] schilderwerkzaamheden verricht aan het pand van [geintimeerde in de hoofdzaak en appellant in de vrijwaringszaak] , bestaande uit een boerderij/woonhuis met bijbehorende stallen en schuren, die deels zijn omgebouwd tot garage-units.
3.1.2.
Op 30 juli 2013 wilde [geintimeerde in de hoofdzaak en appellant in de vrijwaringszaak] zijn zetbank verplaatsen van de schuur naar de garage. Tijdens de lunch heeft [geintimeerde in de hoofdzaak en appellant in de vrijwaringszaak] met [appellant] besproken dat hij bezig was met het verplaatsen van de zetbank en op welke wijze hij dat wilde gaan doen. [geintimeerde in de hoofdzaak en appellant in de vrijwaringszaak] heeft na de lunch de zetbank met de vorkheftruck uit de schuur gehaald en naar de garage gereden. In de garage stond aan de linkerkant naast de ingang een antieke trekker, waardoor de doorgang te smal was om met de vorkheftruck geheel de garage in te rijden. Alleen de lepels van de vorkheftruck konden schuin langs de trekker worden gemanoeuvreerd, de rest van de vorkheftruck bleef buiten de garage. [geintimeerde in de hoofdzaak en appellant in de vrijwaringszaak] heeft de zetbank met behulp van de vorkheftruck op de palletwagen neergezet, op blokken die op de palletwagen lagen. Vervolgens heeft hij de palletwagen met daarop de zetbank met blokken aan de rechterkant van de garageloods neergezet, parallel aan de garagemuur. Een aantal uren later begon het te regenen, zodat [appellant] moest stoppen met zijn schilderwerkzaamheden. [geintimeerde in de hoofdzaak en appellant in de vrijwaringszaak] heeft [appellant] geholpen met het opruimen van de schildersspullen. Vervolgens ging [geintimeerde in de hoofdzaak en appellant in de vrijwaringszaak] weer verder met de zetbank. De vorkheftruck stond nog steeds in de ingang, met de lepels in de garage, schuin langs de trekker en gedeeltelijk onder de zetbank. De bedoeling was dat [geintimeerde in de hoofdzaak en appellant in de vrijwaringszaak] de palletwagen zover zou laten zakken dat de zetbank op de lepels van de vorkheftruck zou komen te rusten. Door de palletwagen vervolgens nog verder te laten zakken, zouden de blokken vrijkomen en konden deze verwijderd worden. Daarna zou de palletwagen weggereden worden en de zetbank op de grond neergezet worden door de lepels van de vorkheftruck te laten zakken. [appellant] heeft aangeboden [geintimeerde in de hoofdzaak en appellant in de vrijwaringszaak] hierbij te helpen. [geintimeerde in de hoofdzaak en appellant in de vrijwaringszaak] heeft door middel van het bedienen van een hendel de palletwagen laten zaken. [appellant] heeft vervolgens, gezeten op zijn knieën of gehurkt vóór de palletwagen, één van de achterste blokken onder de zetbank weggenomen. Op dat moment is de zetbank gekanteld en bovenop [appellant] terecht gekomen.
3.1.3.
[appellant] is op 30 juli 2013 op de intensive care van het Sint Laurentius Ziekenhuis in [vestigingsplaats] opgenomen met ribfracturen, longkneuzingen, lekkage van de long en een sleutelbeenfractuur. Op 9 oktober 2013 is [appellant] geopereerd aan zijn sleutelbeen. Bij onderzoek in oktober 2013 is bij [appellant] een zenuwbeschadiging aan zijn rechterarm geconstateerd. Deze zenuwbeschadiging is bij hernieuwd onderzoek op 18 september 2015 niet meer waargenomen.
3.1.4.
[appellant] heeft [geintimeerde in de hoofdzaak en appellant in de vrijwaringszaak] voor het ongeval aansprakelijk gesteld. [geintimeerde in de hoofdzaak en appellant in de vrijwaringszaak] , die bij Klaverblad een Aansprakelijkheidsverzekering voor Particulieren (AVP) heeft afgesloten, heeft via zijn verzekeringstussenpersoon het ongeval op 31 juli 2013 gemeld aan Klaverblad. Klaverblad heeft vervolgens een expert, [expert] (hierna: [expert] ), ingeschakeld. [expert] heeft [geintimeerde in de hoofdzaak en appellant in de vrijwaringszaak] op 27 augustus 2013 op zijn boerderij bezocht. In zijn bezoekverslag d.d. 28 augustus 2013 (prod. 1 bij CvA Klaverblad) heeft [expert] onder meer genoteerd dat de verplaatsing van de zetbank gebeurde met behulp van een heftruck.
3.1.5.
[appellant] heeft het ongeval ook gemeld aan zijn rechtsbijstandsverzekeraar DAS. Vervolgens is zowel tussen DAS en Klaverblad als tussen [geintimeerde in de hoofdzaak en appellant in de vrijwaringszaak] en Klaverblad naar aanleiding van de melding van het ongeval gecorrespondeerd.
3.1.6.
Bij brief van 19 december 2013 (prod. 4 CvA Klaverblad) heeft Klaverblad de verzekeringstussenpersoon van [geintimeerde in de hoofdzaak en appellant in de vrijwaringszaak] onder meer het volgende meegedeeld:
“De schade valt niet onder de dekking van de aansprakelijkheidsverzekering omdat de schade is veroorzaakt met of door een motorrijtuig, namelijk een vorkheftruck. Wij verwijzen u hiervoor naar artikel 4 lid 4 van de toepasselijke voorwaarden AP08.”
