HR: prejudiciële vragen over de vrije advocaatkeuze bij rechtsbijstandverzekeringen
De Hoge Raad heeft bij het Europese Hof van Justitie twee prejudiciële vragen neergelegd over de vrije advocaatkeuze in rechtsbijstandverzekeringen. Gedurende een geschil had de verzekerde zelf een advocaat ingeschakeld en met een beroep op de vrije advocaatkeuze aan de rechtsbijstandverzekeraar verzocht de kosten daarvan te betalen. Het hof oordeelde dat niet was voldaan aan de voorwaarde van de van toepassing zijnde Europese richtlijn, en dat de rechtsbijstandverzekeraar de kosten niet behoefde te vergoeden. De Hoge Raad heeft nu aan het Europese Hof van Justitie gevraagd: 1. Laat art. 4 lid 1 van Richtlijn 87/344/EEG toe dat een rechtsbijstandverzekeraar die in zijn polissen regelt dat rechtsbijstand in gerechtelijke of administratieve procedures in beginsel zal worden verleend door werknemers van de verzekeraar, tevens nog bedingt dat de kosten van rechtsbijstand van een door de verzekerde vrij gekozen advocaat of rechtsbijstandverlener slechts onder de dekking vallen indien de verzekeraar van mening is dat de behandeling van de zaak aan een externe rechtshulpverlener moet worden uitbesteed?
Volledige uitspraak:
LJN: BW7507, Hoge Raad , 11/04252
Datum uitspraak: 28-09-2012
Datum publicatie: 28-09-2012
Rechtsgebied: Civiel overig
Soort procedure: Cassatie
Inhoudsindicatie: Uitleg overeenkomst rechtsbijstandverzekering; vrije keuze rechtshulpverlener; beding dat bijstand door medewerkers van verzekeraar wordt verleend. Art. 4:67 lid 1 onder a Wft; Richtlijn 87/344/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering. Prejudiciële vragen HvJEU.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
Uitspraak
28 september 2012
Eerste Kamer
11/04252
EE/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaten: mr. A.H.H. Vermeulen en mr. A.H. Vermeulen,
t e g e n
DAS NEDERLANDSE RECHTSBIJSTAND VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaten: mr. J.W.H. van Wijk en mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en DAS.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 482300/KG ZA 11-212 HJ/JWR van de voorzieningenrechter te Amsterdam van 8 maart 2011;
b. het arrest in de zaak 200.085.721/01 SKG van het gerechtshof te Amsterdam van 26 juli 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
DAS heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.
De advocaat van DAS heeft bij brief van 6 juli 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] heeft een rechtsbijstandverzekering afgesloten bij Reaal Schadeverzekeringen N.V. (hierna Reaal). Op deze verzekeringsovereenkomst zijn onder meer de volgende algemene voorwaarden van toepassing:
1. De overeenkomst
(…)
De maatschappij heeft de uitvoering van de dekking aangewezen:
DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V.
(…)
6. Verlenen van rechtsbijstand
1. DAS behandelt de aangemelde zaken. De zaken worden behandeld door de eigen medewerkers, waaronder mede begrepen advocaten die in dienstbetrekking staan tot DAS. DAS zal daarbij altijd, voorzover mogelijk in eerste instantie een regeling in der minne nastreven.
2. Indien een procedure in rechte gevoerd moet worden, zal DAS voor zover mogelijk zelf, de bijstand verlenen.
(…)
7. Uitbesteding van rechtsbijstandverlening aan advocaten en andere rechtens bevoegde deskundigen.
1. Indien ingevolge de voorwaarden of naar de mening van DAS een zaak aan een advocaat of andere rechtens bevoegde deskundige buiten DAS uitbesteed moet worden, heeft de verzekerde het recht deze naar eigen keuze aan te wijzen.
(…)
16. Geschillenregeling over de behandeling door DAS
(…)
De verzekerde kan een beroep doen op de onderstaande geschillenregeling als (…) hij het niet eens is met de wijze van juridische aanpak van de zaak. De verzekerde dient in dat geval schriftelijk aan DAS op basis van voor DAS bekende feiten en omstandigheden te motiveren waarom hij het niet eens is met DAS.
(…)
De geschillenregeling omvat het volgende:
a. DAS verzoekt een in Nederland ingeschreven advocaat, voor zover deze niet in dienstbetrekking staat van DAS, advies uit te brengen over de vraag of (…) de juridische aanpak van de zaak al dan niet de juiste is.
b. de verzekerde heeft hierbij het recht van vrije advocaatkeuze.
(…)
f. deelt de advocaat de mening van de verzekerde, dan kan DAS de zaak volgens het uitgebrachte advies verder behandelen. Behandelt DAS verder niet zelf, dan heeft verzekerde de vrije keuze wie de zaak verder volgens het uitgebrachte advies zal behandelen. De in het kader van deze geschillenregeling ingeschakelde advocaat of een kantoorgenoot van hem mag de zaak verder niet behandelen.
(…)
(ii) [Eiser] verlangt schadevergoeding van zijn voormalige werkgever omdat die hem kennelijk onredelijk heeft ontslagen. Hij wil daarover tegen die voormalige werkgever een gerechtelijke procedure voeren met bijstand van een door hem gekozen advocaat terwijl zijn rechtsbijstandverzekeraar de kosten van die rechtsbijstand zou moeten dragen. DAS stemt als uitvoerder van de dekking van de door [eiser] met Reaal gesloten verzekering ermee in dat [eiser] een procedure voert maar stelt dat de door [eiser] gesloten verzekeringsovereenkomst geen dekking biedt voor de kosten van rechtsbijstand door een advocaat naar keuze van de verzekerde en is daarom slechts bereid om zelf rechtsbijstand aan [eiser] te verlenen door middel van een door haar aan te wijzen eigen werknemer die geen advocaat is.
(iii) In de procedure die [eiser] tegen zijn voormalige werkgever wil voeren is rechtsbijstand niet verplicht.
(iv) De Wet op het financieel toezicht (Wft) bevat in art. 4:67 een bepaling over de overeenkomst tussen een rechtsbijstandverzekeraar en de verzekerde, voor zover hier van belang luidende:
"Een rechtsbijstandverzekeraar draagt er zorg voor dat in de overeenkomst inzake de rechtsbijstanddekking uitdrukkelijk wordt bepaald dat het de verzekerde vrij staat een advocaat of een andere rechtens bevoegde deskundige te kiezen indien:
a. een advocaat of andere rechtens bevoegde deskundige wordt verzocht de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen; of
b. zich een belangenconflict voordoet".
