Hof: smartengeld voor schouderluxatie (8% b.i.): € 10.000,-

Samenvatting:

Bij tussenarrest is benadeelde in de gelegenheid gesteld om een schriftelijk bewijsstuk, zoals een verklaring van een medisch deskundige, met betrekking tot het door het ongeval veroorzaakte letsel over te leggen. Het hof is van oordeel dat benadeelde met het overgelegde expertiserapport van de orthopedisch chirurg voldoende bewijs heeft geleverd van zijn stelling dat sprake is van blijvende beperkingen aan zijn linkerarm/schouder. Schouderluxatie met blijvende beperkingen t.a.v. tillen en dragen, kans op artrose, 8% b.i.: smartengeld : € 10.000.

ECLI:NL:GHSHE:2014:1719
Instantie: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
Datum uitspraak: 10-06-2014
Datum publicatie: 11-06-2014
Zaaknummer: HD 200.101.452_01
Formele relaties: Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2013:6060 Rechtsgebieden: Civiel recht
Bijzondere kenmerken: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Letselschadezaak. Vordering tot schadevergoeding, waaronder smartengeld. Eindarrest na bewijsopdrachten. € 10.000 smartengeld toegekend vanwege blijvende beperkingen aan schouder.
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.101.452/01

arrest van 10 juni 2014

in de zaak van

[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. G.J.F.M. Linders,

tegen

BL Industrie Services B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.H.G.M. Kerckhoffs,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 17 december 2013 in het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht onder zaaknummer 156487/HA ZA 10-1302 gewezen vonnis van 26 oktober 2011.

9 Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenarrest van 17 december 2013;
– de memorie na tweede tussenarrest van 14 januari 2014, tevens houdende vermeerdering van eis, met vier producties,
– de antwoordakte na tussenarrest van 25 februari 2014, tevens houdende verzet tegen vermeerdering van eis.
Daarna is arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken, de in de tussenarresten van 5 februari (onder 2) en 17 december 2013 (onder 6) vermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

10 De verdere beoordeling

10.1. Bij het tussenarrest van 17 december 2013 is [appellant] in de gelegenheid gesteld om bij akte over te leggen een schriftelijk bewijsstuk, zoals een verklaring van een medisch deskundige, met betrekking tot de aard en de ernst van het door het ongeval bij hem veroorzaakte letsel aan zijn linkerarm/schouder en de daaruit voortvloeiende (blijvende) functionele beperkingen.

10.2. Bij memorie na dit tussenarrest heeft [appellant] een door orthopedisch chirurg [orthopedisch chirurg] (hierna ook: de deskundige) opgesteld expertiserapport d.d. 4 januari 2014 overgelegd (hierna ook: het rapport). [appellant] heeft zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade op grond van dit rapport vermeerderd tot een bedrag van € 15.000,–, met wettelijke rente hierover vanaf 5 mei 2009. Voorts heeft [appellant] zijn eis vermeerderd met een bedrag van € 19.677,83 ten titel van hulp in de huishouding, met een bedrag van € 3.867,87 ter zake van verlies aan zelfwerkzaamheid en met een bedrag van € 508,20 ter zake van de kosten van de orthopedische expertise, met wettelijke rente over deze bedragen vanaf 14 januari 2014.

10.3. BL Industrie Services heeft in haar antwoordakte verweer gevoerd en bezwaar gemaakt tegen deze eisvermeerdering van [appellant].

10.4 Toelaatbaarheid eisvermeerdering

10.4.1. In r.o. 4.9.2 van het eerste tussenarrest is geoordeeld dat, nu het ongeval heeft plaatsgevonden in 2009, het hof in beginsel ervan uitgaat dat de schade “thans” (5 februari 2013) kan worden vastgesteld, zodat [appellant] de hoogte van de schade dient te stellen en zo nodig te bewijzen. In zijn memorie na enquête van 17 september 2013, tevens houdende wijziging van eis, heeft [appellant] (onder 4 en 9) gesteld dat hij het met dit oordeel niet helemaal eens is, nu immers een substantieel deel van zijn schade wordt gevormd door het smartengeld en hij bij gebreke van een orthopedische expertise niet tot een verantwoorde eis kan komen met betrekking tot het smartengeld. [appellant] heeft in dit verband gesteld dat hij niet over de financiën beschikte om een dergelijke dure expertise voor te financieren. Hij heeft vervolgens het BI-percentage geschat op 5% en op die grond een (geschat) bedrag aan smartengeld gevorderd van € 5.000,–. Aan materiële schade vorderde [appellant] in zijn memorie na enquête enkel een bedrag van € 596,25. Dit bedrag is door het hof bij tweede tussenarrest toewijsbaar geoordeeld. Voor de beoordeling van de toewijsbaarheid van het gevorderde smartengeld heeft het hof [appellant] in de gelegenheid gesteld de door hem gestelde blijvende beperkingen aan zijn linkerschouder/arm door middel van de overlegging van een schriftelijk bewijsstuk, zoals een verklaring van de huisarts of bedrijfsarts, te onderbouwen.