En bij brief van 19 december 2013 (prod. 4 CvA Klaverblad) heeft Klaverblad aan DAS het volgende bericht:
“Uit de diverse stukken blijkt dat de schade veroorzaakt is met of door een motorrijtuig, namelijk een heftruck. Onderhavige verzekering biedt geen dekking voor schade veroorzaakt met of door motorrijtuigen.”
3.1.7.
[appellant] heeft bij verzoekschrift van 15 mei 2014 met als verweerders [geintimeerde in de hoofdzaak en appellant in de vrijwaringszaak] en Klaverblad de rechtbank verzocht een voorlopig getuigenverhoor en een voorlopige plaatsopneming te bevelen. Dit verzoek is bij beschikking van 13 juni 2014 toegewezen en op 1 juli 2014 heeft een voorlopige bezichtiging en plaatsopneming plaatsgevonden. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal (prod. 4 bij inl. dagv.) bevat de volgende bevindingen van de rechter-commissaris:
“Het is niet mogelijk om met de vorkheftruck de garage-unit in te rijden doordat er aan de linkerzijde een antieke trekker staat; de ruimte die daardoor overblijft aan de rechterzijde is te smal voor de vorkheftruck. (…) Slechts de lepels van de vorkheftruck kunnen schuin langs de trekker worden gemanoeuvreerd. De zitting van de vorkheftruck en de achterzijde van het voertuig blijven dan buiten de garage-unit.(…)”
3.1.8.
Op 1 juli 2014 zijn na de plaatsopneming en bezichtiging [appellant] , [geintimeerde in de hoofdzaak en appellant in de vrijwaringszaak] , [expert] en [echtgenote van appellant in de hoofdzaak] (de echtgenote van [appellant] ) als getuigen gehoord en op 8 oktober 2014 [medewerker van DAS] (van DAS) en [echtgenote van geintimeerde in de hoofdzaak en appellant in de vrijwaringszaak] (de echtgenote van [geintimeerde in de hoofdzaak en appellant in de vrijwaringszaak] ).
In de hoofdzaak
3.2.1.
[appellant] heeft vervolgens bij dagvaarding van 31 augustus 2015 de onderhavige procedure jegens [geintimeerde in de hoofdzaak] aanhangig gemaakt en in eerste aanleg na eiswijziging gevorderd:
- te verklaren voor recht dat [geintimeerde in de hoofdzaak] aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval van 30 juli 2013 en de daaruit voortvloeiende schade van [appellant] ;
- veroordeling van [geintimeerde in de hoofdzaak] tot betaling van de door [appellant] geleden schade, nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente;
- veroordeling van [geintimeerde in de hoofdzaak] tot betaling van een voorschot van € 70.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente;
- veroordeling van [geintimeerde in de hoofdzaak] in de proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat [geintimeerde in de hoofdzaak] bij het verplaatsen van de zetbank heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Ter onderbouwing daarvan heeft [appellant] zich beroepen op de volgende omstandigheden. [geintimeerde in de hoofdzaak] had de regie over de gehele operatie en was verantwoordelijk voor de opstelling van de zetbank op de palletwagen in combinatie met het gebruik van de vorkheftruck. Hij was ook degene die de palletwagen liet zakken, zodat de houtblokken vrijkwamen en konden worden weggehaald. [geintimeerde in de hoofdzaak] had ook de verplichting ervoor te zorgen dat de lepels van de vorkheftruck voldoende ver onder de zetbank waren geschoven, zodat deze niet van de blokken kon afvallen op het moment dat de palletwagen omlaag zou gaan. [geintimeerde in de hoofdzaak] heeft [appellant] ook niet gewezen op enig risico en heeft het goed gevonden dat [appellant] gezeten op zijn knieën de houtblokken onder de zetbank weghaalde.
Aldus heeft [geintimeerde in de hoofdzaak] onrechtmatig gehandeld en is hij gehouden de door [appellant] geleden materiële en immateriële schade te vergoeden.
3.2.3.
Nadat [geintimeerde in de hoofdzaak] een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring had genomen en [appellant] daarop had geantwoord, heeft Klaverblad op dezelfde rolzitting een incidentele conclusie tot voeging aan de zijde van [geintimeerde in de hoofdzaak] genomen. Nadat [appellant] op de incidentele conclusie tot voeging had geantwoord, heeft de rechtbank bij incidenteel vonnis van16 december 2015 Klaverblad toegestaan zich in de hoofdzaak aan de zijde van [geintimeerde in de hoofdzaak] te voegen en daarna de zaak in de hoofdzaak naar de rol verwezen voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van [geintimeerde in de hoofdzaak] en Klaverblad.
3.2.4.