(v) Deze bepaling is gebaseerd op art. 4 van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juni 1987 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering, 87/344/EEG (hierna: de Richtlijn).
3.2 [Eiser] heeft in dit kort geding gevorderd, voor zover thans nog van belang, dat DAS wordt veroordeeld opdracht te geven aan een door [eiser] aan te wijzen advocaat om hem in een procedure tegen zijn voormalige werkgever te vertegenwoordigen en diens honorarium en proceskosten voor haar rekening te nemen.
De voorzieningenrechter heeft die vordering afgewezen.
3.3 Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd met verbetering van gronden. Het heeft daartoe – samengevat – het volgende overwogen. Art. 4:67 lid 1 onder a Wft moet aldus worden gelezen dat in een geval als het onderhavige, waarin een verzekering tot rechtsbijstand in natura is overeengekomen, het recht op vrije advocaatkeuze niet reeds ontstaat door het besluit om ten behoeve van de verzekerde een procedure te voeren, maar dat daarvoor ook nodig is een besluit van de rechtsbijstandverzekeraar dat de zaak niet door een rechtshulpverlener in loondienst (niet zijnde advocaat) van de rechtsbijstandverzekeraar maar door een externe rechtshulpverlener zal worden behandeld. Pas dan doet zich de mogelijkheid voor van een belangenconflict zoals art. 4 lid 1 onder a van de Richtlijn heeft willen voorkomen. Het hof leest in de Richtlijn geen verbod aan een rechtsbijstandverzekeraar die aan de in art. 3 van de Richtlijn gestelde eisen voldoet, om in het kader van een rechtsbijstandverzekering in natura zelf rechtsbijstand te verlenen aan haar verzekerde in een door die verzekerde gevoerde gerechtelijke of administratieve procedure. Het Eschig-arrest leert voor het geval dat vaststaat dat een procedure door een externe advocaat gevoerd moest worden, dat de ruime aan de verzekerde toekomende bescherming meebrengt dat de rechtsbijstandverzekeraar zich niet het recht kan voorbehouden zelf de rechtshulpverlener voor alle betrokken verzekerden te kiezen wanneer een groot aantal verzekeringnemers schade lijdt door eenzelfde feit. Niet kan worden aangenomen dat de Nederlandse wetgever met art. 4:67 Wft aan verzekerden een verdergaand recht op vrije advocaatkeuze heeft willen verlenen dan uit de Richtlijn voortvloeit (rov. 3.6). DAS mocht de door [eiser] tegen zijn werkgever te voeren procedure zelf laten behandelen door een gemachtigde, niet zijnde een advocaat (rov. 3.7). Indien DAS een procedure wil laten voeren door een bij haar in dienst zijnde advocaat bestaat (wel) een recht op vrije advocaatkeuze, maar dit vloeit voort uit de Verordening op de praktijkuitoefening in dienstbetrekking van de Nederlandse Orde van Advocaten en niet uit de Wft of de Richtlijn, aldus het hof (rov. 3.8).
3.4 Onderdeel 1 van het middel klaagt onder meer dat het hof niet dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat de onderhavige verzekering dient te worden aangemerkt als een "verzekering in natura". Deze klacht faalt reeds op de grond dat zij niet vermeldt dat [eiser] in de feitelijke instanties het standpunt heeft ingenomen dat sprake zou zijn van een andere verzekering dan een verzekering in natura (het standpunt van DAS).
3.5 Voor het overige betogen de onderdelen 1 en 2 in essentie dat het recht op vrije keuze van een rechtshulpverlener niet afhankelijk is van een besluit van de rechtsbijstandverzekeraar dat de zaak door een externe rechtshulpverlener zal worden behandeld. Bij de beoordeling van die onderdelen wordt het volgende vooropgesteld.
3.6.1 Art. 4 van de Richtlijn houdt voor zover hier van belang in dat de overeenkomst inzake rechtsbijstandverzekering uitdrukkelijk moet bepalen dat de verzekerde vrij is om "een advocaat of andere persoon die volgens het nationale recht gekwalificeerd is" te kiezen indien een zodanige persoon "wordt gevraagd de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen". Het hof heeft deze bepaling in overeenstemming met het standpunt van DAS aldus uitgelegd dat daarmee niet onverenigbaar is dat een rechtsbijstandverzekeraar in de verzekeringsovereenkomst bedingt dat de rechtsbijstand zal worden verleend door eigen medewerkers van de verzekeraar, onder wie advocaten die in dienstbetrekking tot de verzekeraar staan, en dat de verzekerde slechts recht heeft om zelf een – op kosten van de verzekeraar rechtsbijstand verlenende – advocaat of andere rechtens bevoegde deskundige te kiezen, indien de verzekeraar van mening is dat de zaak aan een externe advocaat of andere rechtens bevoegde deskundige moet worden uitbesteed.
Volgens het hof staan de overwegingen van het arrest van het HvJEU van 10 september 2009, C-199/08, Jur. 2009 I-08295, LJN BJ8048, NJ 2009/593 (Eschig), hieraan niet in de weg omdat dit arrest betrekking had op het geval dat vaststond dat een procedure door een externe advocaat gevoerd moest worden.
3.6.2 DAS heeft in de procedure in cassatie betoogd dat de woorden "wordt gevraagd" in art. 4 van de Richtlijn duiden op het benaderen van een externe rechtshulpverlener. Zij voert aan dat de Richtlijn niet de voorwaarden regelt waaronder de verzekerde recht heeft op inschakeling van een advocaat, hetgeen meebrengt dat die voorwaarden voortvloeien uit de verzekeringsovereenkomst. Bij een naturaverzekering geldt dat de procedure zo mogelijk wordt gevoerd door (juristen in dienst van) de rechtsbijstandverzekeraar. Verder heeft DAS benadrukt dat de meeste procedures die onder een rechtsbijstandverzekering vallen, procedures zijn waarin vertegenwoordiging door een advocaat niet verplicht is. DAS stelt dat uitbesteding van deze zaken aan advocaten zal leiden tot meer dan een verdubbeling van de opdrachten aan advocaten. Dit zal, aldus DAS, leiden tot een aanzienlijke premieverhoging, wat weer zal leiden tot een vermindering van het aantal rechtsbijstandverzekeringen en tot het maatschappelijk effect dat toegang tot de rechter voor bepaalde groepen wordt bemoeilijkt.