10.4.2. Nu deze mogelijkheid van bewijslevering is geboden met het oog op de beoordeling van de smartengeldvordering en in het geschil tussen partijen enkel nog op dit punt diende te worden beslist, is het hof van oordeel dat de eisvermeerdering, voor zover het betreft de posten huishoudelijke hulp en verlies zelfwerkzaamheid, in dit stadium van het geding in strijd komt de eisen van een goede procesorde en dat het hierop gerichte bezwaar van BL Industrie Services gegrond is. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [appellant] niet heeft gesteld en ook niet is gebleken dat met de schadeposten huishoudelijke hulp en verlies zelfwerkzaamheid ten tijde van de memorie van 17 september 2013 nog geen rekening kon worden gehouden of dat [appellant] nog geen daarop gerichte begroting kon maken.

10.4.3. Ten aanzien van het door [appellant] gevorderde smartengeld is het hof evenwel van oordeel dat het [appellant] is toegestaan zijn eis op grond van nadere informatie, ontleend aan het rapport, te vermeerderen. Uit de memorie van 17 september 2013 volgt dat het bedrag van € 5.000,– een geschat bedrag betrof. Het hof acht de eisvermeerdering in de memorie na tweede tussenarrest op dit punt dus toelaatbaar en gaat bij zijn beoordeling uit van een gevorderd bedrag aan smartengeld van € 15.000,–.

10.5. De smartengeldvordering

10.5.1. Uit de door [appellant] overgelegde medische gegevens volgt dat sprake is van “Tossy III AC luxatie schouder links” (vgl. r.o. 7.11 tussenarrest 17 december 2013). In het rapport wordt (onder V) geconcludeerd dat bij [appellant] sprake is van restklachten en beperkingen als gevolg van een doorgemaakte AC luxatie. Op basis van de gestelde diagnose, het lichamelijk onderzoek en röntgenonderzoek en op basis van de gegevens van het medisch dossier is er volgens de deskundige sprake van beperkingen bij de beroepsuitoefening, de activiteiten van het dagelijks leven, de zelfverzorging, de huishoudelijke bezigheden, de hobby, de recreatie en sportbeoefening. De beperkingen betreffen onder meer: tillen (op en boven schouderhoogte sterk beperkt); duwen en trekken (op en boven schouderhoogte sterk beperkt); dragen (links matig-sterk beperkt); reiken (op en boven schouderhoogte links matig-sterk beperkt), en bovenhands werken (sterk beperkt). In het rapport staat verder vermeld dat de prognose ten aanzien van de klachten voor wat betreft het AC gewricht slecht is, dat een vroegtijdige artrose zeer waarschijnlijk is en dat dit zal leiden tot meer klachten en ook mogelijk meer beperkingen. Op basis van de gesignaleerde beperkingen wordt het percentage functionele invaliditeit gehele persoon (GP) in het rapport geschat op 8%.

10.5.2. Het hof is van oordeel dat [appellant] met het rapport voldoende bewijs heeft geleverd van zijn stelling dat sprake is van blijvende beperkingen aan zijn linkerarm/schouder. BL Industrie Services heeft onvoldoende concrete bezwaren tegen het rapport ingebracht die meebrengen dat het rapport niet bij de beoordeling kan worden betrokken. De enkele omstandigheid dat het rapport eenzijdig is opgesteld, brengt niet mee dat aan het rapport geen bewijswaarde toekomt.

10.5.3. Dat de in het rapport gesignaleerde beperkingen mogelijk mede zijn veroorzaakt door tekortschieten bij de medische behandeling van het letsel, staat naar het oordeel van het hof niet eraan in de weg de gevorderde schade, gelet op de aard van de overtreden norm (te weten een veiligheidsnorm gericht op het voldoende zorgdragen voor een goed wegdek ter voorkoming van ongevallen als de onderhavige) en van de schade (te weten letselschade), als gevolg van het ongeval aan BL Industrie Services toe te rekenen. Bijzondere omstandigheden, zoals nalaten van [appellant] zelf in het kader van zijn herstelproces, zijn gesteld noch gebleken. Het verweer van BL Industrie Services dat de beperkingen niet vanzelfsprekend in causaal verband staan tot het ongeluk, stuit op het voorgaande af. Met haar stelling dat de slechte toekomstprognose blijkens het rapport waarschijnlijk vroegtijdige artrose is, ziet BL Industrie Services tenslotte nog eraan voorbij dat het blijkens de conclusie (onder V) van het rapport gaat om posttraumatische artrose zodat mogelijke vroegtijdige artrose dus als een gevolg van het ongeval kan worden aangemerkt.

