Hof: letselschade na mishandeling, kosten toekomstige tandheelkundige behandeling
A heeft B met de vuist in het gezicht geslagen. B stelt dat hij daardoor letsel heeft opgelopen en vordert de schade die hij heeft geleden. A heeft verweer gevoerd tegen de omvang van de vordering van B. Het hof heeft in dat verweer reden gezien om B. op te dragen duidelijkheid te geven over enkele door hem opgevoerde schadeposten.
Het hof overweegt dat de vordering van B. voor wat betreft nog te maken kosten van toekomstige medische behandelingen alleen toewijsbaar is indien voldoende aannemelijk is dat de kosten ook daadwerkelijk gemaakt zullen worden. Verder geldt dat de medische behandeling medisch wenselijk moet zijn (medische noodzakelijkheid is dus niet vereist) en dat de kosten van de medische behandelingen in de gegeven omstandigheden als redelijke uitgaven voor het herstel van benadeelde kunnen worden beschouwd. Volgens B. is dat het geval. Hij beroept zich daarvoor op verschillende rapporten van een endodontoloog.
Daarmee heeft B. naar het oordeel van het hof de medische wenselijkheid voldoende onderbouwd. Het vervangen van de voortanden is weliswaar niet medisch noodzakelijk, maar wel medisch wenselijk en de keuze om de tanden dan maar te vervangen is dan ook een redelijke keuze.
ECLI:NL:GHARL:2023:3911
Instantie | Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden |
Datum uitspraak | 09-05-2023 |
Datum publicatie | 11-05-2023 |
Zaaknummer | 200.311.167/01 |
Rechtsgebieden | Civiel recht |
Bijzondere kenmerken
Inhoudsindicatie |
Hoger beroep
Vervolg op ECLI:NLGHARL:2023:698. Letselschade na mishandeling. Bespreking diverse schadeposten, onder meer smartengeld en de kosten van toekomstige tandheelkundige behandeling. |
Vindplaatsen | Rechtspraak.nl
PS-Updates.nl 2023-0252 |
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.311.167/01 (zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 9699835)
arrest van 9 mei 2023
in de zaak van
[appellant] , die woont in [woonplaats1] , appellant,
bij de kantonrechter: gedaagde,
hierna: [appellant], advocaat: mr. H.J. van Balen, die kantoor houdt te Groningen,
tegen
[geïntimeerde] , die woont in [woonplaats2] , geïntimeerde, bij de kantonrechter: eiser, hierna: [geïntimeerde], advocaat: mr. M. Schreijer, die kantoor houdt te Groningen.
- Het verdere verloop van de procedure bij het hof
- Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 24 januari 20231 hier over.
- In dat tussenarrest heeft het hof [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld om in een akte een aantal vragen van het hof over de omvang van de schade te beantwoorden en een aantal stukken in het geding te brengen.
- [geïntimeerde] heeft een akte (met producties) genomen. [appellant] heeft op deze akte geregeerd met een antwoordakte (met productie). [geïntimeerde] heeft nog niet op deze productie kunnen reageren. Het hof zal de productie om die reden buiten beschouwing laten. Hierna zal blijken dat [appellant] daardoor niet in zijn belangen wordt geschaad.
- Vervolgens heeft [appellant] de (aanvullende) processtukken bij de griffie van het hof ingediend.
- [geïntimeerde] heeft in de akte zijn vordering verminderd. Bij de kantonrechter vorderde hij € 21.049,74 met wettelijke rente. De kantonrechter heeft dit bedrag ook toegewezen. Nu vordert hij nog € 12.292,63, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof zal beslissen op de verminderde vordering.
- De verdere beoordeling van het geschil
Waar gaat de zaak over, wat heeft het hof in het tussenarrest beslist en wat beslist het in dit arrest? 2.1 [appellant] heeft [geïntimeerde] met de vuist in het gezicht geslagen. [geïntimeerde] stelt dat hij daardoor letsel heeft opgelopen en vordert de schade die hij heeft geleden.
- [appellant] heeft verweer gevoerd. Hij heeft allereerst een beroep gedaan op eigen schuld bij
[geïntimeerde] . In het tussenarrest heeft het hof dat beroep verworpen.