3.7.1 Tegen het standpunt van DAS pleit in de eerste plaats dat de considerans van de Richtlijn zonder enige beperking centraal stelt het belang voor de verzekerde om zelf "zijn advocaat of andere persoon met de kwalificaties die door het nationale recht worden toegestaan" te kiezen "in het kader van gerechtelijke of administratieve procedures". Aldus lijkt deze considerans mee te brengen dat de Richtlijn het recht op keuze van een rechtsbijstandverlener reeds doet ontstaan indien is voldaan aan de voorwaarde dat een zodanige procedure moet worden gevoerd.
3.7.2 Voorts is van belang dat niet alle taalversies van art. 4 van de Richtlijn op soortgelijke wijze als de Nederlandse (met de woorden "wordt gevraagd") het recht op vrije keuze van een rechtshulpverlener ervan afhankelijk stellen dat daartoe een verzoek wordt gedaan. Andere taalversies luiden immers als volgt:
– Frans: "il est fait appel à un avocat ou à toute autre personne ayant les qualifications admises par la loi nationale",
– Engels: "recourse is had to a lawyer or other person appropriately qualified according to national law",
– Duits: "ein Rechtsanwalt oder eine sonstige nach dem nationalen Recht
entsprechend qualifizierte Person in Anspruch genommen wird".
DAS geeft aan de woorden "wordt gevraagd" de uitleg: "wordt gevraagd door haarzelf", waaraan zij de slotsom verbindt dat het haar vrijstaat een zodanig verzoek niet te doen en de zaak te laten behandelen door een bij haar in dienst zijnde rechtshulpverlener. De Franse, Engelse en Duitse taalversies van de Richtlijn lijken aan deze interpretatie echter niet in gelijke mate steun te verlenen als de Nederlandse taalversie.
3.7.3 In de derde plaats had het hiervoor in 3.6.1 genoemde arrest Eschig weliswaar betrekking op een geval waarin vaststond dat een procedure door een externe advocaat gevoerd zou worden, maar dit arrest bevat ook algemene beschouwingen over de verhouding tussen art. 4 lid 1 en art. 3 lid 2 van de Richtlijn die ten aanzien van het hier van belang zijnde onderwerp eenzelfde algemene strekking hebben als de hiervoor in 3.7.1 bedoelde considerans van de Richtlijn (zie onder meer de punten 44-48, 50 en 57-58 van het arrest). Noch deze beschouwingen zelf, noch hun context of plaatsing geven enige aanwijzing dat zij zouden zijn beperkt tot het geval dat aanleiding gaf tot het stellen van prejudiciële vragen. Ook uit de verwijzing naar deze overwegingen in het latere arrest van het HvJEU van 29 mei 2011, C-293/10, LJN BQ6995, NJ 2011/534 (Stark, punten 28 en 29), blijkt niet van enige beperking.
3.7.4 In het licht van de hiervoor in 3.7.1 – 3.7.3 gegeven argumenten is verdedigbaar dat de verzekerde onder de polis van iedere rechtsbijstandverzekering het recht moet worden geboden op vrije keuze van zijn rechtshulpverlener indien een gerechtelijke of administratieve procedure wordt gevoerd. Daarbij lijkt geen ruimte voor de beperking dat in de desbetreffende procedure rechtsbijstand verplicht is. Ook laten de overwegingen van het HvJEU in het arrest Eschig weinig ruimte voor de opvatting dat een polis die aanspraak geeft op rechtshulp in natura, de vrije advocatenkeuze van de verzekerde afhankelijk mag stellen van de mening van de verzekeraar dat de zaak door een externe advocaat of andere rechtshulpverlener moet worden behandeld.
3.7.5 In verband met het hiervoor in 3.6.2 weergegeven argument van DAS over de maatschappelijke gevolgen van het aanvaarden van de opvatting van [eiser], verdient nog opmerking dat het HvJEU in het hiervoor in 3.7.3 genoemde arrest Stark heeft geconstateerd dat de vaststelling van het bedrag dat de rechtsbijstandverzekeraar moet toekennen ter dekking van de kosten van de rechtsbijstandverlener, niet in de Richtlijn wordt geregeld (punt 32). Uit de verdere overwegingen van dat arrest kan worden afgeleid dat lidstaten niet verplicht zijn steeds aan de verzekeraars de volledige dekking van de kosten van de bijstand aan een verzekerde op te leggen, zij het dat wel een zodanige dekking dient te worden verleend dat de verzekerde in de praktijk een redelijke keuze wat betreft zijn vertegenwoordiger wordt geboden (punt 33). Dat laatste lijkt mee te brengen dat het rechtsbijstandverzekeraars vrijstaat om in hun polisvoorwaarden grenzen te stellen aan de te vergoeden kosten van door verzekerden zelf gekozen rechtshulpverleners. DAS heeft hierbij echter aangetekend dat ook een verplichting tot het bieden van een redelijke keuze van externe rechtshulpverleners tot een aanzienlijke premiestijging zou leiden ten opzichte van de situatie dat zij mag bedingen in een te voeren gerechtelijke procedure als uitgangspunt zelf rechtsbijstand te verlenen.
3.8 Hetgeen hiervoor in 3.7.1-3.7.4 is overwogen brengt mee dat zwaarwegende argumenten zijn aan te voeren ten gunste van de opvatting dat, indien een gerechtelijke of administratieve procedure wordt gevoerd, aan de verzekerde in de polisvoorwaarden steeds het recht moet worden geboden op vrije keuze van zijn rechtshulpverlener. Toch is daardoor niet boven redelijke twijfel verheven dat art. 4 lid 1 van de Richtlijn verhindert dat een rechtsbijstandverzekeraar in het geval van een naturaverzekering het recht op vrije keuze van een rechtshulpverlener in de verzekeringsvoorwaarden beperkt tot het geval dat de verzekeraar besluit de procedure niet te laten behandelen door een rechtshulpverlener die bij haar in dienst is, mits die voorwaarden voor dat geval tevens voorzien in een geschillenregeling (zoals in deze zaak). Daarbij komt dat verdedigbaar is dat de rechtsbijstandverzekeraar deze vrijheid in het hier bedoelde geval om andere redenen dient te worden gegund. Verzekeringen in natura als de onderhavige komen in Nederland – en wellicht ook in andere landen van de Europese Unie – veel voor, omdat zij aanspraak geven op rechtsbijstand, ook in gerechtelijke en administratieve procedures, tegen een verhoudingsgewijs lage premie. Die lage premie is mede mogelijk omdat de rechtsbijstandverzekeraar de rechtsbijstand in die procedures zelf verleent. Bovendien geven deze polissen aanspraak op rechtsbijstand in gerechtelijke en administratieve procedures waarin rechtsbijstand niet verplicht is. Dergelijke procedures, waarin dikwijls de toegang tot de rechter pas openstaat nadat een buitengerechtelijke bezwaar- of klachtprocedure is gevolgd, worden – in ieder geval in Nederland – veelvuldig gevoerd. Indien art. 4 lid 1 van de Richtlijn bij naturapolissen ook voor die procedures een redelijke, vrije keuze van externe rechtshulpverleners moet waarborgen, ligt een premiestijging voor de hand, wellicht zelfs van forse omvang. In zoverre is derhalve sprake van een kwestie van evident maatschappelijk belang, die ook in dit kort geding het stellen van vragen aan het Hof van Justitie rechtvaardigt.
4 Omschrijving van de feiten waarop de door het HvJEU te geven uitleg moet worden toegepast.
De Hoge Raad verwijst naar de hiervoor in 3.1 vermelde feiten, waarvan te dezen moet worden uitgegaan.
5 Vragen van uitleg
1. Laat art. 4 lid 1 van Richtlijn 87/344/EEG toe dat een rechtsbijstandverzekeraar die in zijn polissen regelt dat rechtsbijstand in gerechtelijke of administratieve procedures in beginsel zal worden verleend door werknemers van de verzekeraar, tevens nog bedingt dat de kosten van rechtsbijstand van een door de verzekerde vrij gekozen advocaat of rechtsbijstandverlener slechts onder de dekking vallen indien de verzekeraar van mening is dat de behandeling van de zaak aan een externe rechtshulpverlener moet worden uitbesteed?
2. Maakt het voor de beantwoording van de eerste vraag verschil of voor de desbetreffende gerechtelijke of administratieve procedure rechtsbijstand wel of niet verplicht is?
6 Beslissing
De Hoge Raad:
verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Unie met betrekking tot de onder 5 geformuleerde vragen uitspraak te doen;
houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding tot het Hof van Justitie naar aanleiding van dit verzoek uitspraak zal hebben gedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, A.H.T. Heisterkamp en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 28 september 2012.
Conclusie
11/04252
mr. J. Spier
Zitting 1 juni 2012 (bij vervroeging)(1)
Conclusie inzake
[Eiser]
tegen
DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V.
(hierna DAS)
1. Feiten(2)
1.1 [Eiser] heeft bij Reaal Schadeverzekeringen N.V. (hierna Reaal), een rechtsbijstandsverzekering afgesloten. Op deze verzekeringsovereenkomst zijn onder meer de volgende algemene voorwaarden van toepassing. Deze voorwaarden luiden:
1. De overeenkomst
(…)
De maatschappij heeft de uitvoering van de dekking aangewezen:
DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V.
(…)
6. Verlenen van rechtsbijstand
1. DAS behandelt de aangemelde zaken. De zaken worden behandeld door de eigen medewerkers, waaronder mede begrepen advocaten die in dienstbetrekking staan tot DAS. DAS zal daarbij altijd, voorzover mogelijk in eerste instantie een regeling in der minne nastreven.
2. Indien een procedure in rechte gevoerd moet worden, zal DAS voor zover mogelijk zelf, de bijstand verlenen.
(…)
7. Uitbesteding van rechtsbijstandverlening aan advocaten en andere rechtens bevoegde deskundigen.
1. Indien ingevolge de voorwaarden of naar de mening van DAS een zaak aan een advocaat of andere rechtens bevoegde deskundige buiten DAS uitbesteed moet worden, heeft de verzekerde het recht deze naar eigen keuze aan te wijzen.
(…)
16. Geschillenregeling over de behandeling door DAS
(…)
De verzekerde kan een beroep doen op de onderstaande geschillenregeling als (…) hij het niet eens is met de wijze van juridische aanpak van de zaak. De verzekerde dient in dat geval schriftelijk aan DAS op basis van voor DAS bekende feiten en omstandigheden te motiveren waarom hij het niet eens is met DAS.
(…)
De geschillenregeling omvat het volgende:
a. DAS verzoekt een in Nederland ingeschreven advocaat, voor zover deze niet in dienstbetrekking staat van DAS, advies uit te brengen over de vraag of (…) de juridische aanpak van de zaak al dan niet de juiste is.
b. de verzekerde heeft hierbij het recht van vrije advocaatkeuze.
(…)
f. deelt de advocaat de mening van de verzekerde, dan kan DAS de zaak volgens het uitgebrachte advies verder behandelen. Behandelt DAS verder niet zelf, dan heeft verzekerde de vrije keuze wie de zaak verder volgens het uitgebrachte advies zal behandelen. De in het kader van deze geschillenregeling ingeschakelde advocaat of een kantoorgenoot van hem mag de zaak verder niet behandelen.
(…)
1.2 In december 2009 heeft [A] B.V. (hierna: [A]), de toenmalig werkgever van [eiser], aan het UWV toestemming verzocht de arbeidsovereenkomst met [eiser] te mogen beëindigen. [Eiser] heeft dit in januari 2010 gemeld aan DAS. De termijn om bij het UWV nog op het verzoek te kunnen reageren was toen reeds verstreken. De ontslagvergunning is verleend en de arbeidsovereenkomst van [eiser] is door [A] opgezegd en is op 30 april 2010 geëindigd.
1.3 In opdracht van [eiser] heeft DAS vervolgens contact gezocht met [A] in verband met een vordering wegens kennelijk onredelijk ontslag. Vervolgens is een correspondentie op gang gekomen tussen [eiser], DAS en [A]. DAS heeft besloten lopende dit proces niet over te gaan tot het uitbrengen van een dagvaarding.
1.4 Bij brief van 15 december 2010 heeft [eiser], via mr. Beekers, laten weten dat hij wenst dat DAS de behandeling van de zaak overdraagt aan mr. Beekers en toezegt de daaraan verbonden kosten op zich te nemen.
1.5 DAS heeft nog dezelfde dag per e-mail aan mr. Beekers laten weten dat het [eiser] vrijstaat om zijn zaken door hem te laten behandelen, maar dat DAS niet bereid is de daaraan verbonden kosten te vergoeden.
1.6 Bij brief van 20 december 2010 heeft mr. Beekers aan DAS meegedeeld dat [eiser] zich beroept op zijn recht op vrije advocaatkeuze. Verder wordt in die brief gesteld dat [eiser] het oneens is met de wijze waarop zijn zaak door DAS wordt behandeld. Daarom verzoekt mr. Beekers DAS om afgifte van het dossier "opdat ik het kan bestuderen en daarover bindend advies kan uitbrengen op kosten van de DAS".