[geintimeerde in de hoofdzaak] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en, kort samengevat, betwist onrechtmatig te hebben gehandeld. [geintimeerde in de hoofdzaak] voert daartoe aan dat hij geen zeggenschap over het handelen van [appellant] had, dat [appellant] zich ongevraagd aan hem heeft opgedrongen èn op eigen initiatief een blok heeft weggenomen. Verder bestrijdt [geintimeerde in de hoofdzaak] dat de lepels van de vorkheftruck niet ver genoeg onder de zetbank stonden en stelt hij dat het ook voor [appellant] zonder expliciete waarschuwing duidelijk moet zijn geweest dat hij voorzichtig en oplettend moest zijn omdat het om een behoorlijk zwaar apparaat ging dat op zijn pootjes terecht moest komen. [geintimeerde in de hoofdzaak] is, kort gezegd, van mening dat geen sprake is van onrechtmatig handelen maar van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Subsidiair betwist [geintimeerde in de hoofdzaak] dat de schade als gevolg van het ongeval hem kan worden toegerekend nu niet duidelijk is komen
vast te staan waardoor de zetbank is gevallen. Meer subsidiair is [geintimeerde in de hoofdzaak] van mening dat sprake is van eigen schuld van [appellant] . [appellant] moet zich ervan bewust zijn geweest dat hij bij het wegnemen van de blokken enig risico liep en gelet op de omstandigheden van het geval is het redelijk dat wanneer het risico zich verwezenlijkt, de gevolgen daarvan geheel voor rekening van [appellant] blijven. Indien [geintimeerde in de hoofdzaak] wél schadeplichtig wordt geacht en mocht komen vast te staan dat Klaverblad geen dekking behoeft te geven, dan beroept [geintimeerde in de hoofdzaak] zich op grond van zijn financiële situatie op matiging van zijn schadeplichtigheid.
3.2.5.
Ook Klaverblad heeft als gevoegde partij betwist dat [geintimeerde in de hoofdzaak] onrechtmatig heeft gehandeld en subsidiair heeft ook zij zich beroepen op eigen schuld van [appellant] . [appellant] heeft op onverantwoorde wijze een blok weggenomen en de fout van [geintimeerde in de hoofdzaak] valt in het niet bij de fout van [appellant] , aldus Klaverblad. Meer subsidiair betoogt Klaverblad dat de schade niet is aangetoond.
3.2.6.
Na de conclusiewisseling heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast, die op 17 maart 2016 is gehouden. Tijdens deze comparitie heeft [appellant] met instemming van zowel [geintimeerde in de hoofdzaak] als Klaverblad de gevorderde voorlopige voorziening ingetrokken en daarop zijn vordering gewijzigd door in plaats daarvan betaling van een voorschot van € 70.000,00 te vorderen.
3.2.7.
In het eindvonnis van 27 juli 2016 heeft de rechtbank, kort en zakelijk weergegeven, het volgende overwogen:
– het verplaatsen van de honderden kilo’s zware zetbank was niet zonder risico, maar het risico en de potentieel ernstige gevolgen waren ook voorzienbaar voor [appellant] omdat [geintimeerde in de hoofdzaak] tevoren met [appellant] had besproken wat hij van plan was en welke werkwijze hij zou volgen en derhalve mocht ook van [appellant] de nodige voorzichtigheid worden verwacht;
– nu [geintimeerde in de hoofdzaak] onweersproken heeft gesteld dat hij deze operatie al ongeveer vijftien keer zonder problemen heeft uitgevoerd, terwijl gesteld noch gebleken is dat [geintimeerde in de hoofdzaak] dit keer anders heeft gehandeld, is de kans op een ongeval met de zetbank niet dusdanig groot te achten dat [geintimeerde in de hoofdzaak] ermee rekening had moeten houden dat de zetbank zou omvallen;
– niet in geschil is dat [geintimeerde in de hoofdzaak] de regie had over de operatie en omdat [geintimeerde in de hoofdzaak] de eerste handeling diende te verrichten, had het op de weg van [appellant] gelegen instructies van [geintimeerde in de hoofdzaak] af te wachten en nu gesteld noch gebleken is dat [geintimeerde in de hoofdzaak] [appellant] heeft geïnstrueerd aan te vangen met het weghalen van de blokken, hoefde hij er geen rekening mee te houden dat [appellant] de benodigde voorzichtigheid niet in acht zou nemen en zelfstandig zou aanvangen met het wegnemen van de blokken, terwijl nu [appellant] op eigen initiatief handelde er voor [geintimeerde in de hoofdzaak] geen mogelijkheid was om een controlemoment in te lassen, kan hem niet worden verweten dat hij [appellant] niet heeft gewaarschuwd of tegengehouden.
Op grond van dit alles concludeert de rechtbank dat [geintimeerde in de hoofdzaak] niet méér risico heeft genomen dan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs verantwoord was, zodat niet kan worden geoordeeld dat [geintimeerde in de hoofdzaak] naar maatstaven van zorgvuldigheid anders had moeten handelen. Nu [geintimeerde in de hoofdzaak] niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] , heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen.
3.3.
[appellant] komt in hoger beroep op tegen dit oordeel van de rechtbank en heeft tevens bij memorie van grieven de grondslag van zijn eis gewijzigd en zijn eis vermeerderd. Het hof bespreekt daarom eerst deze eiswijziging.
Vermeerdering van grondslag eis en eis in hoger beroep
3.4.1.
[appellant] vordert onder verwijzing naar art. 7:954 lid 1 BW dat ook Klaverblad, kort gezegd, wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade van [appellant] .
3.4.2.
Klaverblad reageert bij memorie van antwoord op deze vermeerdering van de grondslag van de eis en de vermeerdering van de eis en werpt daarbij de exceptie van onbevoegdheid op. Klaverblad stelt dat [appellant] in eerste aanleg uitsluitend [geintimeerde in de hoofdzaak] heeft gedagvaard en niet ook Klaverblad. Aldus heeft [appellant] jegens Klaverblad geen eis ingesteld, zodat geen sprake kan zijn een ‘wijziging van de grondslag van de eis en/of een vermeerdering van de eis’. Indien [appellant] een eis tegen Klaverblad wil instellen op de voet van art. 7:954 BW dan dient hij Klaverblad in eerste aanleg te dagvaarden. Het is niet mogelijk dit voor het eerst in hoger beroep te doen. Het hof zal de onbevoegdheid van het hof dan wel niet-ontvankelijkheid van [appellant] moeten uitspreken, aldus Klaverblad.
3.4.3.
Het hof vat de door Klaverblad opgeworpen ‘exceptie van onbevoegdheid’ op als een bezwaar tegen de eisvermeerdering van [appellant] en overweegt dienaangaande als volgt. De bevoegdheid van het hof om over dit civiele geschil te oordelen staat niet ter discussie.
In eerste aanleg heeft [appellant] bij inleidende dagvaarding alleen een vordering ingesteld jegens [geintimeerde in de hoofdzaak] en niet ook jegens Klaverblad. Zoals Klaverblad terecht opmerkt, kan [appellant] daarom niet voor het eerst in hoger beroep een vordering jegens Klaverblad instellen.
In het door [appellant] jegens [geintimeerde in de hoofdzaak] aanhangig gemaakte geding, heeft Klaverblad zich op haar verzoek gevoegd aan de zijde van [geintimeerde in de hoofdzaak] . Daarmee is zij weliswaar partij geworden, maar haar rol als gevoegde partij is beperkt tot het aandragen van feiten en gronden die kunnen leiden tot afwijzing van de vordering van [appellant] op [geintimeerde in de hoofdzaak] . Deze voeging heeft niet tot gevolg dat er in deze procedure ook sprake is van een vordering van [appellant] op Klaverblad. Derhalve is [appellant] niet-ontvankelijk in de vermeerdering van de grondslag van de eis en de vermeerdering van de eis jegens Klaverblad. Het bezwaar tegen de eisvermeerdering is gegrond en daarom wijst het hof beide eiswijzigingen af.
3.4.4.
Dit betekent dat ook in dit hoger beroep de vordering, zoals in eerste aanleg ingediend, ter beoordeling voorligt. Nu [appellant] echter de vordering tot betaling van een voorschot van € 70.000,00 in hoger beroep niet heeft gehandhaafd, is deze vordering in hoger beroep niet meer aan de orde.
De grieven
3.5.
De grieven 1 t/m 4 richten zich in de kern tegen het oordeel van de rechtbank dat [geintimeerde in de hoofdzaak] niet onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
3.5.1.
[appellant] baseert zijn vordering op onrechtmatig handelen van [geintimeerde in de hoofdzaak] , meer in het bijzonder stelt hij dat [geintimeerde in de hoofdzaak] bij de operatie tot verplaatsing van de zetbank een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen.
3.5.2.
Het hof stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad bij de beantwoording van de vraag of aan iemand die een situatie in het leven roept of laat voortbestaan die voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, de eis kan worden gesteld dat hij met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen neemt, niet alleen moet worden gelet op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en onvoorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben, en op de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen (zie o.a. HR 5 november 1966, NJ 1966, 136 (Kelderluik) en HR 28 mei 2004, NJ 2005, 105 (Jetblast).
3.5.3.
Of [geintimeerde in de hoofdzaak] bij de verplaatsing van de zetbank jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld, dient (mede) te worden beantwoord in het licht van de feitelijke toedracht, zoals hiervoor onder 3.1.2. vermeld. [appellant] en [geintimeerde in de hoofdzaak] zijn het over de gang van zaken op 30 juli 2013 eens, zij het dat volgens [appellant] [geintimeerde in de hoofdzaak] hem heeft gevraagd of hij mee wilde helpen de zetbank te verplaatsen, terwijl [geintimeerde in de hoofdzaak] dat betwist. Naar het oordeel van het hof kan in het midden blijven of [geintimeerde in de hoofdzaak] [appellant] heeft gevraagd hem bij de operatie te assisteren. Vaststaat immers dat [appellant] [geintimeerde in de hoofdzaak] mee is gaan helpen en dat [geintimeerde in de hoofdzaak] dat heeft toegelaten. Op het moment dat [appellant] [geintimeerde in de hoofdzaak] ging helpen stonden de vorkheftruck (met uitgeschakelde motor) en de palletwagen met daarop de zetbank in de schuur op de wijze als in r.o. 3.1.2 vermeld. Daarvan uitgaande acht het hof bij de beantwoording van de vraag of [geintimeerde in de hoofdzaak] bij het verplaatsen van de zetbank jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld de volgende omstandigheden van belang:
- de zetbank van ca 600/700 kg stond op vier blokken op de palletwagen tegen de muur;
- om de zetbank op de vloer te zetten, moest de palletwagen er onderuit worden gehaald;
- daartoe diende de palletwagen naar beneden te worden gepompt;
- de lepels van de vorkheftruck stonden schuin onder de lepels van de palletwagen, zodat na het naar beneden pompen van de palletwagen de zetbank op de lepels van de vorkheftruck zou komen te rusten;
- op het moment dat [geintimeerde in de hoofdzaak] de palletwagen naar beneden pompte, stond hij voor/bij de palletwagen om met de handel de lepels van de palletwagen te kunnen bedienen;
- [geintimeerde in de hoofdzaak] wist/zag dat [appellant] op dat moment voor de zetbank zat.
