Hof: woningstichting niet aansprakelijk ex art 6:174 BW voor val door glazen deur, kelderluikcriteria
Appellant is door het glas (enkel glas) van de voordeur van de woning van zijn vriendin gevallen en stelt de woningstichting (verhuurder) aansprakelijk ex art 6:174 BW. Het hof acht de woningstichting niet aansprakelijk. Het hof overweegt dat voor het oordeel of een opstal gebrekkig is getoetst moet worden aan “kelderluikcriteria”. Van belang is het te verwachten gebruik van de deur. Het hof overweegt dat het gaat om een voordeur in een privé woning; zij wordt minder intensief gebruikt dan een deur in een openbare ruimte. Het aanraken van de glaspanelen is voor het te verwachten gebruik van de deur niet nodig en een oplettende en voorzichtige gebruiker van de deur zal de panelen dan ook niet aanraken. Het hof overweegt dat de NEN-normen een rol spelen, maar niet van doorslaggevend belang zijn.. De woningen zijn in de jaren vijftig gebouwd en in 1985 gerenoveerd. Destijds was er geen wettelijke verplichting om veiligheidsglas in de deuren te plaatsen. Ook nu is er geen wettelijke plicht daartoe. Er zijn wel NEN-normen met een wettelijke plicht tot naleving op grond van de Woningwet en het Bouwbesluit, maar de onderhavige norm behoort daar niet toe.
ECLI:NL:GHSHE:2022:103, Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 200.274.086_01 (rechtspraak.nl)
ECLI:NL:GHSHE:2022:103
Instantie
Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
Datum uitspraak
18-01-2022
Datum publicatie
19-01-2022
Zaaknummer
200.274.086_01
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2020:312
Rechtsgebieden
Verbintenissenrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
is verhuurder aansprakelijkheid ogv 6:174 BW als gevolg van het feit dat in de voordeur van de woning geen veiligheidsglas zat.
Wetsverwijzingen
Burgerlijk Wetboek Boek 6 174
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
PS-Updates.nl 2022-0078
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.274.086/01
arrest van 18 januari 2022
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. F.C. Schirmeister te Maastricht,
tegen
Woningstichting [woningstichting] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [woningstichting] ,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 februari 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 15 januari 2020, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als eiser en [woningstichting] als gedaagde.
1Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/252868 / HA ZA 18-379)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaarding in hoger beroep;
– de memorie van grieven tevens houdende aanvulling/wijziging van eis met producties;
– de memorie van antwoord met producties;
– de mondelinge behandeling, waarbij partij [woningstichting] aantekeningen en een kleurenfoto heeft overgelegd.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3De beoordeling
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende, door de rechtbank vastgestelde feiten.
[appellant] heeft op 24 juli 2016 een ongeval gehad. Hij is op die datum door het glas van de voordeur van een woning aan de [adres] gevallen en heeft daarbij letsel opgelopen. De genoemde woning wordt door [woningstichting] verhuurd aan mevrouw [persoon A] , de vriendin van [appellant] .
In de desbetreffende voordeur zitten twee glaspanelen met daartussen een middenstuk. Op de datum van het ongeval bestonden de glaspanelen uit enkel glas (floating glas). De gebroken glaspanelen zijn op 25 juli 2016 in opdracht van [woningstichting] gerepareerd en vervangen door veiligheidsglas.
[appellant] heeft [woningstichting] bij brief van 6 januari 2017 aansprakelijk gesteld voor alle materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden.
[woningstichting] heeft haar aansprakelijkheid bij brief van haar verzekeraar van 16 juni 2017 afgewezen.
Partijen hebben vervolgens nog enige tijd gecorrespondeerd over de wederzijds ingenomen standpunten, maar zijn niet tot overeenstemming gekomen.
De procedure in eerste aanleg
3.2.1.
In de onderhavige procedure heeft [appellant] in eerste aanleg een veroordeling van [woningstichting] gevorderd tot:
–
vergoeding van de schade die hij ten gevolge van het ongeval van 24 juli 2016 heeft geleden, nader op te maken bij staat,
–
betaling van een bedrag van € 4.989,21 aan buitengerechtelijke kosten met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de dagvaarding,
–
vergoeding van de kosten van de procedure, het nasalaris van de gemachtigde van [appellant] daaronder begrepen.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [woningstichting] als eigenaar van de woning op grond van de artikelen 6:174 BW en 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade van [appellant] . Volgens [appellant] bood de voordeur – als onderdeel van de woning – niet de veiligheid die men daarvan mocht verwachten.
3.2.3.
[woningstichting] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het bestreden vonnis van 15 januari 2020 heeft de rechtbank, kort gezegd, de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.
De procedure in hoger beroep
3.3.
[appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd, geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen. Grief 1 richt zich tegen de overweging van de rechtbank dat nadere bewijslevering ten aanzien van de door [appellant] gestelde toedracht noodzakelijk is, eventueel aangevuld met deskundigenonderzoek. In grief 2 betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat van een normschending geen sprake is en dat de gestelde verplichting tot het gebruik van veiligheidsglas geen wettelijke grondslag kent. Grief 3 richt zich tegen de overweging dat er geen zorgplicht voor [woningstichting] bestaat om de voordeur te voorzien van veiligheidsglas. Ten onrechte heeft de rechtbank, zo stelt [appellant] in grief 4, overwogen dat, nu er geen grondslag is voor de vorderingen, er geen aanleiding is voor verdere bewijslevering en de vorderingen moeten worden afgewezen. Grief 5, tot slot, richt zich tegen de proceskostenveroordeling.
Eisvermeerdering in hoger beroep
3.4.
[appellant] heeft akte gevraagd van zijn verzoek tot vermeerdering van zijn vorderingen met een veroordeling van [woningstichting] tot het terugbetalen van de proceskosten waartoe [appellant] in eerste aanleg is veroordeeld.
[woningstichting] heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen deze eiswijziging. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
Met betrekking tot de grieven
3.5.
Het hof zal de grieven 2 en 3 gezamenlijk beoordelen; zij richten zich tegen de motivering in de bestreden uitspraak inhoudende dat de aansprakelijkheid van [woningstichting] op grond van art. 6:174 BW noch op grond van art. 6:162 BW voor de door [appellant] geleden schade als gevolg van het ongeval kan worden vastgesteld.
3.5.1.
Voor het oordeel of een opstal – in deze zaak gaat het in het bijzonder om een voordeur met floating glas – voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld, en dus niet gebrekkig is, komt het aan op de, naar objectieve maatstaven te beantwoorden vraag of deze deur, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op de voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Getoetst moet dus worden aan de zogenaamde “kelderluikcriteria” (HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2283).
3.5.2.
Het hof stelt voorop dat de stelplicht en de bewijslast met betrekking tot de feiten en omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan een op art. 6:174 lid 1 BW gebaseerde vordering, in beginsel op [appellant] rusten.
[appellant] stelt dat de voordeur met enkel glas kan leiden tot een gevaarlijke situatie met een gerede kans op letsel. De voordeur voldoet qua veiligheid niet aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld zodat sprake is van een onrechtmatige gevaarzetting. De NEN-norm 3569 geldt als een maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm waaraan in het kader van de veiligheid voldaan moet worden. Deze norm impliceert dat in de voordeur veiligheidsglas moet zitten. Indien er veiligheidsglas in de voordeur zou hebben gezeten, zou [appellant] niet het letsel hebben gehad dat hem nu is overkomen. Als gevolg van het breken van het glas en het in aanraking komen met de scherpe glasscherven, heeft [appellant] ernstig letsel opgelopen.
3.6.
Naar het oordeel van het hof zijn voor de beantwoording van deze vraag met name de navolgende omstandigheden van belang.
3.6.1.
Allereerst moet worden vastgesteld welk gebruik van de deur te verwachten is. Het gaat hier om de voordeur in een privé woning. De deur heeft een (houten) omlijsting (aan de onderzijde breder dan aan de bovenzijde), heeft een middenstuk met daarin verwerkt een brievenbus, heeft een (mat) glaspaneel onder het middenstuk en een groter (mat) glaspaneel boven het middenstuk. Verder is de deur voorzien van een klink zowel aan de binnenkant als de buitenkant.