1.7.1 Op de verzekeringsovereenkomst tussen Reaal en [eiser] is de Wet op het financieel toezicht (Wft) van toepassing. Art. 4:67 Wft luidt, voor zover hier van belang:
"Een rechtsbijstandverzekeraar draagt er zorg voor dat in de overeenkomst inzake de rechtsbijstanddekking uitdrukkelijk wordt bepaald dat het de verzekerde vrij staat een advocaat of een andere rechtens bevoegde deskundige te kiezen indien:
a. een advocaat of andere rechtens bevoegde deskundige wordt verzocht de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen; of
b. zich een belangenconflict voordoet".
1.7.2 Deze bepaling is gebaseerd op Richtlijn van 22 juni 1987 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering, 87/344/EEG (hierna: de Richtlijn).
2. Procesverloop
2.1 [Eiser] heeft DAS in kort geding gedagvaard voor de Rechtbank Amsterdam en gevorderd – zoals samengevat door de Rechtbank in rov. 3.1 van haar vonnis van 8 maart 2011 – primair dat DAS wordt veroordeeld opdracht te verstrekken aan een door hem aan te wijzen advocaat om hem in een procedure tegen [A] te vertegenwoordigen en diens honorarium en proceskosten voor haar rekening te nemen en subsidiair dat DAS wordt veroordeeld een door [eiser] aan te wijzen advocaat opdracht te geven bindend advies uit te brengen over de te volgen gedragslijnen en ingeval dit bindend advies inhoudt dat een procedure kans van slagen heeft, dat DAS te bevelen een door [eiser] aan te wijzen advocaat opdracht te geven om hem in een procedure tegen [A] te vertegenwoordigen en het honorarium van deze advocaat en de proceskosten voor haar rekening te nemen.
2.2 De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en daartoe overwogen – in de samenvatting van het Hof Amsterdam in rov. 3.1.ix dat
(i) art. 4 van de Richtlijn zo moet worden uitgelegd dat, indien een procedure wordt gevoerd, de verzekerde op grond van het bepaalde in dit artikel en het daarop gebaseerde art. 4:67 Wft steeds het recht heeft een advocaat te kiezen;
(ii) dit recht ook bestaat in procedures waarin procesvertegenwoordiging niet verplicht is, zij het dat dan aanspraak bestaat op vrije keuze van een rechtshulpverlener die de verzekerde kan bijstaan in die procedure;
(iii) met inachtneming van de geschillenregeling, aan DAS het recht toekomt om te beslissen of het voeren van een procedure noodzakelijk is;
(iv) nu DAS (inmiddels) de bereidheid had om tot dagvaarding over te gaan en het standpunt van [eiser] over de omvang van de schade en onregelmatigheden in de procedure bij het UWV in de vordering te betrekken, geen geschilpunten bestaan die voor bindend advies aan een advocaat kunnen worden voorgelegd.
2.3 DAS is in hoger beroep gekomen van genoemd vonnis. [Eiser] heeft het beroep bestreden en heeft op zijn beurt incidenteel hoger beroep ingesteld.
2.4.1 In zijn arrest van 26 juli 2011 heeft het Hof Amsterdam geoordeeld:
"3.3. Het hof zal de grieven 2 tot en met 9 in het principaal appel gezamenlijk behandelen. Deze grieven stellen aan de orde of de voorzieningenrechter artikel 4, lid 1, sub a van de Richtlijn/artikel 4:67 lid 1, sub a, Wft juist heeft uitgelegd.
3.4. Het hof stelt voorop dat DAS voldoet aan de in de leden 1 en 2 (sub b) van artikel 3 van de Richtlijn/artikel 4:65, lid 1, sub a, resp. lid 2, sub a, jo. artikel 4:66 neergelegde eisen. In dit verband wordt opgemerkt dat, zoals ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep is besproken, Reaal het risico van deze rechtsbijstandsverzekering in herverzekering heeft gegeven aan DAS, een juridisch zelfstandige onderneming. DAS neemt derhalve ten opzichte van Reaal een zelfstandige positie in.
3.5. Kern van het betoog van DAS is dat, wil het recht op een vrije advocaatkeuze op de voet van artikel 4, lid 1, sub a van de Richtlijn/artikel 4:67 lid 1, sub a, Wft ontstaan, aan twee cumulatieve voorwaarden moet zijn voldaan, te weten 1. de rechtsbijstandverzekeraar moet een (externe) advocaat verzoeken de belangen van een verzekerde te behartigen (in de tekst van de genoemde artikelen: "wordt gevraagd"), en 2. er moet sprake zijn van een "gerechtelijke of administratieve procedure". Volgens DAS is in deze zaak aan het tweede vereiste wel voldaan, maar aan het eerste niet.
3.6. Het hof deelt de zienswijze van DAS dat artikel 4:67, lid 1, sub a, Wft, waarmee artikel 4, lid 1, sub a van de Richtlijn geïmplementeerd is, aldus gelezen moet worden dat in een geval als het onderhavige, waarin een verzekering tot rechtsbijstand in natura (en derhalve geen kostenverzekering zoals genoemd in artikel 3, lid 2, sub c van de Richtlijn/artikel 4:65, lid 1, sub c, en lid 2, sub b, Wft) is overeengekomen, het recht op vrije advocaatkeuze niet reeds ontstaat door het (in voorkomende gevallen na een bindend advies te nemen) besluit om ten behoeve van de verzekerde een gerechtelijke of administratieve procedure te voeren, maar dat daarvoor ook nodig is een besluit van de rechtsbijstandverzekeraar dat de zaak niet door een rechtshulpverlener in loondienst (niet zijnde advocaat) van de rechtsbijstandverzekeraar maar door een externe rechtshulpverlener zal worden behandeld. Pas dan doet zich de mogelijkheid voor van een belangenconflict zoals de Richtlijn dat met artikel 4, lid 1, sub a, heeft willen voorkomen, te weten (overweging 4 van de Richtlijn, voor zover thans relevant) "elk mogelijk belangenconflict (..) als gevolg van het feit dat deze (de verzekeraar) hem (de verzekerde) heeft verzekerd voor één of meer andere, in de bijlage van Richtlijn 73/239/EEG vermelde, branches". Het hof kan in de Richtlijn geen aanwijzing vinden dat het een rechtsbijstandverzekeraar, die voldoet aan de in artikel 3 van de Richtlijn gestelde eisen, niet is toegestaan in het kader van een rechtsbijstandverzekering in natura de zaak van haar verzekerde, daaronder ook begrepen de verlening van rechtsbijstand in een gerechtelijke of administratieve procedure, niet zelf te behandelen. Hetgeen in het Eschig-arrest (HvJ EG, 10 september 2009, C-199/08) door het Hof van Justitie (onder meer, onder 45) is overwogen, te weten dat de artikelen 4, 6 en 7 van de Richtlijn ertoe strekken "de belangen van de verzekerde ruim te beschermen, zonder dat zij zich beperken tot situaties waarin zich een belangenconflict voordoet", brengt daarin geen wijziging. Dat arrest had immers betrekking op het – zich in de onderhavige zaak niet voordoende – geval dat vaststond dat door een externe advocaat een procedure gevoerd moest worden. Het arrest leert dat in dat geval (derhalve: voldaan was aan de woorden ‘wordt verzocht’ als bedoeld in artikel 4, lid 1, sub a van de Richtlijn) de ruime aan de verzekerde toekomende bescherming meebrengt dat de rechtsbijstandverzekeraar zich niet het recht kan voorbehouden zelf de rechtshulpverlener voor alle betrokken verzekerden te kiezen wanneer een groot aantal verzekeringsnemers schade lijdt door eenzelfde feit. Evenmin kan worden aangenomen dat de Nederlandse wetgever met artikel 4:67 Wft aan verzekerden een verdergaand recht op vrije advocaatkeuze heeft willen verlenen dan uit de Richtlijn voortvloeit. De passages uit de wetsgeschiedenis waarop [eiser] zich in dit verband beroept, bieden daarvoor onvoldoende grond.
