Hof (straf): € 150.000,- smartengeld na ernstige mishandeling (94% b.i.)
Sterk verminderd toerekeningsvatbare dader krijgt 30 maanden gevangenisstraf en tbs voor poging tot doodslag op predikant. Smartengeld: € 150,000,- ; letsel: o.a. schedelbreuken en posttraumatische dystrofie. De vordering ter zake van toekomstige schade is niet gekapitaliseerd, maar wordt toegewezen nu daartegen geen verweer is gevoerd.
ECLI:NL:GHARL:2019:5902
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
18-07-2019https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHARL:2019:5902
Datum publicatie
18-07-2019
Zaaknummer
21-006715-18
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2018:5053, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
30 maanden gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege voor poging tot doodslag op predikant. Sterk verminderd toerekeningsvatbare dader. Vordering benadeelde partij ter zake van toekomstige schade op ongebruikelijke wijze begroot, maar toewijsbaar nu namens verdachte daartegen uitdrukkelijk geen verweer is gevoerd.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006715-18
Uitspraak d.d. 18 juli 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 27 november 2018 met parketnummer 05-882455-17 in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
thans verblijvende in [penitentiaire inrichting] .
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft op 5 december 2018 hoger beroep ingesteld tegen het hiervoor genoemde vonnis. Op 10 december 2018 is ook namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 22 mei 2019 (regie) en 4 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die na voorlezing aan het hof is overgelegd. Deze vordering strekt ertoe dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw recht doende:
het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren, met uitzondering van het onderdeel ‘met voorbedachten rade’, en
de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest, en
zal gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en zal bevelen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof:
de vordering van € 294.743,08 volledig zal toewijzen en dit bedrag zal vermeerderen met de wettelijke rente en
ter hoogte van dit bedrag de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen, met vervangende hechtenis (als bedoeld in artikel 36f, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht) voor de duur van (minimaal) zes maanden.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht door de verdachte en zijn raadsman, mr. J.P.A. van Schaik. De raadsman heeft primair bepleit dat het hof de verdachte integraal zal vrijspreken en subsidiair dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onderdeel ‘met voorbedachten rade’. Met betrekking tot de eventuele straftoemeting heeft de raadsman bepleit dat een straf zoals opgelegd door de rechtbank, of eventueel gelijk aan het voorarrest, in combinatie met een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege, passend zou zijn. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman zich voor het overgrote deel van de vordering op het standpunt gesteld dat die in geval van veroordeling kan worden toegewezen en, voor het geval dit aan de orde zal zijn, verzocht de duur van de vervangende hechtenis, die wordt verbonden aan de schadevergoedingsmaatregel, te stellen op één dag.
Het vonnis waarvan beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vanwege (kort gezegd) het plegen van een poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met aftrek van het voorarrest. Verder heeft de rechtbank gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van
€ 294.743,08, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. Verdachte is tevens veroordeeld in de proceskosten.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw recht doen, om proceseconomische redenen en omdat het tot een andere strafoplegging komt.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na een ter terechtzitting in eerste aanleg toegewezen vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 21 november 2017 te Rhenoy, althans in Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [aangeefster] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven, met dat opzet [aangeefster] meermalen, althans eenmaal, met kracht, met een hamer, althans een ander hard en/of zwaar en/of stomp stalen voorwerp, op/tegen het hoofd en/of de slaap heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 21 november 2017 te Rhenoy, althans in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan [aangeefster] zwaar lichamelijk letsel, te weten:
twee defecten van het schedeldak en/of
meerdere losse botfragmenten van het schedeldak in het hersenweefsel en/of
een uitgebreide bloeduitstorting rondom de breuken in het schedeldak en/of
een (gedeeltelijke) verlamming,
heeft toegebracht, door [aangeefster] meermalen, althans eenmaal, met kracht, met een hamer, althans een ander hard en/of zwaar en/of stomp (stalen) voorwerp, op/tegen het hoofd en/of de slaap te slaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor de poging tot doodslag.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het aan hem ten laste gelegde feit. De raadsman heeft hiertoe, kort en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat er iemand anders in de kerk was, die het letsel aan [aangeefster] heeft toegebracht. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het slagwapen nooit is gevonden, er slechts een zeer klein bloedspoor is aangetroffen met DNA van verdachte en [aangeefster] (en waarvan volgens de verdediging niet vastgesteld kan worden dat dit DNA ook afkomstig is van het bloed en evenmin dat het bloed afkomstig is van [aangeefster] ), een in de woning van verdachte aangetroffen iPhone niet van hem zou zijn en tenslotte zou de computer in de woning van verdachte niet beveiligd zijn met een wachtwoord, waardoor niet uit te sluiten valt dat anderen van deze iPhone en computer gebruik hebben gemaakt en de verdachte zoekslagen op die apparaten heeft gemaakt.
Indien bewezen wordt verklaard dat verdachte de slagen heeft toegediend, kan de verdediging zich voor het overige vinden in de bewezenverklaring van poging doodslag en de in eerste aanleg opgelegde straf.