10.5.4. Uitgaande van de aard en de ernst van het letsel acht het hof het billijk aan [appellant] een bedrag aan smartengeld toe te kennen van € 10.000,–. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [appellant] als gevolg van het ongeval twee keer aan zijn schouder is geopereerd, dat hij na het ongeval op aangepaste wijze heeft gewerkt (waarbij hij niet hoefde te tillen en dragen; vgl. rapport onder 1.3.2) en dat hij dagelijks de gevolgen van zijn beperkingen ervaart zowel met betrekking tot zelfverzorging en huishoudelijke bezigheden als op het gebied van hobby, recreatie en sportbeoefening. Voorts heeft [appellant], zoals volgt uit zijn onweersproken stellingen, nog steeds pijnklachten. Uit de anamnese in het rapport (onder 1.2) volgt dat het gaat om dagelijks aanwezige pijnklachten, dat de pijn zeurend van aard is en wisselt in intensiteit afhankelijk van bewegen en dat de nachtrust wordt verstoord als gevolg van de pijn. Ten slotte acht het hof van belang dat er sprake is van een slechte toekomstprognose en dat er een reële kans is dat de klachten zullen verergeren.

10.5.5. Het vorenoverwogene brengt mee dat het hof voorts het door [appellant] gevorderde bedrag aan expertisekosten van € 508,20 zal toewijzen. Het hof is van oordeel dat deze kosten redelijk zijn en ook redelijkerwijs noodzakelijk waren om afdoende inzicht te verkrijgen in de aard en ernst van het letsel van [appellant], een en ander ter staving van de smartengeldvordering van [appellant].

10.6. Vordering tot vergoeding buitengerechtelijke kosten

10.6.1. BL Industrie Services heeft het door [appellant] gevorderde bedrag van € 768,33 ter zake van buitengerechtelijke kosten niet betwist. Ook dit bedrag zal worden toegewezen.

10.7. Slotsom

10.7.1. Partijen hebben geen andere stellingen of verweren aangevoerd die als gevolg van de devolutieve werking van het hoger beroep beoordeeld dienen te worden.

10.7.2. Het hof zal op grond van het in het tussenarrest van 17 december 2013 en dit arrest overwogene toewijzen een bedrag van € 596,25 aan materiële schade, een bedrag van € 10.000,– aan smartengeld, een bedrag van € 768,33 aan buitengerechtelijke kosten en een bedrag van € 508,20 aan expertisekosten, deze bedragen vermeerderd met de wettelijke rente als gevorderd. Overeenkomstig r.o. 7.9 van dat tussenarrest zal het hof voorts de door [appellant] gevorderde verklaring voor recht toewijzen. Het hof neemt in aanmerking dat in het petitum van de appeldagvaarding als ongevalsdatum 6 mei 2009 staat vermeld. Het hof zal, gelet op r.o. 7.4.7 van genoemd tussenarrest, bij de verklaring voor recht uitgaan van 5 mei 2009 als ongevalsdatum.

10.7.3. Het hof zal BL Industrie Services veroordelen in de proceskosten van de beide instanties.

11 De uitspraak

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep;

opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat BL Industrie Services aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden en nog te lijden schade naar aanleiding van zijn val op de Kranenpool te Brunssum op 5 mei 2009;

veroordeelt BL Industrie Services tot betaling aan [appellant] van:
– een bedrag van € 596,25 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW hierover vanaf 1 september 2009 tot aan de dag van de voldoening;
– een bedrag van € 10.000,– aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW hierover vanaf 5 mei 2009 tot aan de dag van de voldoening;
– een bedrag van € 768,33 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW hierover vanaf 17 september 2013, en
– een bedrag van € 508,20 aan expertisekosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW hierover vanaf 14 januari 2014;

veroordeelt BL Industrie Services in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] worden begroot op € 342,93 aan verschotten en op € 904,– aan salaris advocaat in eerste aanleg, en op € 398,64 aan verschotten en op € 2.682,– aan salaris advocaat voor het hoger beroep;

wijst af het meer of anders gevorderde;

verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, H.A.W. Vermeulen en C.E.C.J. Ponsioen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 juni 2014.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey