Hof: toekenning van shockschade na identificatie in mortuarium
Bij tussenarrest van 17 mei 2022 is appellant 2 in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat bij haar psychisch letsel is ontstaan als gevolg van de confrontatie met het letsel van persoon A. Appellant 3 is in de gelegenheid gesteld om het causaal verband tussen zijn psychisch letsel, PTSS, en de confrontatie met het letsel van persoon A aan te tonen. Appellant 2 heeft een verklaring van haar huisarts overlegd waarin wordt verklaard dat zij langdurig en veelvuldig onder behandeling is in verband met stemmingsstoornissen en posttraumatische stressstoornis als gevolg van gebeurtenissen maart 2020 en identificatie van haar zoon. Het hof is van oordeel dat appellant 2 hiermee voldoende heeft bewezen dat bij haar psychisch letsel is ontstaan als gevolg van de confrontatie met het letsel van persoon A. Het is niet noodzakelijk dat een psychische stoornis door een psycholoog is vastgesteld zoals geïntimeerde onterecht stelt. Een verklaring van een huisarts kan ook voldoende zijn. Het hof wijst de vordering tot betaling van shockschade alsnog toe. Het hof veroordeelt geïntimeerde om aan appellant 2 een bedrag van € 15.000,- te betalen. Door appellant 3 is het causaal verband tussen zijn psychisch letsel, PTSS, en de confrontatie met het letsel van persoon A niet aangetoond. De vordering van appellant 3 tot betaling van shockschade wordt niet alsnog toegewezen.
ECLI:NL:GHSHE:2022:3691
Instantie Gerechtshof ’s-Hertogenbosch
Datum uitspraak 25-10-2022
Datum publicatie 03-11-2022
Zaaknummer 200.296.129_01
Formele relaties Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:1283
Rechtsgebieden Civiel recht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Inhoudsindicatie Toekenning van shockschade na identificatie in mortuarium
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer gerechtshof: 200.296.129
(parketnummer rechtbank Zeeland-West-Brabant: 02/071765-20)
arrest van 25 oktober 2022
in de zaak van
1[appellant 1],
wonende te [woonplaats],
- [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
- [appellant 3],
wonende te [woonplaats],
- [appellant 4],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna gezamenlijk: [appellanten] en afzonderlijk: [appellant 1], [appellant 2], [appellant 3] en [appellant 4],
in eerste aanleg: benadeelde partijen in de strafrechtprocedure,
advocaat: mr. P.C. Schouten te Breda,
tegen:
[geïntimeerde] ,
thans verblijvende te [verblijfplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: verdachte,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. D. Marcus te rijen,
1Het verder verloop van het geding in hoger beroep
1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenarrest van 17 mei 2022,
– de akte van 19 juli 2022,
– de antwoordakte van 30 augustus 2022,
– de brief van 1 september 2022 van mr. Schouten met een gecorrigeerde verklaring van de huisarts.
1.2.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
2De motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1.
Bij tussenarrest van 17 mei 2022 is [appellant 2] in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat bij haar psychisch letsel is ontstaan als gevolg van de confrontatie met het letsel van [persoon A]. Bij hetzelfde tussenarrest is [appellant 3] in de gelegenheid gesteld om het causaal verband tussen zijn psychisch letsel, de PTSS, en de confrontatie met het letsel van [persoon A] aan te tonen.
Vordering van [appellant 2]
2.2.
[appellant 2] heeft een verklaring van haar huisarts overgelegd waarin wordt verklaard dat [appellant 2] “langdurig en veelvuldig onder behandeling is ivm stemmingsstoornissen en posttraumische stressstoornis als gevolg van gebeurtenissen maart 2020 en indentificatie van haar zoon”. Het hof is van oordeel dat [appellant 2] hiermee voldoende heeft bewezen dat bij haar psychisch letsel is ontstaan als gevolg van de confrontatie met het letsel van [persoon A]. Hiervoor is niet noodzakelijk dat een psychische stoornis door een psycholoog is vastgesteld, zoals [geïntimeerde] onterecht stelt (Hoge Raad 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958); een verklaring van een huisarts kan ook voldoende zijn.
2.3.
Het hof zal, met verwijzing naar r.o. 2.9 van het tussenarrest van 17 mei 2022, de vordering tot betaling van shockschade van € 15.000,00 daarom alsnog toewijzen. De gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 maart 2020 zal als onbetwist en op de wet gebaseerd worden toegewezen. [appellant 2] vordert tevens dat wordt beslist dat de schadevergoedingsmaatregel wordt toegepast bij de betaling van de nog niet toegewezen bedragen. Het hof begrijpt dat hiermee een beroep wordt gedaan op artikel 36f Sr. Uit dit artikel volgt echter dat een dergelijke maatregel niet kan worden opgelegd in een civiele procedure. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Vordering van [appellant 3]
2.4.
[appellant 3] heeft geen nadere stukken in het geding gebracht. Hij stelt dat zijn GZ-psycholoog nog geen aanvullende verklaring heeft kunnen verstrekken en hij ook geen ander bewijsmiddel voorhanden heeft om het causaal verband tussen zijn psychisch letsel en de confrontatie met het letsel van [persoon A] aan te tonen. [appellant 3] heeft daarbij niet aangegeven dat en wanneer hij daarover wel zou kunnen beschikken en heeft ook niet gevraagd om uitstel. Het causaal verband tussen zijn psychisch letsel, de PTSS, en de confrontatie met het letsel van [persoon A] is dus niet aangetoond. De vordering van [appellant 3] tot betaling van shockschade zal daarom niet alsnog worden toegewezen.
Proceskosten
2.5.
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellanten] zullen worden vastgesteld op:
– explootkosten € 106,01
– griffierecht € 0,00
– salaris advocaat € 3.046,50 (1,5 punt x tarief IV á € 2.031,00)
Totaal € 3.152,51
5.4.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.
3De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
3.1.
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant 2] te betalen een bedrag van € 15.000,00,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2020 tot de dag van volledige
betaling,
3.2.
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellanten] vastgesteld op € 3.152,51, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening,
3.3.
verklaart de veroordelingen onder 3.1 en 3.2 uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, O.G.H. Milar en A.C. Metzelaar en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2022.
Griffier rolraadsheer