Hieronder zullen deze verweren zo nodig uitvoeriger worden weergegeven.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het door de raadsman gevoerde verweer, strekkende tot vrijspraak van de ten laste gelegde feiten, wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze hieronder zijn weergegeven. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De feiten 1
Op 21 november 2017 omstreeks 11.45 uur is [aangeefster] liggend en met een grote hoofdwond aangetroffen in de hervormde kerk aan de [A-straat] in Rhenoy.2 Aangeefster is meerdere keren met kracht met een geheel of gedeeltelijk stalen voorwerp op haar hoofd geslagen.3 Hierdoor heeft aangeefster twee schedeldakbreuken opgelopen, met meerdere losse botfragmenten in het hersenweefsel tot 3,5 centimeter diep. Als gevolg daarvan heeft aangeefster een linkszijdige aangezichtsverlamming opgelopen, alsmede een spierverlamming aan zowel het linkerbeen als de bovenkant van de linkerarm en neglect voor zowel het linkerbeen als de linkerarm. Tevens ontbreken haar buikhuidreflexen.4
Verklaring aangeefster
De verdachte is pianostemmer. Aangeefster heeft verklaard dat zij met de verdachte had afgesproken dat hij op 21 november 2017 om 10.00 uur de piano in de kerk zou stemmen. Aangeefster heeft verklaard dat zij op die datum naar de kerk is gegaan om op de verdachte te wachten. Zij was op dat moment de enige in de kerk. Na zijn komst is de verdachte een half uur bezig geweest met de piano. De verdachte zei dat de stemvork los zat en dat de piano niet te repareren was. De verdachte heeft toen een rekening van 75 euro uitgeschreven.5 Aangeefster heeft deze rekening in haar agenda gestopt en de agenda in haar tas gedaan.6 De verdachte vroeg daarna of hij met aangeefster mee naar huis mocht, omdat zij in de buurt van de kerk woonde en de verdachte om 12.30 uur weer in Rhenoy moest zijn. Aangeefster heeft toen gezegd dat dit niet mocht.7 Vervolgens, terwijl aangeefster met haar rug naar de verdachte stond, werd zij met een hard voorwerp meerdere keren op haar hoofd geslagen. Aangeefster heeft verklaard dat het voelde alsof dit gebeurde met een hamer, maar dat zij niet heeft gezien waarmee ze is geslagen. Op het moment waarop aangeefster geslagen werd, was de verdachte de enige die bij haar was.8
Agenda van de verdachte
In de agenda die in de woning van de verdachte is aangetroffen, stond bij de datum
21 november 2017 de tekst: ‘ [achternaam aangeefster] . 10 uur. Kerk. [A-straat] [huisnummer] ’.9
Bus van de verdachte
[getuige 1] heeft verklaard dat hij op 21 november 2017 rond 09.50 uur een blauwe bestelbus van het merk Ford voorbij zag rijden in de richting van de kerk. Hierop stond zoiets als ‘pianostemmer’.10 Op camerabeelden is te zien dat op 21 november 2017 omstreeks
09.49 uur een blauwe bus met witte belettering voor de kerk in Rhenoy stopt en daar stilstaat tot 10.42 uur.11 De verdachte heeft verklaard dat hij rijdt in een bestelbus en dat de bus op de foto die de verbalisanten hem laten zien, zijn bus is.12 Op deze foto is een blauwe bestelbus te zien, met daarop in witte belettering de tekst ‘ [achternaam verdachte] Piano’s’. In deze bus is de agenda van aangeefster aangetroffen, alsmede een factuur d.d. 21 november 2017, betreffende ‘kerk Rhenoy’.13
DNA-spoor
De kleding van de verdachte is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Op de rechtermouw van een jas van de verdachte is bloed aangetroffen. Daarin is een DNA-mengprofiel gevonden met DNA van minimaal twee personen. Dit DNA kan afkomstig zijn van aangeefster en de verdachte. Het is meer dan één miljard keer waarschijnlijker dat het verkregen DNA-mengprofiel DNA van de verdachte en aangeefster bevat (hypothese 1) dan dat het DNA bevat van de verdachte en een willekeurige onbekende persoon (hypothese 2).14 Op basis hiervan concludeert het hof dat op de jas van de verdachte DNA van aangeefster zat en dat de verdachte dus met aangeefster in contact is geweest.
Verklaringen tante en neef van de verdachte
[getuige 2] , verdachtes tante, heeft verklaard dat de verdachte op 21 november 2017, rond half 12/kwart voor 12, met zijn blauwe bus haar erf in [plaats A] kwam oprijden. De verdachte kwam overstuur de keuken binnen en riep: ‘stom, stom, ik ben hartstikke stom geweest. Sorry, sorry, [roepnaam getuige 2] , ik ben zo stom geweest. Ik weet het niet meer. Jij bent altijd goed voor me geweest. Bedankt, bedankt voor alles’. [getuige 2] heeft vervolgens aan de verdachte gevraagd of hij iemand had geslagen en de verdachte zei toen: ‘ja’. Toen [getuige 2] vroeg wie hij dan had geslagen, zei de verdachte: ‘iemand in de kerk, een vrouw’.15
[getuige 3] , verdachtes neef, heeft verklaard dat verdachte op 21 november 2017 rond 11.00 uur bij zijn woning kwam en zei: ‘kom eens even, want het is foute boel. Er is iets gebeurd in de kerk, een ongeluk’. [getuige 3] zei daarop tegen de verdachte dat de verdachte daar dan niets aan kon doen, als het een ongeluk was. De verdachte zei vervolgens: ‘jawel, dat denk ik wel. Het is nu foute boel, mijn leven is voorbij’.16
Tussenconclusie
Op basis van het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte degene is die aangeefster heeft geslagen. Het hof acht, met de rechtbank, het alternatief scenario, inhoudende dat iemand anders in de kerk kan zijn geweest en aangeefster heeft geslagen, onaannemelijk nu het dossier daarvoor geen enkel aanknopingspunt biedt. Deze stelling van de verdediging vindt daarnaast zijn weerlegging in het hiervoor genoemde bewijs. Dat de verdachte, die sinds kort na het voorval in de kerk als gevolg van een hartstilstand aan geheugenverlies lijdt, zich niet kan voorstellen dat hij zoiets zou doen, maakt dit alles niet anders.
