HR: oordeel hof dat verzekeringsplicht werkgever o.g.v. art. 7:611 BW niet geldt jegens zzp’er blijft in stand, cassatieberoep verworpen (art 81 RO)
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep tegen het oordeel van het hof dat een verzekeringsplicht vergelijkbaar met die van de werkgever o.g.v. art. 7:611 BW niet geldt jegens zzp’ers. De Hoge Raad geeft geen nadere motivering (art 81 RO). P.-G. Hartlief concludeerde reeds tot verwerping van het cassatieberoep. Hartlief concludeerde dat een dergelijke verzekeringsplicht vergaande rechtsvormende inspanningen van de Hoge Raad vergt. Hij achtte dit niet verstandig. De wetgever dient de vraag te beantwoorden of zelfstandigen door hun opdrachtgever moeten worden beschermd tegen het risico van een verkeersongeval tijdens het uitvoeren van hun opdracht en zo ja, hoe en in welke mate.
ECLI:NL:HR:2021:1267, Hoge Raad, 20/00898 (rechtspraak.nl)
ECLI:NL:HR:2021:1267
Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17-09-2021
Datum publicatie
17-09-2021
Zaaknummer
20/00898
Formele relaties
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:153, Gevolgd
In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2019:10566, Bekrachtiging/bevestiging
Rechtsgebieden
Arbeidsrecht
Bijzondere kenmerken
Artikel 81 RO-zaken
Cassatie
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Arbeidsrecht. Zelfstandig opdrachtnemer (zzp-er). Vraag of op opdrachtgever verzekeringsplicht verkeersongevallen rust.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/00898
Datum 17 september 2021
ARREST
In de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna: [eiser],
advocaat: K. Aantjes, aanvankelijk ook F.I. van Dorsser,
tegen
- [verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: [verweerster],
niet verschenen,
- VIVAT SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna: Vivat,
advocaat: K. Teuben.
- Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaken C/16/380191 / HA ZA 14-859 en C/16/376780/HA ZA 14-738 van de rechtbank Midden-Nederland van 6 december 2017, 20 december 2017 en 28 maart 2018;
het arrest in de zaken 200.236.172 en 200.241.970 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 december 2019.
[eiser] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
Vivat heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
[eiser] en Vivat hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor Vivat toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot verwerping van het principaal cassatieberoep.
2Beoordeling van het middel in het principale beroep
De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep tot vernietiging van het arrest van het hof leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.
3Beslissing
De Hoge Raad:
–
verwerpt het principale beroep;
–
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil, en aan de zijde van Vivat begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,– voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiser] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff en S.J. Schaafsma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 17 september 2021.