3.7. Het hof acht daarom juist de zienswijze van DAS dat zij, in de persoon van de bij haar in dienst zijnde mr. G.H. Grootnibbelink, die niet advocaat is, de door [eiser] tegen zijn werkgever te voeren procedure uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag zelf mocht behandelen en dat de (enkele) beslissing om – voor de kantonrechter – een procedure te gaan voeren, niet het recht van [eiser] deed ontstaan om zelf een rechtshulpverlener te kiezen.
3.8. Het hof merkt op dat het gegeven dat, indien DAS een procedure wil laten voeren door een bij haar in dienst zijnde advocaat, (wel) een recht op vrije advocaatkeuze bestaat (en de desbetreffende DAS-advocaat verplicht is de verzekerde op dat recht te wijzen) aan het vorenoverwogene niet afdoet, omdat dit een en ander voortvloeit (niet uit de Richtlijn of de Wft maar) uit de Verordening op de praktijkuitoefening in dienstbetrekking van de Nederlandse Orde van Advocaten.
3.9. Voor de volledigheid merkt het hof nog op dat, anders dan [eiser] betoogt, van een belangenconflict als bedoeld in artikel 4, lid 1, sub b, van de Richtlijn geen sprake behoeft te zijn indien tussen DAS en verzekerde een verschil van mening ontstaat over de omvang van de dekking en/of de wijze van behandeling door DAS van de zaak van de verzekerde. De bescherming van de belangen van de verzekerde in die gevallen wordt gegeven door artikel 6 van de Richtlijn, in Nederland geïmplementeerd in artikel 4:68 Wft. Tussen partijen is niet in dispuut dat de geschillenregeling opgenomen in artikel 16 van de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op de rechtbijstandverzekering tussen Reaal en [eiser] voldoet aan de in genoemde artikelen neergelegde regelgeving.
3.10. Het vorenoverwogene brengt mee dat de grieven 1 tot en met 9 in het principaal appel slagen en dat de vorderingen van [eiser] reeds om genoemde reden niet toewijsbaar zijn. Tegen de achtergrond dat tussen partijen inmiddels geen geschil meer bestaat over de aanpak van de zaak (zij beiden oordelen dat een procedure moet worden gevoerd) en een bindend advies dienaangaande niet aan de orde is, is ook de subsidiaire vordering van [eiser] terecht afgewezen.
3.11. Uit het vorenoverwogene vloeit ook voort dat grief 10 in het principaal appel, waarin DAS opkomt tegen de beslissing van de voorzieningenrechter om de proceskosten te compenseren, slaagt. Omdat het gelijk in dit geschil volledig ligt aan de zijde van DAS, bestond voor een compensatie van de proceskosten geen goede grond. Het vonnis waarvan beroep zal gedeeltelijk worden vernietigd en [eiser] zal alsnog in de kosten van het geding in eerste aanleg worden veroordeeld.
3.12. Bij verdere bespreking van de grieven in het principaal bestaat geen belang.
3.13. De grieven in het incidenteel appel kunnen niet slagen. Dit behoeft na het voorgaande geen bespreking meer."
2.4.2 Het Hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd, met verbetering van gronden, voor zover daarin de gevorderde voorzieningen zijn afgewezen en het vonnis vernietigd voor zover de proceskosten zijn gecompenseerd.
2.5 [Eiser] heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld.(3) DAS heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, waarna beide partijen hun standpunten schriftelijk hebben toegelicht. [Eiser] heeft nog gerepliceerd.
3. Inleiding en maatschappelijke context
3.1.1 Deze zaak gaat over een belangrijke rechtsvraag. De geëerde stellers van de s.t. voor DAS wijzen er daarbij onder 1.2 en 1.3 met juistheid op dat het gaat om de reikwijdte van richtlijn 87/344/EG. Naar Nederlands recht heeft een verzekeraar immers de vrijheid om de omvang van de dekking te bepalen.(4)
3.2 Het belang van deze zaak schuilt evenwel niet alleen en vermoedelijk zelfs niet in de eerste plaats in de juridische problematiek. Vooral de maatschappelijke dimensie springt in het oog. In de uitvoerige en belangwekkende s.t. van mrs. Van Wijk en Van Duijvendijk-Brand is ook daaraan aandacht geschonken; zie onder 8.
3.3.1 Uit ervaring wijs geworden, weten we inmiddels dat niet zonder meer en steeds voetstoots van de feitelijke juistheid kan worden uitgegaan van door procespartijen (zoals verzekeraars) verstrekte gegevens; de s.t. is op dat punt trouwens opmerkelijk geserreerd. Wat er wél staat – over het aantal jaarlijks ingeschreven nieuwe zaken – lijkt niet geheel in overeenstemming met de jaarverslagen van DAS van 2010 en 2009.(5)
3.3.2 Ten overvloede stip ik in dit verband aan dat DAS in één en dezelfde alinea onder het kopje "Advocaat in loondienst" heeft aangevoerd dat zij "in de onderhavige zaak (…) een procedure wil laten voeren door een bij haar in dienst zijnde advocaat", terwijl even verderop wordt betoogd dat zij "de procedure immers [wil] laten voeren door de bij haar in dienst zijnde mr. G.H. Grootnibbelink, die geen advocaat is" (onder 7.1).