Het hof heeft ook beslist dat een door [appellant] gevoerd verrekeningsverweer niet opgaat. Verder heeft [appellant] verweer gevoerd tegen de omvang van de vordering van [geïntimeerde] . Het hof heeft in dat verweer reden gezien om [geïntimeerde] op te dragen duidelijkheid te geven over enkele door hem opgevoerde schadeposten.
- Het hof zal de vordering van [geïntimeerde] toewijzen tot een bedrag van bijna € 8.000,- . Het hof zal het door [appellant] gedane beroep op matiging verwerpen. Deze beslissingen zullen hierna worden toegelicht, waarbij het hof eerst de verschillende schadeposten zal bespreken en vervolgens zal ingaan op het beroep op matiging.
De posten reiskosten, eigen risico en aanschaf medicijnen zijn toewijsbaar
- [geïntimeerde] heeft vergoeding van € 208,88 aan reiskosten, van € 375,- (over 2020) en € 336,03 (over 2021) wegens eigen risico en van € 18,95 voor de aanschaf van medicijnen gevorderd. De kantonrechter heeft deze posten toegewezen en daartegen is geen grief gericht (afgezien van de algemene grieven, die zich richten tegen toewijzing van alle schadeposten). In hoger beroep kan er dan ook van worden uitgegaan dat [geïntimeerde] deze kosten heeft gemaakt en dat ze in causaal verband staan tot de mishandeling. De vordering tot vergoeding van deze kosten is dan ook toewijsbaar. Het betreft een totaalbedrag van € 938,86.
De (verminderde) post tandartskosten is toewijsbaar
- [geïntimeerde] vorderde aanvankelijk € 516,33. Hij heeft deze vordering met € 118,36 verminderd, zodat een bedrag van € 397,97 resteert. Dit bedrag is onderbouwd met overzichten van de ziektekostenverzekeraar van [geïntimeerde] en van een factuur, waaruit volgt dat [geïntimeerde] deze kosten heeft betaald. Het is voldoende aannemelijk dat de kosten verband houden met tandheelkundige behandelingen die het gevolg zijn van de mishandeling van [geïntimeerde] door [appellant] . Het bedrag van € 397,972 is dan ook toewijsbaar.
De post toekomstige tandartskosten is toewijsbaar
- [geïntimeerde] vordert vergoeding van de kosten die hij moet maken voor een tandheelkundige behandeling van de elementen 21 en 22, twee voortanden. Die tanden zijn volgens hem door de mishandeling los gekomen. De tanden zijn teruggezet in de tandkas en gespalkt. Ook heeft een wortelkanaalbehandeling plaatsgevonden. Volgens [geïntimeerde] is het nodig om de tanden te vervangen door een implantaat met een kroon. De kosten daarvan bedragen € 4.159,07 voor beide tanden. Die kosten heeft hij nog niet gemaakt, omdat hij geen geld heeft voor deze ingreep. Hij heeft al wel € 319,18 moeten betalen voor een consult bij endodontoloog [naam1] , die op 13 februari 2023 een advies heeft uitgebracht over de behandeling van de beide voortanden.
- In het tussenarrest heeft het hof overwogen dat de vordering van [geïntimeerde] voor wat betreft nog te maken kosten van toekomstige medische behandelingen alleen toewijsbaar is indien voldoende aannemelijk is dat de kosten ook daadwerkelijk gemaakt zullen worden. Verder geldt dat de medische behandeling medisch wenselijk moet zijn3 en dat de kosten van de medische behandeling in de gegeven omstandigheden, de persoonlijke omstandigheden van de benadeelde daaronder begrepen, als redelijke uitgaven voor het herstel van de benadeelde kunnen worden beschouwd. De redelijkheid ziet zowel op de keuze om een behandeling te ondergaan als op de omvang van de kosten van die behandeling4.
- Volgens [appellant] is het maar zeer de vraag of [geïntimeerde] de beide tanden zal laten vervangen door implantaten met kronen. Hij heeft er in dat verband op gewezen dat
[geïntimeerde] de tanden nog steeds niet heeft laten vervangen. Ook heeft hij aangevoerd dat er geen medische noodzaak bestaat voor de vervanging.