Verzoeken tot nader onderzoek
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het hof opnieuw verzocht om nader onderzoek te doen verrichten, te weten:
het onderzoeken van het traject dat de verdachte heeft afgelegd van de kerk in Rhenoy naar de woning van zijn tante in [plaats A] , teneinde het wapen te vinden waarmee de aangeefster geslagen is;
het nogmaals onderzoeken van de kleding van de verdachte, teneinde te onderzoeken of het aangetroffen kleine bloedspoor met daarin onder meer DNA van [aangeefster] het enige is.
Het hof wijst beide verzoeken opnieuw af en overweegt hiertoe het volgende.
Het hof stelt voorop dat het de verzoeken heeft beoordeeld op basis van het noodzaakscriterium, aangezien de verzoeken niet strekken tot het horen van een getuige of deskundige, maar tot het verrichten van andersoortig nader onderzoek.
Ten aanzien van het onder a. genoemde verzoek overweegt het hof het volgende.
In het politiedossier is vermeld dat de omgeving van de plaats delict met speurhonden is afgezocht en dat daarbij het slagwapen niet is aangetroffen. Het hof acht het (nader) afspeuren van diverse routes van de plaats delict in Rhenoy naar [plaats A] – een afstand van ongeveer 18 kilometer – niet noodzakelijk, nu zij zich over dit aspect van het onderzoek voldoende voorgelicht acht, ook al is het slagwapen niet gevonden.
Ten aanzien van het onder b. genoemde verzoek overweegt het hof het volgende.
Mede gelet op de onvoldoende onderbouwing van het verzoek, acht het hof het verzochte nader onderzoek niet noodzakelijk. Dat een deskundige tegen de raadsman heeft gezegd dat het wel voorkomt dat grote delen van kleding niet worden onderzocht, is volstrekt speculatief en onvoldoende concrete aanleiding voor toewijzing van het gedane verzoek. Verder overweegt het hof dat de uitkomst van het verzochte nader onderzoek aan de kleding van verdachte – of er nu wel meer bloedsporen of geen nadere bloedsporen worden aangetroffen van het slachtoffer – niets kan afdoen aan het reeds bekende onderzoeksresultaat. Ook in zoverre acht het hof zich voldoende voorgelicht.
Opzet op aangeefsters dood
Blijkens het microsporenonderzoek zijn in de beschadigingen in het schedeldakdeel van aangeefster deeltjes staal aangetroffen, die zich gedeeltelijk bevinden in het bot en in de beschadiging in het bot. Dit maakt het zeer aannemelijk dat de aangetroffen deeltjes afkomstig zijn van het voorwerp dat de beschadigingen heeft veroorzaakt. De conclusie is dat uit het microsporenonderzoek is af te leiden dat met een geheel of gedeeltelijk stalen voorwerp op het hoofd van aangeefster is geslagen.17
Uit het forensisch geneeskundig onderzoek blijkt dat de letsels aan het hoofd van aangeefster zijn ontstaan door inwerking van meervoudig mechanisch stomp, botsend geweld, zoals door meervoudig slaan met ten minste één hard voorwerp kan worden opgeleverd. Gezien de breuken van het schedeldak moet dit geweld hevig zijn geweest. Er zijn minimaal twee contacttraumata aan het hoofd geweest aangezien er twee, in ernst verschillende, schedelbreuken op enige afstand van elkaar aanwezig waren.
Verder blijkt uit dat onderzoek dat bij aangeefster onder andere bloed onder het harde hersenvlies en onder de zachte hersenvliezen aanwezig was en dat sprake was van een beschadiging van hersenweefsel rechts, met omgevende bloeduitstorting en een zwelling van de gehele rechterhersenhelft. Het scheuren van bloedvaten tussen het harde hersenvlies en de hersenen veroorzaakt een bloedophoping onder het hersenvlies. Als een dergelijke bloedophoping acuut ontstaat – zoals ten gevolge van een trauma – veroorzaakt dit drukverhoging in de schedelholte. Hierdoor kunnen de hersenen gaan inklemmen, waardoor bloedvaten dichtgedrukt worden en/of functiestoornissen van de hersenstam optreden, met mogelijk de dood als gevolg. Deze schil bloed onder het harde hersenvlies, de bloeduitstorting in het hersenweefsel en de verwikkelingen daarvan, namelijk hersenzwelling, maakten operatief ingrijpen bij aangeefster noodzakelijk.
De conclusie is dat de letsels aan het hoofd zeer wel hadden kunnen leiden tot de dood.18
Het hof is gelet hierop (met de rechtbank) van oordeel dat het geweld dat door verdachte is toegepast, krachtig is geweest en dodelijk had kunnen zijn. Het hof is voorts (met de rechtbank) van oordeel dat het meerdere keren, met kracht, met een hard (stalen) voorwerp op een hoofd slaan, een gedraging is die zozeer is gericht op het intreden van de dood, dat het niet anders kan dan dat verdachte heeft gewild aangeefster op die manier te doden. Het hof acht dan ook evenals de rechtbank bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangeefster.