[woningstichting] heeft op dit punt onbetwist gesteld dat deze voordeur vooral wordt gebruikt door de eigen bewoners en naaste familie/vrienden; zij wordt minder intensief gebruikt dan een deur in een openbare ruimte.
3.6.2.
Het aanraken van de glaspanelen is voor het te verwachten gebruik van de deur niet nodig en een oplettende en voorzichtige gebruiker van de deur zal de panelen dan ook niet aanraken. Onbetwist is de stelling van [woningstichting] dat eenieder die met een voordeur met (enkel) glas te maken heeft, een bepaalde mate van oplettendheid en voorzichtigheid in acht zal nemen omdat algemeen bekend is dat glas kan breken.
3.6.3.
Daarmee is niet gezegd dat de deur voldoet aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld. Er dient ook aandacht te worden besteed aan de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht. De glaspanelen moeten een bepaalde sterkte hebben zodat zij niet breken op het moment dat daar een bepaalde kracht op wordt uitgeoefend.
Hoe sterk de floating glaspanelen zijn en bij welke mate van krachtsuitoefening de panelen breken, is door [appellant] niet gesteld. Zijn stelling is dat de glaspanelen kunnen breken met als gevolg dat er (scherpe) glasscherven ontstaan en dat zij om die reden niet voldoen aan de eisen die daaraan gesteld kunnen worden. Het hof verwerpt deze stelling. Niet iedere kans op schade verplicht tot het treffen van voorzorgsmaatregelen.
Partijen discussiëren over de toedracht van het ongeval. [appellant] stelt dat het gaat om het tegenhouden van een, als gevolg van tocht dichtslaande deur terwijl [woningstichting] aangeeft dat [appellant] mogelijk door de deur is gevallen/gestruikeld, mogelijk als gevolg van een vechtpartij. Feit is dat [appellant] met zijn gehele rechterarm door de bovenste glasplaat is gegaan en dat een glasscherf (die waarschijnlijk nog in het kozijn hing) in zijn oksel terecht is gekomen met als gevolg dat een of meerdere zenuwen zijn geraakt. De toedracht kan van invloed zijn op de mate van krachtsuitoefening die op de glaspanelen heeft plaatsgevonden. Zoals hiervoor onder rov. 3.5.1. is aangegeven, dient het hof naar objectieve maatstaven de vraag te beantwoorden of de deur voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Daarbij is mede van belang hoe groot de kans is dat de glaspanelen bij het stoten ertegen breken en daarvoor is van belang hoe sterk het glas is en bij het uitoefenen van welke kracht de panelen breken. Vervolgens moet dan worden beoordeeld hoe groot de kans is dat een dergelijke kracht op de glaspanelen als gevolg van onvoorzichtig of onoplettend handelen wordt uitgeoefend.
[woningstichting] heeft onbetwist gesteld dat zij ongeveer 4.800 woningen in bezit en beheer heeft en dat een aanzienlijk deel van deze woningen voordeuren heeft met floating glas. Bij haar heeft zich niet eerder een soortgelijk incident voorgedaan. Het hof stelt vast dat [appellant] , zoals de rechtbank heeft overwogen, geen cijfers heeft overgelegd van ongevallen waarbij het enkel glas in voordeuren van woningen is gebroken. [appellant] heeft zijn stelling dat de de kans op verwezenlijking van het gevaar, zijnde het breken van de glasplaten, aanzienlijk of groot is, onvoldoende onderbouwd in het licht van het verweer. Deze gestelde grootte van de kans staat dus niet vast.
Daarbij komt dat volgens [woningstichting] de onderhoudskosten die verbonden zouden zijn aan het vervangen van het floating glas door veiligheidsglas in alle voordeuren voor [woningstichting] een aanzienlijke kostenpost zou opleveren. [woningstichting] becijfert dit op basis van de door [appellant] aangegeven kostenpost per woning van € 180,00, op minimaal € 864.000,00. [appellant] heeft dit niet betwist. Nu de gestelde grootte van de kans niet vaststaat, kan evenmin worden vastgesteld dat dat deze veiligheidsmaatregelen redelijkerwijs gevergd kunnen worden van [woningstichting] , zoals [appellant] stelt. Dit kan immers niet worden afgewogen tegen (onder meer) die gestelde grootte van de kans.