- Het hof stelt voorop dat het er niet om gaat of vervanging van de beide tanden medisch noodzakelijk is, maar of deze behandeling medisch wenselijk is en, daarmee samenhangend, of de kosten van de vervanging als redelijke uitgaven voor herstel kunnen worden beschouwd. Volgens [geïntimeerde] is dat het geval. Hij beroept zich daarvoor op de overgelegde rapporten van endodontoloog [naam1] . In haar rapport van 14 februari 2023, naar aanleiding van het consult van 13 februari 2023, schreef [naam1] onder meer:
‘Prognose:
22: Redelijk / Matig
21: Redelijk / Matig
Beschouwing:
De bevindingen van het klinisch en röntgenologisch onderzoek kunnen worden toegeschreven aan het doorgemaakte trauma (schade aan de steunweefsels (paradontaal ligament en alveole) en pulpa
(necrose)) en de behandelingen die hierop volgden.
Tussen 01-2021 en heden heeft herstel plaatsgevonden van de, eerder in processus alveolaris [hof: het kaakbeen waarin de tanden verankerd zitten] aanwezige, fractuur ter plaatse van element 21.
Er zijn momenteel weinig / geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van pathologie (van endodontische oorsprong). Kanttekeningen:
- Ten gevolge van de endodontische behandelingen zullen de elementen blijvend verzwakt zijn en in detoekomst mogelijk verdere behandeling nodig hebben;
- Op enig moment kan revisie van de endodontische behandeling(en) geïndiceerd zijn;
- Ten gevolge van een trauma kan resorptie van het radixoppervlak (extern) optreden;
- Uiteindelijk kan een en ander leiden tot taalverlies van een / de element(en) en is vervanging middelseen implantaatgedragen kroon geïndiceerd.’
- Met dit rapport, dat door [appellant] niet inhoudelijk weersproken is, heeft [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof de medische wenselijkheid van de vervanging van de beide tanden voldoende onderbouwd. Uit het rapport blijkt inderdaad niet dat vervanging nu noodzakelijk is, maar wel dat sprake is van – door het trauma en de daardoor noodzakelijke behandeling verzwakte tanden, met de redelijke tot matige prognose, die in de toekomst mogelijk verdere endodontische behandeling nodig hebben en alsnog vervangen moeten worden. Het vervangen van deze tanden is weliswaar niet medisch noodzakelijk – daarin heeft [appellant] gelijk -, maar wel medisch wenselijk en de keuze om de tanden dan maar te vervangen is dan ook een redelijke keuze. Naar het oordeel van het hof is ook de omvang van de met de vervanging gemoeide kosten – ruim € 4.100,- – redelijk.
- [geïntimeerde] heeft een aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat hij de tanden nog niet heeft laten vervangen. Het hof vindt het begrijpelijk dat [geïntimeerde] voordat hij deze behandeling ondergaat duidelijkheid wil over de vraag of [appellant] voor deze kosten aansprakelijk is. Bovendien volgt uit de medische informatie dat onduidelijk was wat het effect zou zijn van de na de mishandeling verrichte tandheelkundige behandelingen. Dat [geïntimeerde] dat effect wilde afwachten, vindt het hof ook aannemelijk. Ook het feit dat [geïntimeerde] zich onlangs opnieuw heeft gewend tot endodontoloog [naam1] biedt steun aan de verwachting dat hij de beide tanden daadwerkelijk zal laten vervangen. Het is dan ook voldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] deze medische behandeling daadwerkelijk zal ondergaan.
- Volgens [appellant] is sprake van een pre-existente slijtage van het gebit van [geïntimeerde] . Die pre-existentie doorbreekt het causaal verband tussen de mishandeling en de (kosten van) vervanging van de beide voortanden; ook zonder de mishandeling zouden de tanden, op termijn, vervangen moeten worden. Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog. In het rapport van [naam1] is weliswaar aangegeven dat in het gebit van [geïntimeerde] sprake is van ‘duidelijke slijtage’, maar het rapport biedt geen steun voor de gedachte dat wanneer de mishandeling niet zou hebben plaatsgevonden de staat van de voortanden ook zodanig zou zijn geweest dat vervanging wenselijk was. Integendeel, [naam1] legt in de paragraaf beschouwing van haar rapport juist expliciet een verband tussen de huidige toestand van de voortanden en de mishandeling. Indien vanwege de slijtage van het gebit van [geïntimeerde] sprake was van een bijzondere kwetsbaarheid die wel heeft bijgedragen aan de wenselijkheid van de vervanging moet die persoonlijke predispositie aan [appellant] worden toegerekend56.