3.5.4.
Het is evident dat er een gevaarlijke situatie ontstaat zodra een zware, niet gezekerde zetbank, die op vier blokken staat, in beweging wordt gebracht. [geintimeerde in de hoofdzaak] heeft deze werkwijze voor het verplaatsen van de zetbank bedacht en daarmee een gevaarlijke situatie in het leven geroepen. Het is ook duidelijk dat er bij het op deze wijze verplaatsen van de zetbank een kans op schade bestaat en dat de gevolgen daarvan gelet op de zwaarte van de zetbank ernstig kunnen zijn. Niet in discussie is dat [geintimeerde in de hoofdzaak] tijdens deze operatie de regie had. Op [geintimeerde in de hoofdzaak] rustte dan ook de verantwoordelijkheid om de operatie in goede banen te leiden. Daarbij is van belang dat het initiatief om te beginnen met het verplaatsen van de palletwagen bij [geintimeerde in de hoofdzaak] lag. De operatie begon immers met het laten zakken van de palletwagen door [geintimeerde in de hoofdzaak] . Het hof volgt [geintimeerde in de hoofdzaak] dan ook niet in zijn stelling dat het voor hem niet mogelijk was om een controlemoment in te bouwen. Alvorens de palletwagen te laten zakken, had [geintimeerde in de hoofdzaak] kunnen controleren of de zetbank stabiel op de blokken stond. Dat laat onverlet dat deze constructie op het moment dat zetbank met behulp van de palletwagen in beweging wordt gebracht niet langer stabiel is. Op dat moment ontstaat een gevaarlijke situatie, omdat de lading van de palletwagen niet gezekerd was. Vervolgens wordt de situatie nog gevaarlijker op het moment dat (een deel van) de zetbank in aanraking komt met één lepel of beide lepels van de heftruck die slechts schuin en deels onder de zetbank zijn gemanoevreerd.
Het hof gaat voorts voorbij aan de stelling van [geintimeerde in de hoofdzaak] dat voordat hij het wist [appellant] de blokken er al onderuit had getrokken. Van [geintimeerde in de hoofdzaak] had verwacht mogen worden alvorens de palletwagen te laten zakken [appellant] duidelijk te instrueren wat hij precies moest doen, zoals welke positie hij ten opzichte van de (instabiele) zetbank zou moeten innemen en/of welke blokken hij als eerste zou moeten wegnemen. [geintimeerde in de hoofdzaak] wist immers maar al te goed hoe de zetbank moest worden verplaatst aangezien hij heeft verklaard dit zelf eerder al zeker vijftien keer zonder problemen te hebben gedaan. Door in de gegeven situatie na te laten [appellant] te instrueren, waarvan niet valt in te zien dat zulks bezwaarlijk was, heeft [geintimeerde in de hoofdzaak] een gevaarlijke situatie in het leven geroepen jegens [appellant] als bedoeld in 3.5.2.
3.5.5.
Vaststaat dat het gevaar zich vervolgens ook heeft verwezenlijkt doordat de zetbank op [appellant] terecht is gekomen, waardoor hij zwaar gewond is geraakt. De conclusie is dan ook dat [geintimeerde in de hoofdzaak] jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de daardoor [appellant] geleden schade.
3.5.6.
[geintimeerde in de hoofdzaak] betwist subsidiair dat sprake is van causaal verband tussen het ongeval en de schade. Daartoe stelt hij, kort samengevat, dat niet is komen vast te staan waardoor de zetbank is omgevallen.
3.5.7.
Zoals hiervoor is overwogen, heeft [geintimeerde in de hoofdzaak] een gevaarlijke situatie in het leven geroepen. Die gevaarlijke situatie kan op zichzelf genomen de schade veroorzaakt hebben. Dat de schade mogelijk mede is veroorzaakt doordat [appellant] op onhandige en/of onzorgvuldige wijze een blok of blokken heeft weggenomen, doet aan het causaal verband als bedoeld in artikel 6:162 BW niet af. Dat is een vraag die in het kader van de eigen schuld (artikel 6:101 BW) moet worden beantwoord.
3.5.8.
Bij de vraag of sprake is van eigen schuld van [appellant] moet worden onderzocht of de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [appellant] moet worden toegerekend. Toegespitst op deze zaak dient te worden beoordeeld of de wijze waarop [appellant] bij de verplaatsing van de zetbank te werk is gegaan aan de schade heeft bijgedragen. Het hof is van oordeel dat ook [appellant] onzorgvuldig heeft gehandeld.