‘Voorbedachten rade’
Met de advocaat-generaal en de verdediging acht het hof niet bewezen dat sprake is geweest van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’. Daarom zal het hof de verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Bewezenverklaring
Op basis van de hiervóór weergegeven feiten en omstandigheden acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, meer in het bijzonder dat:
primair
hij op of omstreeks 21 november 2017 te Rhenoy, althans in Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [aangeefster] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven, met dat opzet [aangeefster] meermalen, althans eenmaal, met kracht, met een hamer, althans een ander hard en/of zwaar en/of stomp stalen voorwerp, op/tegen het hoofd en/of de slaap heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden, alsmede tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
De ernst van het bewezen verklaarde en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer
Het hof stelt het volgende voorop. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, door [aangeefster/slachtoffer] meermalen met een (geheel of gedeeltelijk) stalen voorwerp hard tegen het hoofd te slaan. Een en ander vond plaats in de kerk van de Protestantse Gemeente Rhenoy-Gellicum, waaraan het slachtoffer destijds als predikant verbonden was. Het slachtoffer is door deze aanval zeer ernstig gewond geraakt en hevig bloedend op de grond gevallen. Zij is daarna enige tijd buiten bewustzijn geraakt. Na de geweldshandelingen is de verdachte vertrokken en heeft hij het slachtoffer alleen en hulpeloos achtergelaten in de kerk. Daar heeft zij ruim een uur bloedend op de grond gelegen, voordat zij ter plekke werd aangetroffen door haar huisgenote. Het slachtoffer heeft hierover verklaard dat zij op dat moment vreselijk bang was dat zij zou doodbloeden. Het slachtoffer heeft door de door verdachte toegebrachte slagen zeer ernstig hoofdletsel opgelopen en mocht van geluk spreken dat zij, na medisch ingrijpen, ondanks haar verwondingen nog leefde.
Dat het bewezenverklaarde het slachtoffer niet fataal is geworden, betekent echter niet dat sprake is geweest van een goede afloop, aangezien het bewezenverklaarde voor het slachtoffer vérstrekkende gevolgen heeft gehad en nog steeds heeft. Kort nadat zij is gevonden, is zij opgenomen in het ziekenhuis en het daar verrichte onderzoek wees uit dat sprake was van een tweetal schedelbreuken, die aanleiding gaven tot een operatieve ingreep. Tevens bleek dat – ten gevolge van deze fracturen, waardoor botdelen het onderliggend hersenweefstel hebben beschadigd – onder meer sprake was van een linkszijdige aangezichtsverlamming en een verlamming van zowel de linkerbovenarm als het linkerbeen, alsmede een neglect voor zowel de linkerarm als het linkerbeen.
Haar medische toestand ten gevolge van het bewezen verklaarde onderwerpt het slachtoffer in het dagelijks leven nog steeds aan ingrijpende beperkingen, zo bleek onder meer uit haar slachtofferverklaring ter terechtzitting van het hof. Zo is zij rolstoelafhankelijk geworden en kan zij geen enkele huishoudelijke activiteit meer verrichten. Ook heeft zij hulp nodig bij algemene dagelijkse levensverrichtingen zoals een toiletbezoek of een verplaatsing naar een andere ruimte, waardoor zij totaal afhankelijk is geworden van 24 uurs(mantel)zorg. Verder is zij volledig arbeidsongeschikt geraakt, waardoor het bewezen verklaarde op abrupte wijze een einde heeft gemaakt aan haar werk als predikant.
Ter terechtzitting in hoger beroep is voorts gebleken dat zich sinds het vonnis van de rechtbank nog nieuwe klachten hebben geopenbaard. Waarschijnlijk lijdt het slachtoffer aan epilepsie, ten gevolge van littekenweefsel in de hersenen. Ook heeft zij last van beperkingen ten aanzien van het geheugen en is zij snel vermoeid, waardoor zij niet meer de energie heeft om haar sociale contacten te onderhouden op de manier die zij gewend was. Tot besluit van deze niet-uitputtende opsomming merkt het hof op dat gebleken is dat het slachtoffer lijdt aan een vorm van afasie, wat haar veel pijn doet, omdat haar taalvaardigheid haar zo dierbaar was.
Met het bewezenverklaarde heeft de verdachte op een uiterst grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Aangeefster is het slachtoffer geworden van een geweldsuitbarsting waartoe zij op geen enkele wijze aanleiding heeft gegeven en waartegen zij volkomen weerloos was.
De persoon van de verdachte
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt het hof ook rekening met de persoon van de verdachte, waaronder zijn psychische gesteldheid ten tijde van het bewezenverklaarde. De verdachte is (onder meer) op dit punt onderzocht door een psycholoog, een psychiater en een milieu-onderzoeker, die naar aanleiding van deze onderzoeken op 16 oktober 2018 een zogenaamd ‘triple-rapportage’ hebben uitgebracht.