- Volgens [appellant] vallen de kosten van het vervangen van de voortanden onder de ziektekostenverzekering van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft dat weersproken. Volgens hem geldt een maximum van € 450,- per jaar voor kronen en implantaten. [appellant] heeft zijn stelling
dat de kosten wel vergoed worden niet onderbouwd met een verwijzing naar concrete bepalingen uit de polisvoorwaarden. Uit de overgelegde polisvoorwaarden volgt ook niet dat de ziektekostenverzekering van [geïntimeerde] dekking geeft tot een hoger bedrag van meer dan € 450,- per jaar zodat het hof daarvan zal uitgaan. Omdat de vervanging bestaat uit meerdere behandelingen kan van [geïntimeerde] in redelijkheid worden gevergd de vervanging in twee jaren te laten plaatsvinden. Daarvan uitgaande bedragen de kosten gelet op de overgelegde begroting € 700,75 + € 3.458,32 – € 900,- = € 3.259,077. Dit bedrag is toewijsbaar. Ook toewijsbaar zijn de kosten van het consult bij endodontoloog [naam1] van € 319,18. Deze kosten zijn te beschouwen als redelijke kosten voor de vaststelling van de schade (artikel 6:96 lid 2 onder b BW). Hetzelfde geldt overigens voor de eerder gemaakte kosten van het advies van tandarts [naam2] van € 340,-. Het hof ziet geen reden om [appellant] ook nog te veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat voor ‘overige toekomstige tandheelkundige kosten’, zoals [geïntimeerde] wenst. De mogelijkheid dat [geïntimeerde] in de (verre) toekomst dergelijke kosten zal moeten maken en dat deze kosten aan de mishandeling kunnen worden toegerekend is onvoldoende aannemelijk geworden.
De post littekencorrectie is niet toewijsbaar
- [geïntimeerde] heeft ook kosten gevorderd voor een te verrichten littekencorrectie. Het gaat om een litteken aan de onder- en bovenlip. [geïntimeerde] heeft de medische wenselijkheid van een littekencorrectie onvoldoende onderbouwd. De medische informatie over een eventuele littekencorrectie is summier en gedateerd. Onduidelijk is of nog steeds sprake is van een of meer littekens en of nog steeds sprake is van daarmee samenhangende klachten.
Aan smartengeld is € 3.000,- toewijsbaar
- [geïntimeerde] vordert € 5.444,25 aan smartengeld. Hij baseert zich voor dit bedrag op een volgens hem vergelijkbaar geval waarin € 3.111,- aan smartengeld werd toegekend. Dit bedrag moet worden verhoogd met 75%, het bedrag waarmee de smartengeldbedragen volgens hem de laatste jaren zijn gestegen. Voor dat percentage verwijst [geïntimeerde] naar de stijging van de maximale smartengeldbedragen die door Nederlandse rechters zijn toegekend.
Meijers verwijst naar enkele uitspraken in volgens hem vergelijkbare zaken en stelt dat het gemiddelde van die uitspraken uitkomt op € 615,-. Dat bedrag is volgens hem passend. Hij bestrijdt dat het door [geïntimeerde] aangevoerde stijgingspercentage moet worden toegepast op dit bedrag.
- Het hof stelt vast dat sprake is van letsel ten gevolge van een mishandeling. [geïntimeerde] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij ernstig blijvend letsel heeft opgelopen. [geïntimeerde] heeft zich wel onder medische en tandheelkundige behandeling moeten stellen en zal nog een aantal tandheelkundige behandelingen moeten ondergaan. Daar zal hij pijn en ongemak van ondervinden. Het is ook aannemelijk dat hij pijn heeft gehad. Maar dat de mishandeling ernstige gevolgen heeft gehad voor het leven van [geïntimeerde] – bijvoorbeeld doordat hij (langere) tijd niet kon werken, beperkt was in zijn dagelijks functioneren of hobby’s niet kon uitoefenen – is niet aannemelijk geworden. [geïntimeerde] heeft geen informatie verstrekt waaruit dat volgt. Hij heeft ook niet gesteld dat de mishandeling tot psychische klachten heeft geleid. Al met al volgt uit wat [geïntimeerde] heeft gesteld over de ‘impact’ van de mishandeling dat het een naar incident was en dat hij daar vooral klachten aan zijn tanden van heeft overgehouden, waardoor hij nare tandheelkundige behandelingen (wortelkanaalbehandelingen en extracties van tanden) heeft ondergaan of zal moeten ondergaan. Daarvan uitgaande en rekening houdend met de aard van de aansprakelijkheid vindt het hof een smartengeld van € 3.000,- op zijn plaats. In dit bedrag heeft het hof al rekening gehouden met de betekenis van de maatschappelijke ontwikkelingen voor de hoogte van het smartengeld. De vordering is dus toewijsbaar tot € 3.000,-8.