Van hem had verwacht mogen worden dat hij alvorens tot deze medewerking over te gaan, ook zelf was nagegaan hoe de situatie er feitelijk voor stond, zoals beschreven in 3.5.3. Dan had hij moeten en kunnen begrijpen dat de verplaatsing van de zetbank een evident gevaarlijke operatie was. Om die reden had vervolgens van [appellant] mogen worden verwacht pas op de plaats te maken alvorens een blok of blokken onder de zetbank weg te nemen. [appellant] had in de gegeven situatie niet op eigen initiatief zonder enig nader overleg met [geintimeerde in de hoofdzaak] tot deze actie over mogen gaan. Dit geldt temeer gelet op de kwetsbare positie waarin [appellant] zich op dat moment bevond, te weten geknield/gehurkt pal voor de heftruck. Bovendien moet in aanmerking worden genomen dat het geen solo-actie betrof maar een samenwerkingsactie met [geintimeerde in de hoofdzaak] , die ondertussen bezig was de lepels te bedienen waardoor de zetbank in beweging was gekomen. Het betrachten van een dergelijke voorzichtigheid aan de zijde van [appellant] kan in deze situatie niet bezwaarlijk worden geacht, temeer nu [geintimeerde in de hoofdzaak] zeer dichtbij [appellant] in de buurt was, zich bewust was van diens aanwezigheid en dus gemakkelijk aanspreekbaar was.
3.5.9.
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke mate de aan [geintimeerde in de hoofdzaak] en [appellant] toe te rekenen omstandigheden aan de schade hebben bijgedragen. Het hof is van oordeel dat de aan [geintimeerde in de hoofdzaak] toe te rekenen omstandigheden – het creëren van de gevaarlijke situatie en het nalaten voorzorgsmaatregelen te treffen door [appellant] niet te instrueren – in veel grotere mate aan de schade heeft bijgedragen. Het hof stelt op grond van het voorgaande de causale bijdrage van [geintimeerde in de hoofdzaak] vast op 80% en die van [appellant] op 20%. Dit betekent dat de vergoedingsplicht van [geintimeerde in de hoofdzaak] met 20% moet worden verminderd.
3.5.10.
In zoverre slagen de grieven 1 t/m 4. De door [geintimeerde in de hoofdzaak] en Klaverblad opgeworpen verweren treffen enkel doel ten aanzien van het (geringe) percentage eigen schuld van [appellant] en falen voor het overige.
3.6.
[geintimeerde in de hoofdzaak] heeft een beroep gedaan op matiging. Aangezien [appellant] voor wat betreft de bepaling van de omvang van de schade verwijzing naar de schadestaat heeft gevorderd en het hof dit zal toewijzen als na te noemen, dient dit verweer in die procedure te worden beoordeeld. Om die reden komt het hof ook niet toe aan beoordeling van het verweer van Klaverblad dat de schade niet is aangetoond.
3.7.
Grief 5 behoeft wegens gebrek aan belang geen bespreking. Met deze grief reageert [appellant] op een door Klaverblad in de vrijwaringszaak gevoerd verweer, maar [appellant] is in die zaak geen partij.
3.8.
Grief 6 ziet op de proceskostenveroordeling. Uit het voorgaande volgt dat deze grief slaagt, omdat niet [appellant] maar [geintimeerde in de hoofdzaak] en Klaverblad veroordeeld hadden moeten worden in de proceskosten.
3.9.
Dit alles leidt ertoe dat de grieven grotendeels slagen en dat het vonnis zal worden vernietigd. De gevorderde verklaring van recht dat [geintimeerde in de hoofdzaak] jegens [appellant] aansprakelijk is voor (de gevolgen van) het ongeval d.d. 30 juli 2013 en de daaruit voortvloeiende schade wordt toegewezen. De vordering tot veroordeling van [geintimeerde in de hoofdzaak] tot vergoeding van de schade van [appellant] is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat [geintimeerde in de hoofdzaak] wordt veroordeeld tot vergoeding van 80% van deze schade van [appellant] . Ook de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure is toewijsbaar. Het hof acht aannemelijk dat mogelijk schade is geleden die in causaal verband staat met de onrechtmatige daad en een begroting van die schade is in dit stadium niet mogelijk. De gevorderde ingangsdatum over de wettelijke rente, zijnde 30 juli 2013, is niet toewijsbaar. De ingangsdatum van de wettelijke rente zal in de schadestaat namelijk per schadepost moeten worden vastgesteld. Voor een aantal posten zal dat de datum van de onrechtmatige daad zijn, maar niet voor alle schadeposten. Derhalve wordt volstaan met de vermelding dat de schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente.
3.10.
[geintimeerde in de hoofdzaak] en Klaverblad worden als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten zowel in die van de eerste aanleg als van het hoger beroep, waaronder begrepen de kosten van de getuigenverhoor, gerechtelijke plaatsopneming en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. De wettelijke rente is gevorderd met ingang van de datum van verzuim. Het hof zal zoals te doen gebruikelijk de ingangsdatum daarvan bepalen op veertien dagen na dagtekening van dit arrest. Wat de proceskosten in eerste aanleg betreft, gaat het hof net als de rechtbank uit van tarief IV. In hoger beroep wordt uitgegaan van tarief II omdat de vordering zoals in hoger beroep aan de orde van onbepaalde waarde is.
De vrijwaringszaak
4.1.1.
Nadat bij incidenteel vonnis van 18 november 2015 aan [appellant in de vrijwaringszaak] was toegestaan Klaverblad in vrijwaring te dagvaarden, heeft [appellant in de vrijwaringszaak] op 17 december 2015 Klaverblad in vrijwaring gedagvaard en gevorderd dat Klaverblad wordt veroordeeld om aan [appellant in de vrijwaringszaak] te betalen datgene waartoe [appellant in de vrijwaringszaak] als gedaagde in de hoofdzaak jegens [appellant] mocht worden veroordeeld, inclusief proceskostenveroordeling, en met veroordeling van Klaverblad in de kosten van de vrijwaringsprocedure en met veroordeling van Klaverblad in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten, indien niet binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis de verschuldigde bedragen worden voldaan.
4.1.2.
Klaverblad heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal hierna worden besproken.
4.1.3.
De rechtbank heeft een comparitie van partijen gelast, die op 17 maart 2016 tegelijkertijd met de comparitie in de hoofdzaak is gehouden.
4.1.4.
Aangezien in het eindvonnis van 27 juli 2016 in de hoofdzaak de vorderingen van [appellant] jegens [geintimeerde in de hoofdzaak] zijn afgewezen, heeft de rechtbank in datzelfde vonnis in de vrijwaringszaak de vorderingen van [appellant in de vrijwaringszaak] jegens Klaverblad eveneens afgewezen.
4.2.1.
[appellant in de vrijwaringszaak] heeft in hoger beroep één grief opgeworpen voor het geval het hof in de hoofdzaak tot een ander oordeel komt dan de rechtbank, meer in het bijzonder ingeval het hof zou oordelen dat [appellant in de vrijwaringszaak] jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld. Voor dat geval heeft [appellant in de vrijwaringszaak] vernietiging van het vonnis in vrijwaring gevorderd en, kort samengevat, veroordeling van Klaverblad om aan [appellant in de vrijwaringszaak] te betalen datgene waartoe [appellant in de vrijwaringszaak] in de hoofdzaak veroordeeld mocht worden, met inbegrip van de kostenveroordeling in de hoofdzaak alsmede veroordeling in de kosten van de vrijwaring en met veroordeling van Klaverblad in de nakosten, indien zij niet binnen 14 dagen na het te wijzen arrest de verschuldigde bedragen heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten.
4.2.2.
Zoals hiervoor uit de overwegingen in de hoofdzaak blijkt, is deze voorwaarde in vervulling gegaan. Het hof komt derhalve toe aan de beoordeling van de grief en daarmee aan de beoordeling van het geschil in de vrijwaring.
4.3.1.
In de vrijwaring is de vraag aan de orde of [appellant in de vrijwaringszaak] jegens Klaverblad aanspraak kan maken op dekking onder de AVP-polis. Daarbij wordt uitgegaan van de toedracht, zoals vermeld in r.o. 3.1.2. Kort gezegd, komt dit erop neer dat het de bedoeling was de zetbank met behulp van de palletwagen op de lepels van de heftruck te plaatsen.
4.3.2.
Klaverblad stelt – voor zover thans nog van belang – dat bij de beantwoording van deze vraag doorslaggevend is dat de heftruck betrokken was bij het op zijn plaats manoeuvreren van de zetbank en dat de zetbank daarbij van de lepels van de heftruck is gegleden. Om die reden is Klaverblad van mening dat het ongeval niet onder de dekking van de AVP-polis valt. Zij beroept zich daartoe op artikel 4 van de polisvoorwaarden en dat artikel luidt, voor zover relevant, als volgt:
“ Artikel 4 Speciale dekkingen
(…)
4.a. Met betrekking tot personenschade en zaakschade, veroorzaakt met of door een motorrijtuig is, uitsluitend voor zover geen enkele andere verzekering dekking biedt of zou bieden indien deze verzekering niet zou bestaan, gedekt:
- de aansprakelijkheid van een verzekerde als passagier van een motorrijtuig;
- de aansprakelijkheid van de in artikel 2 lid 2 a, b en c genoemde verzekerden voor schade veroorzaakt door huispersoneel met of door een motorrijtuig waarvan geen andere verzekerde dan het huispersoneel houder of bezitter is;
- de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade veroorzaakt met of door motorisch voortbewogen maaimachines, speelgoed en dergelijke gebruiksvoorwerpen die niet sneller kunnen rijden dan 10 km per uur, dan wel met of door een op afstand bedienbare modelauto;
- de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade veroorzaakt met of door een fiets met trapondersteuning
- De verzekering dekt de aansprakelijkheid van een verzekerde voor personenschade en zaaksschade, met of door een motorrijtuig veroorzaakt tijdens joyriding, mits de veroorzaker jonger is dan 18 jaar.
(…)
- Van de verzekering is uitgesloten de aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt met of door een motorrijtuig in alle andere, niet bij a of b genoemde gevallen, waaronder schade veroorzaakt na diefstal of verduistering van het motorrijtuig.”
Klaverblad stelt dat de schade is veroorzaakt met of door een motorrijtuig, namelijk door het gebruik van de heftruck, zodat op grond van artikel 4 lid 4 sub c de schade niet is gedekt onder de AVP. Niet in geschil is dat de heftruck moet worden beschouwd als een motorrijtuig in de zin van de polisvoorwaarden en dat [appellant in de vrijwaringszaak] voor de heftruck geen verzekering op grond van de WAM heeft afgesloten, aldus Klaverblad.
4.3.3.