De psycholoog in kwestie, dr. drs. L.E.E. Ligthart, heeft gerapporteerd dat er aanwijzingen zijn dat ten tijde van het bewezenverklaarde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een autismespectrumstoornis – de psycholoog spreekt van een waarschijnlijkheidsdiagnose – alsmede van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van psychotische kwetsbaarheid in het kader van een kortdurende psychotische stoornis. Volgens de psycholoog is het waarschijnlijk dat deze psychische aandoeningen verdachtes gedrag tijdens het bewezenverklaarde hebben beïnvloed. Het verband tussen deze aandoeningen en het bewezenverklaarde dient volgens de psycholoog te worden begrepen tegen de achtergrond van het overlijden van verdachtes moeder op 6 april 2017, ruim een halfjaar voorafgaand aan het bewezenverklaarde. De psycholoog heeft hierover (onder meer) het volgende gerapporteerd (zakelijk weergegeven):
[Pagina 54]
Na het plotselinge overlijden van verdachtes moeder stort verdachtes beschermde en beperkte wereldje in elkaar. De continue zorg door zijn moeder valt weg en de verdachte weet zich in emotioneel opzicht niet meer staande te houden. Er is sprake van een onvermogen om emoties te hanteren en praktische zaken vorm te geven (zelfverzorging, eten koken, etc.). Er is sprake van toenemende somberheid, suïcidale uitspraken en een toename van claimend gedrag naar familieleden om verzorgd te worden, met name naar zijn tante. Verdachtes familie probeert deze claim zo veel mogelijk af te houden, waarop de verdachte aangeeft geweld te willen toepassen teneinde in de gevangenis te kunnen komen om zo een bestaan te creëren waarin hij permanent verzorgd wordt. Bij de weigering van de familie om zelf een caravan op het terrein van zijn tante te plaatsen loopt de spanning sterk op en ontspoort de verdachte in toenemende mate, heeft hij bizarre gedachten en wordt hij achterdochtig. Dit gedrag kan mogelijk worden geduid binnen de gediagnosticeerde kortdurende stoornis.
Wanneer het ook nog binnen de werksituatie tegenzit – een te stemmen piano blijkt versleten en de verdachte krijgt geen toestemming om bij de aangeefster enige tijd te wachten zodat hij gemakkelijker naar een vervolgafspraak toe kan – loopt de spanning nog meer op en vindt een agressieve decompensatie plaats waarin het bewezen verklaarde plaatsvindt. De verdachte blijkt hier weet van te hebben, want geeft bij terugkomst bij zijn tante aan dat hij iets ergs heeft gedaan.
Op basis van het voorgaande heeft de psycholoog een advies geformuleerd dat ertoe strekt het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De psychiater in kwestie, A.P. van der Woerdt, heeft gerapporteerd dat bij de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde sprake was van een autismespectrumstoornis en psychotische kwetsbaarheid, alsmede dat deze aandoeningen verdachtes gedrag tijdens het bewezenverklaarde hebben beïnvloed. Ook de psychiater brengt het bewezenverklaarde in verband met het overlijden van verdachtes moeder en heeft hierover het volgende gerapporteerd (zakelijk weergegeven):
[Pagina 66]
Na het vrij plotselinge overlijden van verdachtes moeder viel als het ware de 24 uurs-zorg weg waardoor de verdachte zich tot dan toe had weten staande te houden. Het overlijden van zijn moeder moet de verdachte, met zijn stoornis en eerder zo hecht met haar samenlevend, immens onder druk hebben gezet.
Zonder zijn moeder weet de verdachte zich op basis van zijn autismespectrumstoornis niet staande te houden. Hij weet zijn emoties niet te hanteren, praktische zaken niet uit te voeren (bijvoorbeeld eten koken) en hij raakt in toenemende mate verstrikt in zijn emoties, wat gepaard gaat met somberheid, suïcidale uitingen en sterk aanklampend gedrag. Gedurende korte momenten was de verdachte de grip op de realiteit geheel kwijt.
De verdachte raakt in de ban van de rigide gedachtegang, passend bij de autismespectrumstoornis, dat hij geheel verzorgd zou moeten worden. Meermalen geeft hij aan geweld te willen toepassen teneinde in de gevangenis verzorgd te worden.
De verdachte claimt zijn nabij wonende tante volledig; hij wil volledig verzorgd worden, zoals hij immers gewend was. De familie zet zich intensief voor de verdachte in, maar wil hem niet geheel verzorgen en begrenst hem in toenemende mate in zijn gedrag. Een begrenzing waar hij niet mee weet om te gaan; de spanning wordt voor hem immens. Meermalen wordt hem geadviseerd hulp te zoeken, dit wijst hij af.
In deze periode van door hem eigenhandig niet te hanteren immense spanning gaat hij naar de afspraak om de piano in de kerk te stemmen. Uit onderzoek blijkt dat de piano in zeer slechte staat verkeert. Dit zal voor de verdachte een onverwachte gebeurtenis zijn geweest die de spanning en agressie nog verder verhoogde. Kort daarna kreeg hij van de aangeefster ‘nee’ te horen op zijn vraag of hij kon blijven wachten, een begrenzing die een trigger zou kunnen zijn geweest.
Net als de psycholoog heeft de psychiater een advies geformuleerd dat ertoe strekt het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Ter terechtzitting bij de rechtbank heeft de psychiater aangegeven dat, indien de “vijf puntschaal” zou zijn toegepast, zij tot sterk verminderd toerekeningsvatbaar zou hebben geconcludeerd. De psycholoog heeft vervolgens verklaard het daarmee eens te zijn.
Het hof neemt de conclusies van deze deskundigen over en rekent de verdachte het bewezenverklaarde in sterk verminderde mate toe.
Ook houdt het hof rekening met verdachtes huidige medische gesteldheid. Enkele uren na het bewezenverklaarde is de verdachte getroffen door een hartstilstand, waardoor ernstige hersenschade is ontstaan. Sindsdien lijdt de verdachte aan zowel lichamelijke als cognitieve beperkingen, waarbij verdachtes geheugen zodanig is aangetast dat hij zich het bewezenverklaarde niet kan herinneren. De ironie wil dat de verdachte ten gevolge van de hartstilstand zodanig beperkt is dat hij, net als het slachtoffer, blijvend afhankelijk is van
24 uurszorg. Deze beperkingen brengen mee dat het ondergaan van detentie voor de verdachte aanzienlijk belastender is dan voor gedetineerden bij wie van dergelijke beperkingen geen sprake is.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft het hof tenslotte ook rekening gehouden met het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte, waaruit blijkt dat hij nooit eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Gevangenisstraf
De ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheid dat de poging tot doodslag is begaan tegen een volstrekt willekeurig slachtoffer, die daarvan blijvend de eerder beschreven – zeer ernstige – gevolgen ondervindt, rechtvaardigen in beginsel een langdurige gevangenisstraf. Hier staat echter tegenover dat het hof het bewezenverklaarde in sterk verminderde mate aan de verdachte toerekent en dat het ondergaan van detentie voor de verdachte zeer belastend is. Hoewel laatstgenoemde omstandigheden het hof geen aanleiding geven om het opleggen van een gevangenisstraf achterwege te laten, is het hof, alles overziende, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden een passende straf is. Daarbij zal het hof bevelen dat de tijd die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest, op de duur van de op te leggen gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, een en ander zoals bepaald in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Terbeschikkingstelling met dwangverpleging
Naast het opleggen van een gevangenisstraf zal het hof gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, waarbij het hof zal bevelen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Hiertoe overweegt het hof het volgende.
Op grond van hetgeen gerapporteerd is door de psycholoog en de psychiater, stelt het hof vast dat bij de verdachte tijdens het bewezen verklaarde sprake was een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Over de kans op herhaling heeft de psycholoog het volgende gerapporteerd (zakelijk weergegeven):
[Pagina 55]
Uit de klinische en gestructureerde risicotaxatie komt naar voren dat er bij de verdachte sprake is van een waarschijnlijk hoog risico op herhaling van het onaangepast en onmaatschappelijk gedrag bij oplopende spanning en stress. Daarnaast is er sprake van slechts beperkt aanwezige beschermende factoren. Op basis van het klinisch onderzoek is de rapporteur van mening dat door de gevonden beperkingen op verstandelijk niveau, in relatie tot de aanwezigheid van een ernstig ziektebeeld ten gevolge van niet-aangeboren hersenletsel (NAH), het risico op herhaling bij oplopende spanning als hoog wordt ingeschat. Met name de verstandelijke beperking en problemen met het executief functioneren, naast het zich slechts beperkt in anderen kunnen verplaatsen en onvoldoende perspectief kunnen nemen op de eigen situatie in relatie tot die van anderen, zijn daarvan belangrijke elementen.
De psychiater heeft over de kans op herhaling het volgende gerapporteerd (zakelijk weergegeven):
[Pagina 70]
Het risico op een soortgelijk onverwacht geweldsdelict wordt zonder intensieve ondersteuning en behandeling als hoog ingeschat, en met deze ondersteuning als matig. Belangrijke risicofactoren zijn het onvermogen emoties te herkennen en te hanteren, het gebrek aan empathie, het egocentrisme, de gevoeligheid voor stress en verandering en het zich niet laten begrenzen bij een persoon die zich zelfstandig niet staande kan houden en psychotisch kwetsbaar is.
Zowel de psycholoog als de psychiater heeft geadviseerd de terbeschikkingstelling van de verdachte te gelasten met bevel tot verpleging van overheidswege, omdat het van belang is dat de verdachte langdurig wordt behandeld in een setting met een hoog beveiligings- en
zorg-/behandelingsniveau.
Gelet op hetgeen de psycholoog en de psychiater hebben gerapporteerd over de kans op herhaling, bezien in samenhang met de omstandigheid dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is het hof van oordeel dat de algemene veiligheid van personen eist dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en dat hij daarbij van overheidswege wordt verpleegd. Aangezien de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, is sprake van een niet-gemaximeerde terbeschikkingstelling.
Slotsom
Resumerend zal het hof de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van de duur van het voorarrest, en zal het hof gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en daarbij bevelen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van benadeelde partij [aangeefster]
Benadeelde partij [aangeefster] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering die strekt tot vergoeding van een bedrag van € 320.970,08, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Van het gevorderde bedrag strekt € 153.984,08 tot vergoeding van materiële schade, € 150.000,- tot vergoeding van immateriële schade en € 16.986,- tot vergoeding van proceskosten.