3.4.1 Zo veel lijkt mij duidelijk: aanvaarding van het door het middel bepleite standpunt zal in voorkomende gevallen profijtelijk zijn voor verzekerden. Voor een andere en vermoedelijk veel grotere groep verzekerden en aspirant verzekerden/verzekeringnemers kan omhelzing van dat standpunt veeleer als negatieve consequentie hebben dat de premies, mogelijk zelfs aanzienlijk, zullen stijgen. Het is zelfs niet geheel onmogelijk dat één of meer rechtsbijstandverzekeraars het niet zouden overleven wanneer de sombere prognose van DAS juist zou zijn (s.t. onder 8.2, 8.5 en 8.6(6)). Een prognose die intussen niet geheel lijkt te rijmen met het beeld dat zij oproept in haar jaarverslag over 2010:
"Teneinde het verzekeringstechnische risico van continue veranderende wet- en regelgeving(7) te minimaliseren zijn de polisvoorwaarden zodanig opgebouwd dat dit risico niet dan wel nauwelijks aanwezig is. (…)"(8)
3.4.2 Hoe heet de soep zal worden gegeten, zal afhangen van (in elk geval voor mij) ongewisse factoren. Ik noem er drie:
a. hoeveel verzekerden zullen, als het door [eiser] verdedigde standpunt juist zou zijn, daadwerkelijk aanspraak maken op behandeling door een advocaat van hun keuze in plaats van hun zaak te laten behandelen door een medewerker van de rechtsbijstandverzekeraar? Het antwoord zal allicht mede afhangen van de publiciteit die gegeven zal worden aan een eventueel voor [eiser] gunstig oordeel en of die publiciteit bij de in aanmerking komende personen zal beklijven;
b. hoe veel zal de premie stijgen;
c. zijn verzekeraars bereid om het risico te lopen dat het onder a genoemde aantal drastisch zal stijgen zonder vooralsnog de premies drastisch te verhogen?(9)
3.4.3 Wanneer iedere rechtsbijstandverzekerde aanspraak zou hebben op behandeling van zijn "zaak" door een advocaat van zijn keuze, dan zullen de premies van rechtsbijstandverzekeringen ongetwijfeld sterk stijgen. Volgens DAS, die deze wijsheid ontleent aan een uitlating van de toenmalige Minister van Financiën Kok,(10) zou die stijging een factor 5 belopen. Of die – in het geheel niet onderbouwde – schatting juist is, kan ik niet beoordelen. Maar zelfs wanneer het niet zou gaan om ten minste een vervijfvoudiging en mogelijk een vertienvoudiging van de premies maar "slechts" om een verdubbeling is duidelijk dat het maatschappelijk effect van het aanvaarden van het standpunt van [eiser] zeker niet alleen maar positief zou zijn. Het zou, bezien vanuit maatschappelijk oogpunt, heel wel in overwegende mate negatief kunnen zijn.
3.5.1 Bij het navolgende laat ik rusten of de kwaliteit van rechtshulpverlening door rechtsbijstandverzekeraars in het algemeen zodanig te wensen overlaat dat er goede grond bestaat om verzekerden steeds aanspraak te geven op behandeling van hun zaak door een advocaat van hun keuze. Evenmin ga ik in op de vraag of een (doorsnee) advocaat in het algemeen wezenlijk beter werk (of resultaat) levert. Bij dat laatste valt te bedenken dat de doorsnee justitiabele zijn keuze voor een advocaat niet beter zal funderen dan niet deskundigen hun keuze voor een arts of medisch specialist.
3.5.2 Ik haast mij hieraan toe te voegen niet impliciet een kritisch oordeel te vellen over de kwaliteit van de dienstverlening door rechtsbijstandverzekeraars of advocaten. Maar wij allen weten dat rechtsbijstand door advocaten geen garantie biedt voor vakwerk. Het ligt in de rede dat ditzelfde geldt voor juristen werkzaam bij rechtsbijstandverzekeraars. De stelling is, ik wijs daar met nadruk op, niet omkeerbaar.
3.6 Het verwikkeld raken in procedures is kostbaar. Voor zover het gaat om een procedure waarvoor rechtsbijstand door een advocaat vereist is, heeft de onderhavige zaak geen onmiddellijke repercussies. Immers gaat het in casu om een procedure voor de Kantonrechter.
3.7.1 Naast het onder 3.6 genoemde geval is er een – allicht aanzienlijk groter – aantal gevallen waarin
* juridische bijstand tot oplossing van een geschil kan leiden zonder dat een procedure nodig is en
* juridische bijstand vereist is omdat een procedure moet worden gevoerd waarvoor inschakeling van een advocaat evenwel niet noodzakelijk is.
3.7.2 Met name voor deze laatste categorie gevallen is de vraag die in deze procedure centraal staat van belang. Hoe belangrijk die vraag feitelijk/maatschappelijk is, wordt – op een abstract niveau – in belangrijke mate bepaald door
* de kwaliteit van de dienstverlening door rechtsbijstandverzekeraars, zowel op zich als in vergelijking met
* de kwaliteit van de dienstverlening door advocaten die door verzekerden zelf worden gekozen als een dergelijk keuzerecht in een concreet geval bestaat.
Als gezegd, onthoud ik me van een oordeel daarover. Een oordeel dat ik trouwens niet zou kunnen funderen.(11)
3.8 Wanneer DAS in deze procedure het juridische onderspit zou delven, is daarmee niet noodzakelijkerwijs gezegd dat er geen polis-technische oplossingen zouden zijn te bedenken waarmee een mouw valt te passen aan de EU-wetgeving op dit vlak. Het ligt niet op mijn weg om hier nader op in te gaan. Gehoopt mag worden dat rechtsbijstandverzekeraars en/of hun juridisch adviseurs over de nodige kennis en creativiteit zullen beschikken om, zo nodig,(12) oplossingen te bedenken.
4. Juridische verkenning
4.1 Vooral in de s.t. van DAS wordt uitvoerig aandacht besteed aan een reeks potentieel relevante aspecten van deze zaak. Hoewel een groot deel van de boeiende en belangwekkende uiteenzettingen m.i. een vrij hoog "de wens is de vader van de gedachte"-gehalte heeft, is voor de door DAS bepleite lezing op één punt iets te zeggen. Naar wenselijk recht spreekt haar relaas me meer aan dan het standpunt van [eiser], waarbij ik ervan uitga dat omarming van het standpunt van [eiser] in het beste scenario slechts zal leiden tot relevante premiestijgingen die rechtsbijstandverzekeringen voor vooral minder kapitaalkrachtigen nogal duur, zoal niet té duur, maken. Op vooral het betoog van DAS kom ik terug nadat een eigen uiteenzetting is gegeven van de m.i. belangrijkste juridische aspecten van deze zaak.