[appellant in de vrijwaringszaak] herhaalt in hoger beroep dat zijn werkwijze steeds is geweest dat de zetbank op blokken stond op de lepels van de palletwagen om de zetbank in de garage-unit op zijn plaats te zetten. De heftruck zelf kon vanwege zijn omvang niet volledig in de ruimte komen waar de zetbank kwam te staan. De zetbank is door [appellant in de vrijwaringszaak] al geruime tijd voor het ongeval op zijn plaats gemanoeuvreerd. Vervolgens heeft de [appellant in de vrijwaringszaak] de zetbank op blokken op de palletwagen alsook de heftruck laten staan, waarbij de lepels van de heftruck reeds tussen de lepels van de zetbank stonden, en is hij enige tijd gaan rusten. Door de lepels van de palletwagen te laten zakken, kwam de zetbank net boven de grond op de lepels van de heftruck te rusten. Vervolgens konden de blokken worden weggepakt, konden de lepels van de heftruck zakken en stond daarmee de zetbank op de grond. [appellant in de vrijwaringszaak] benadrukt dat voor het laten zakken van de lepels van de heftruck deze niet gestart hoeft te worden, maar dat dat eenvoudig kan door aan een hendeltje te trekken. De heftruck had dan ook helemaal geen functie als motorrijtuig. De operatie had ook met een tweede palletwagen in plaats van de heftruck kunnen worden uitgevoerd, aldus [appellant in de vrijwaringszaak] . [appellant in de vrijwaringszaak] is dan ook van oordeel dat Klaverblad zich ten onrechte beroept op de uitsluiting van dekking als bedoeld in artikel 4 lid 4 sub c.
4.3.4.
Bij de beantwoording van de vraag of het ongeval is veroorzaakt door of met de heftruck dient te worden vastgesteld hoe artikel 4 lid 4 sub c van de algemene voorwaarden moet worden uitgelegd. Nu partijen over dit schriftelijke beding niet hebben onderhandeld, kan bij de uitleg niet kan worden aangeknoopt bij hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en/of uit elkaars verklaringen redelijkerwijs hebben kunnen afleiden. Het gaat daarom in dit geval om de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan dit beding mochten toekennen. Meer in het bijzonder gaat het er om of gezegd kan worden dat het ongeval is veroorzaakt met of door een motorrijtuig.
4.3.5.
Het hof overweegt als volgt.
Niet in discussie is dat een hefttruck een motorrijtuig is. De vraag is echter of de heftruck bij het ongeval ook als zodanig, dus als motorrijtuig, is gebruikt. Vaststaat dat de gehele operatie mede met de heftruck is uitgevoerd. Ook staat vast dat de motor van de heftruck op dat moment al enige tijd uitstond alsook dat de lepels van de heftruck omhoog of omlaag kunnen worden bewogen zonder inschakeling van de motor. Onder deze omstandigheden leidt een redelijke uitleg van artikel 4 lid 4 sub c ertoe dat niet gezegd kan worden dat het ongeval met of door een motorrijtuig is veroorzaakt. Dat de zetbank van de lepels van de heftruck is geschoven en vervolgens op [appellant] terecht is gekomen, is namelijk niet terug te voeren op het gebruik van de heftruck als motorrijtuig. De heftruck is in dit geval enkel gebruikt als hulpmiddel om de zetbank op te vangen. Dit betekent dat Klaverblad zich ten onrechte heeft beroepen op de uitsluiting van artikel 4 lid 4 sub c. Het ongeval valt dus onder de dekking van de AVP. De grief slaagt.
4.3.6.
Dit alles leidt ertoe dat het vonnis in de vrijwaringszaak wordt vernietigd en
dat de vordering van [appellant in de vrijwaringszaak] toewijsbaar is. Als in het ongelijk gestelde partij wordt Klaverblad veroordeeld in de proceskosten van de vrijwaringsprocedure, zowel in die van de eerste aanleg als van dit hoger beroep, waaronder ook de nakosten. Ten aanzien van de proceskosten wordt net als in de hoofdzaak in eerste aanleg uitgegaan van tarief IV en in hoger beroep van tarief II.
5
De uitspraak
Het hof:
in de hoofdzaak:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, en
opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat [geintimeerde in de hoofdzaak] jegens [appellant] aansprakelijk is voor (de gevolgen van) het ongeval d.d. 30 juli 2013 en voor de daaruit voortvloeiende schade;
veroordeelt [geintimeerde in de hoofdzaak] tot vergoeding van 80% van deze schade van [appellant] , nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente;
veroordeelt [geintimeerde in de hoofdzaak] en Klaverblad in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] op € 96,16 aan dagvaardingskosten, op € 876,00 aan griffierecht en op € 4.917,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 94,08 aan dagvaardingskosten, op € 314,00 aan griffierecht en op € 1.074,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep en voor wat betreft de nakosten op € 157,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de vrijwaringszaak:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, en
opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Klaverblad aan [appellant in de vrijwaringszaak] te betalen datgene waartoe [appellant in de vrijwaringszaak] in de hoofdzaak is veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling in de hoofdzaak;
veroordeelt Klaverblad in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant in de vrijwaringszaak] op € 101,96 aan dagvaardingskosten en op € 1.788,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 105,01 aan dagvaardingskosten, op € 716,00 aan griffierecht en op € 1.074,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep en voor wat betreft de nakosten op € 157,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, J.M.H. Schoenmakers en P.J. van Eekeren en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 april 2019.
griffier rolraadsheer