De rechtbank heeft de vordering, voor zover strekkende tot vergoeding van materiële schade, toegewezen tot het bedrag van € 144.743,08. De niet-toegewezen onderdelen betreffen gederfde inkomsten in verband met preekbeurten. Van de proceskosten is een bedrag van € 6.119,26 toegewezen. Voor zover de vordering strekt tot vergoeding van immateriële schade heeft de rechtbank de vordering volledig toegewezen. In het meer gevorderde is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter zitting te kennen gegeven dat de niet-toegewezen onderdelen van de vordering in hoger beroep niet worden gehandhaafd. Dit brengt mee dat de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep aan de orde is voor zover deze is toegewezen door de rechtbank. Daarbij gaat het dus om het bedrag van € 294.743,08. Ook met de wijze van begroting van de proceskosten – aan de hand van het liquidatietarief zoals dat gehanteerd wordt in civiele zaken en met toewijzing van de kosten voor het inwinnen van medische informatie – stemt de advocaat van de benadeelde partij in, die in aanvulling daarop nog wel de in hoger beroep gemaakte proceskosten vordert.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman verklaard dat de verdachte in het geval van een veroordeling bereid is tot het vergoeden van alle in hoger beroep aan de orde zijnde schadeposten en dat de vordering, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, uitdrukkelijk niet wordt betwist.
Gelet hierop zal het hof de gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding toewijzen, met daarbij de volgende overwegingen.
Toekomstige schade
De vordering strekt gedeeltelijk tot vergoeding van nog niet ingetreden en periodiek terugkerende schade. Anders dan gebruikelijk is, is die schade niet begroot door deze op een peildatum te kapitaliseren. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof dit aan de orde gesteld.
De advocaat van de benadeelde partij heeft in reactie hierop toegelicht dat voor deze wijze van begroten is gekozen om het strafproces niet op een onevenredige wijze te belasten met een contante waardeberekening van die posten. Daarbij heeft de advocaat naar voren gebracht dat de toekomstige schade op een zeer bescheiden wijze is begroot, aangezien met betrekking tot zowel de huishoudelijke hulp als het verlies aan zelfredzaamheid zekerheidshalve is uitgegaan van slechts één uur per dag, terwijl de benadeelde partij dagelijks gemiddeld twee uur bijdroeg aan het huishouden en de benadeelde partij dagelijks ten minste drie uur zorg nodig zal hebben ter compensatie van het verlies van haar zelfredzaamheid.
De raadsman van de verdachte heeft te kennen gegeven in deze wijze van begroten geen aanleiding te zien zich alsnog te verzetten tegen toewijzing van de desbetreffende onderdelen van de vordering.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk dat de gestelde toekomstige schade inderdaad op een zeer bescheiden wijze is begroot. De desbetreffende onderdelen van de vordering komen het hof dan ook, mede in het licht van het welwillende standpunt van de verdediging daarover, niet onrechtmatig of ongegrond voor en zijn naar het oordeel van het hof daarom toewijsbaar.
Immateriële schade
Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde en de aard en ernst van het letsel dat de benadeelde partij daardoor heeft opgelopen, alsmede de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare zaken zijn toegekend, is het hof van oordeel dat € 150.000,- een billijke vergoeding is voor de immateriële schade die de benadeelde partij heeft geleden ten gevolge van het bewezenverklaarde. Daarbij neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat de in het door de benadeelde partij overgelegde rapport van 26 september 2018 van verzekeringsarts Groenewegen geformuleerde kwade kans op het ontwikkelen van posttraumatische epilepsie zich waarschijnlijk heeft verwezenlijkt, waardoor het percentage blijvende invaliditeit dat door diezelfde verzekeringsarts voor dat geval is bepaald op 94 % voor de gehele mens, passend is.
Wettelijke rente
Het bedrag aan schadevergoeding dat de verdachte aan de benadeelde partij verschuldigd is, zal worden vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof zal per schadepost aangeven op welke datum de wettelijke rente ingaat, waarbij zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij de data waarop de verschillende schadeposten zijn ontstaan. Bij een groot aantal schadeposten zal het hof echter de datum bepalen gelegen in (ongeveer) het midden van de periode waarin al die schade is gelegen (huishoudelijke hulp en verlies zelfredzaamheid verleden, reiskosten, ziektekosten, verlies arbeidsvermogen, aanschaf hulpmiddelen, verlies zelfwerkzaamheid). Voor de bedragen waarop de toekomstige schadeposten zijn begroot, zal het hof (aansluitend bij de door de beide partijen goedgekeurde wijze van begroting daarvan) de ingangsdatum stellen op de door de benadeelde partij gestelde – en niet betwiste – begindatum.
Schadepost(en)
Bedrag
Ingangsdatum wettelijke rente
Huishoudelijke hulp (verleden)
€ (1.118 + 2.527 =) 3.645,-
19 mei 2018
Huishoudelijke hulp (toekomst)
€ 59.612,50
14 november 2018
Verlies zelfredzaamheid (verleden)
€ (369 + 3.011,50 =) 3.380,50
19 mei 2018
Verlies zelfredzaamheid (toekomst)
€ 59.612,50
14 november 2018
Reiskosten
€ 612,87
19 mei 2018
Ziektekosten
€ 2.699,28
19 mei 2018
Verlies arbeidsvermogen
€ 6.599,05
21 augustus 2018
Aanschaf hulpmiddelen
€ 6.845,88
19 mei 2018
Kleding
€ 1.365,-
21 november 2017
Verlies zelfwerkzaamheid
€ 370,50
19 mei 2018
Immateriële schade
€ 150.000,-
21 november 2017
Niet uitvoerbaar bij voorraad
De advocaat van de benadeelde partij heeft het hof verzocht de op te leggen betaalverplichting uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het hof wijst dit verzoek af, aangezien het recht in strafzaken niet in die mogelijkheid voorziet.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte verwijzen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, welke het hof tot aan de datum van deze uitspraak zal begroten op € 8.521,26. Dit bedrag is als volgt opgebouwd.