Het beroep van [appellant] op matiging faalt
- [appellant] beroept zich op matiging van de vordering van [geïntimeerde] . Hij baseert dat beroep op zijn slechte financiële situatie in combinatie met het ontbreken van verzekeringsdekking en op de omstandigheden die hij ten grondslag heeft gelegd aan het door hem gedane beroep op eigen schuld. Het beroep op eigen schuld heeft het hof in het tussenarrest verworpen. Het hof ziet geen reden om op dit oordeel terug te komen. Wat het hof in het tussenarrest heeft overwogen over het beroep op eigen schuld en de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden, staat er ook aan in de weg dat het hof het beroep op matiging op grond van diezelfde feiten en omstandigheden zou honoreren. Ook als ervan wordt uitgegaan dat de financiële draagkracht van [geïntimeerde] aanzienlijk groter is dan die van [appellant] is dat onvoldoende reden voor matiging, vanwege de aard van de aansprakelijkheid. De schade van [geïntimeerde] is het gevolg van een opzettelijke handeling van [appellant] , waarvoor hij ook strafrechtelijk is veroordeeld. Bovendien betreft het letselschade. Gelet daarop leidt toekenning van volledige schadevergoeding aan [geïntimeerde] niet tot onaanvaardbare gevolgen9.
Conclusies
- De vordering van [geïntimeerde] is toewijsbaar tot een bedrag van € 938,86 + € 397,97 + € 3.259,07 + € 319,18 + € 340,- + € 3.000,- = € 8.255,08. De kantonrechter heeft over het door hem toegewezen bedrag de wettelijke rente toegewezen vanaf 26 april 2022. Het hof zal dat oordeel in stand houden, met uitzondering van de wettelijke rente over de nog te maken tandartskosten en de kosten van het advies van endodontoloog [naam1] . Over die kosten (het betreft een totaalbedrag van € 3.699,07) wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van het arrest. Ook de gevorderde verklaring voor recht is toewijsbaar.
- Het hof wijst een lager bedrag toe dan de kantonrechter heeft toegewezen. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter dan ook vernietigen, maar niet voor wat betreft de verklaring voor recht en de proceskostenveroordeling. [geïntimeerde] heeft een procedure aanhangig moeten maken om zijn schade vergoed te krijgen en [appellant] heeft bij de kantonrechter geen inhoudelijk verweer gevoerd. In hoger beroep zijn beide partijen op onderdelen in het (on)gelijk gesteld. Om die reden zal het hof de kosten van de procedure in hoger beroep compenseren, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten moeten dragen.
- Gelet op wat hiervoor is overwogen, komt het hof niet toe aan bewijslevering. Het hof zal het aanbod van [appellant] tot het leveren van getuigenbewijs dan ook passeren.
3
- De beslissing Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 26 april 2022 voor wat betreft de verklaring voor recht en de beslissing over de proceskosten;
vernietigt het vonnis voor het overige en beslist in zoverre als volgt:
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] te betalen € 8.255,08, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.556,01 vanaf 26 april 2022 en over € 3.699,07 vanaf de datum van dit arrest;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van de procedure bij het hof, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, J.H. Kuiper en J.E. Wichers en is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2023 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.
- ECLI:NL:GHARL:2023:698.
- Grief 8 slaagt gedeeltelijk.
- Zie HR 2 november 1962, ECLI:NL:HR:1963:61 (NJ 1963/61).
- Zie HR 9 november 1990, ECLI:NL:HR:1990:AC1103 (NJ 1991/26).
- HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, antwoord op vraag 6.
- Grief 7 faalt.
- Grief 9 slaagt gedeeltelijk.
- Grief 10 slaagt gedeeltelijk.
- Grief 11 faalt.