3.6.4.
[appellant] doet een beroep op de NEN norm 3569, inhoudende dat gevelelementen met een borstwering lager dan 850 mm moeten worden voorzien van veiligheidsglas. De voordeur voldoet niet aan deze norm. Dit wordt door [woningstichting] niet althans onvoldoende betwist. De vraag is welke invloed het bestaan van deze norm heeft op de beoordeling van de vorderingen.
NEN-normen zijn standaardnormen die tot stand komen op initiatief van het Nederlandse Normalisatie Instituut, het NNI. Dit is een privaatrechtelijk instituut en de normen zijn een vorm van zelfregulering, aldus [appellant] . De rechtbank heeft overwogen dat naleving van deze norm niet dwingendrechtelijk is voorgeschreven. In de toelichting op grief 2 stelt [appellant] dat de norm als een maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm moet worden beschouwd en dat deze norm de wettelijke norm van artikel 1a lid 2 van de Woningwet inkleurt. [woningstichting] stelt daartegenover dat het niet opnemen van de NEN-norm in de wettelijke voorschriften juist erop duidt dat er geen zorgvuldigheidsnorm geschonden is indien de norm niet wordt nageleefd.
Het hof is van oordeel dat het bestaan van de NEN-norm een factor is die in de beoordeling moet worden betrokken. Het is een standaardnorm die gebruik van veiligheidsglas eist. Veiligheidsglas beperkt het risico van letsel door het breken van glas ten gevolge van stootbelasting. Zou veiligheidsglas in de deur zijn geplaatst, dan zouden er bij het ongeval geen scherpe glasscherven zijn ontstaan en zou naar verwachting de kans kleiner zijn geweest dat [appellant] niet het letsel hebben opgelopen zoals hem dat nu wel is overkomen.
Het hof acht evenwel het bestaan van deze NEN-norm niet van doorslaggevend belang. De woningen zijn in de jaren vijftig gebouwd en in 1985 gerenoveerd. De hier in het geding zijnde voordeur is toen in de woning geplaatst met daarin het (floating) glas alsook in vele andere woningen van [woningstichting] . Destijds was er geen wettelijke verplichting om veiligheidsglas in de deuren te plaatsen. Ook nu is er geen wettelijke plicht daartoe. Er zijn wel NEN-normen met een wettelijke plicht tot naleving op grond van de Woningwet en het Bouwbesluit, maar de onderhavige norm behoort daar niet toe. Noch voor nieuwbouw noch voor bestaande bouw, noch voor glazen beweegbare scheidingsconstructies of voor kleine glaspanelen in deuren is er een wettelijke verplichting tot het plaatsen van veiligheidsglas, terwijl het risico op glasbreuk in de onderhavige constructie, afgezet tegen bijvoorbeeld een volledig glazen klapdeur in een school, beduidend kleiner is. Het hof verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 juli 2016 (ECLI:NL:RBGEL:2016: 4565), waarop beide partijen zich beroepen.
Slotsom
3.7.
Op grond van het vorenstaande oordeelt het hof dat in rechte niet is komen vast te staan dat de voordeur niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. [woningstichting] is als opstaleigenaar op grond van art. 6:174 BW noch op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk voor de schade die [appellant] als gevolg van het ongeval heeft geleden en nog lijdt.
3.8.
Het hof concludeert dat de grieven 2 en 3 niet slagen. De grieven 1 en 4 richten zich op overwegingen van de rechtbank over de toedracht. Nu ongeacht de toedracht de aansprakelijkheid niet komt vast te staan, behoeven deze grieven geen bespreking. Het bewijsaanbod met betrekking tot de toedracht wordt dan ook gepasseerd.
Grief 5 is gericht tegen de proceskostenveroordeling en hoeft bij gebrek aan een zelfstandig belang evenmin bespreking.
3.9.
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in het hoger beroep worden veroordeeld.
4De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [woningstichting] op € 760,00 aan griffierecht en op € 2.228,00 aan salaris advocaat;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, J.M.H. Schoenmakers en P.J. van Eekeren en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 januari 2022.
griffier rolraadsheer