Een bedrag van € 1.315,26 strekt tot vergoeding van kosten voor het opvragen van medische stukken en het laten opstellen van rapportages en zal als vorm van proceskosten (verschotten) worden toegewezen.
Een bedrag van € 7.206,- strekt tot vergoeding van kosten voor rechtsbijstand. Dit bedrag is begroot op basis van het liquidatietarief zoals neergelegd in het op rechtspraak.nl gepubliceerde document ‘Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven’. Voor de verrichte werkzaamheden in eerste aanleg, te weten (a) het opstellen en indienen van de vordering en (b) de mondelinge toelichting van deze vordering ter terechtzitting, alsmede voor de mondelinge toelichting van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep, kent het hof telkens één punt toe. Deze drie punten worden telkens gewaardeerd op het bedrag van
€ 2.402,-, welk bedrag correspondeert met de hoogte van het toegewezen deel van de vordering (wat in dit geval gelijk is aan het gevorderde bedrag). Het hof is van oordeel dat, gelet op de relatief eenvoudige aard van de behandeling van de vordering van de benadeelde partij in het kader van een strafproces, het niet billijk zou zijn voor de werkzaamheden in hoger beroep aansluiting te zoeken bij een hoger tarief, zoals gebruikelijk is in civiele procedures.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade wordt vergoed, zal het hof de schadevergoedingsmaatregel opleggen, als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij zal het hof bepalen dat de verplichting tot schadevergoeding bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen door hechtenis voor de hierna te noemen duur, waarbij de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Met de rechtbank en de verdediging is het hof van oordeel dat, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden, kan worden volstaan met vervangende hechtenis voor de duur van één dag. Immers brengen die – eerder in dit arrest beschreven – bijzondere omstandigheden mee dat, indien de verdachte er niet in zal slagen te voldoen aan zijn betaalverplichting, dit zeer waarschijnlijk te wijten zal zijn aan betalingsonmacht, waardoor hechtenis van langere duur naar verwachting niet het gewenste effect zal (kunnen) hebben.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van benadeelde partij [aangeefster]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 294.743,08 (tweehonderdvierennegentigduizend zevenhonderddrieënveertig euro en acht cent), waarbij € 144.743,08 (honderdvierenveertigduizend zevenhonderddrieënveertig euro en acht cent) strekt tot vergoeding van materiële schade en € 150.000,00 (honderdvijftigduizend euro) tot vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf:
[-] 21 november 2017 over een bedrag van € 151.365,00;
[-] 19 mei 2018 over een bedrag van € 17.554,03;
[-] 21 augustus 2018 over een bedrag van € 6.599,05;
[-] 14 november 2018 over een bedrag van € 119.225,00;
steeds tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 8.521,26 (achtduizendvijfhonderdeenentwintig euro en zesentwintig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 294.743,08 (tweehonderdvierennegentigduizend zevenhonderddrieënveertig euro en acht cent), waarbij € 144.743,08 (honderdvierenveertigduizend zevenhonderddrieënveertig euro en acht cent) strekt tot vergoeding van materiële schade en € 150.000,00 (honderdvijftigduizend euro) tot vergoeding van immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf:
[-] 21 november 2017 over een bedrag van € 151.365,00;
[-] 19 mei 2018 over een bedrag van € 17.554,03;
[-] 21 augustus 2018 over een bedrag van € 6.599,05;
[-] 14 november 2018 over een bedrag van € 119.225,00;
steeds tot aan de dag der voldoening,
met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
- M. Keppels, voorzitter,
- C.M.E. Lagarde en mr. K.A.J.M. Wetzels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. van der Geld, griffier,
en op 18 juli 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Wetzels is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
1
Tenzij anders vermeld, verwijzen paginanummers telkens naar pagina’s in het doorgenummerde dossier van de politie (eenheid: Oost-Nederland, district: Gelderland-Zuid) met onderzoeksnummer ON5R017052 (Dwerguil), gesloten op 7 augustus 2018.
2
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. 164.
3
Proces-verbaal van aangifte [aangeefster] , p. 98; NFI-rapport forensisch geneeskundig onderzoek, p. 343; NFI-rapport microsporenonderzoek, p. 353.
4
Brief UMC Utrecht, p. 113; NFI-rapport forensisch geneeskundig onderzoek, p. 343.
5
Proces-verbaal van aangifte [aangeefster] , p. 98.
6
Proces-verbaal van bevindingen, p. 70.
7
Proces-verbaal van aangifte [aangeefster] , p. 99.
8
Verklaring van [aangeefster] bij de rechter-commissaris d.d. 14 juni 2018.
9
Proces-verbaal bevindingen agenda verdachte, p. 503
10
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 197.
11
Proces-verbaal analyse camerabeelden, p. 81
12
Proces-verbaal van bevindingen 1e verhoor verdachte, p. 672; proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 684, 697.
13
Proces-verbaal van bevindingen [plaats A] , p. 30.
14
Proces-verbaal biologisch vooronderzoek, p. 283; NFI rapport vergelijkend DNA-onderzoek,
- 391.
15
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 128.
16
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 118.
17
NFI-rapport microsporenonderzoek, p. 353.
18
NFI rapport forensisch geneeskundig onderzoek, p. 350-351.