4.2.1 Voor de onderhavige zaak is vooral van belang hoe rechtsbijstandverzekeringen zijn geregeld in Richtlijn 87/344/EEG.
4.2.2 Volgens art. 2 van de Richtlijn voorziet de rechtsbijstandverzekering erin "dat tegen betaling van een premie de verbintenis wordt aangegaan om de kosten van gerechtelijke procedures te dragen en andere diensten te verlenen die voortvloeien uit de door de verzekering geboden dekking (…)". Art. 3 lid 2 bewerkstelligt dat rechtsbijstandverzekeraars één van drie alternatieven toepassen om belangenconflicten tussen verzekeraar en verzekerde te voorkomen: (a) een scheiding tussen het personeel dat zich bezighoudt met de rechtsbijstandschaderegeling en personeel dat zich bezighoudt met mogelijk conflicterende branches, (b) het toevertrouwen van de schaderegeling aan een juridisch zelfstandige onderneming of (c) het opnemen in de overeenkomst dat de verzekerde, "zodra hij uit hoofde van de polis het recht heeft het optreden van de verzekeraar te eisen, de behartiging van zijn belangen mag toevertrouwen aan een advocaat van zijn keuze of, voor zover het nationale recht zulks toestaat, een ander gekwalificeerd persoon". In de onder (c) genoemde variant zal de verzekeraar slechts de kosten van rechtsbijstand vergoeden (daarom soms ook wel kostenverzekering genoemd), terwijl in de eerste twee varianten de verzekeraar zelf ook juridische diensten zal verlenen (daarom soms ook wel natura-verzekering genoemd).(13) Daarnaast regelt de Richtlijn – in art. 4 lid 1 – het recht op vrije advocaatkeuze; zie nader onder 4.3. Art. 7 geeft regels voor het geval zich "een belangenconflict voordoet of er een verschil van mening bestaat over de regeling van het geschil".
4.2.3 Richtlijn 2009/138/EG regelt het belangenconflict enigszins anders dan Richtlijn 87/344/EEG. Art. 204 van richtlijn 2009/138 bepaalt dat telkens wanneer zich een belangenconflict voordoet of een verschil van mening bestaat over de geschillenbeslechting de verzekerde moet worden gewezen op na te noemen art. 201 lid 1 van deze laatste richtlijn.
4.3 Kernvraag in deze zaak is wanneer voor de rechtsbijstandverzekerde (het recht op) de vrije keuze van een advocaat bestaat.(14) Deze materie wordt bestreken door art. 4 lid 1 van Richtlijn 87/344/EEG en art. 4:67 lid 1 Wft, welke respectievelijk luiden:
"Art. 4
1. In elke overeenkomst inzake rechtsbijstandverzekering moet uitdrukkelijk worden bepaald dat
a) indien een advocaat of andere persoon die volgens het nationaal recht gekwalificeerd is, wordt gevraagd de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen, de verzekerde vrij is om deze advocaat of andere persoon te kiezen;
b) de verzekerde vrij is om een advocaat of, indien hij daar de voorkeur aan geeft en voor zover het nationale recht zulks toestaat, een andere gekwalificeerde persoon te kiezen om zijn belangen te behartigen wanneer zich een belangenconflict voordoet."(15)
"Art. 4:67
1. Een rechtsbijstandverzekeraar draagt er zorg voor dat in de overeenkomst inzake de rechtsbijstanddekking uitdrukkelijk wordt bepaald dat het de verzekerde vrij staat een advocaat of een andere rechtens bevoegde deskundige te kiezen indien:
a. een advocaat of andere rechtens bevoegde deskundige wordt verzocht de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen; of
b. zich een belangenconflict voordoet."
4.4 Blijkens de considerans beoogt de Richtlijn – mede – het voorkomen van belangenconflicten tussen de verzekeraar en een verzekerde als gevolg van het feit dat de verzekeraar één of meer andere nader genoemde verzekeringen voor de verzekerde heeft verzekerd of wanneer hij een derde heeft verzekerd. Voorts wordt gewezen op het belang voor de verzekerde zelf zijn advocaat of – kort gezegd – gekwalificeerde rechtshulpverlener te kunnen kiezen "in het kader van gerechtelijke of administratieve procedures en telkens wanneer zich een belangenconflict voordoet".
4.5.1 Het Hof van Justitie EU heeft zich over de vrije advocaatkeuze gebogen in het Eschig-arrest.(16) In die zaak ging het erom dat de rechtsbijstandverzekeraar zich het recht wilde voorbehouden om zelf de rechtshulpverlener voor alle betrokken verzekerden te kiezen wanneer een groot aantal verzekerden schade heeft geleden door eenzelfde feit (in die zaak ging het om beleggingsperikelen). De Revisionsrechter wilde weten of een dergelijk standpunt verenigbaar was met de Richtlijn. Het Hof staat eerst uitvoerig stil bij de toepasselijke Europese en nationale bepalingen en de standpunten van partijen en van de Oostenrijkse en de Tsjechische regering zomede van de Commissie.
4.5.2 Met betrekking tot de gestelde vragen overweegt het Hof:
"38 Om te beginnen zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof voor de uitlegging van een gemeenschapsrechtelijke bepaling niet enkel rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen die de regeling waarvan zij deel uitmaakt, nastreeft (zie arresten van 17 november 1983, Merck, 292/82, Jurispr. blz. 3781, punt 12; 21 februari 1984, St. Nikolaus Brennerei und Likörfabrik, 337/82, Jurispr. blz. 1051, punt 10; 14 oktober 1999, Adidas, C-223/98, Jurispr. blz. I-7081, punt 23; 14 juni 2001, Kvaerner, C-191/99, Jurispr. blz. I-4447, punt 30, en 7 juni 2005, VEMW e.a., C-17/03, Jurispr. blz. I-4983, punt 41).
39 Richtlijn 87/344 beoogt blijkens de considerans ervan enerzijds de vrije vestiging van verzekeringsmaatschappijen te vergemakkelijken door het opheffen van de barrières die voortvloeien uit de nationale regelingen die verbieden om de rechtsbijstandverzekering met andere verzekeringsbranches te cumuleren, en anderzijds de belangen van de verzekeringsnemers te beschermen door met na-me eventuele belangenconflicten zoveel mogelijk te voorkomen en de oplossing van geschillen tussen verzekeraars en verzekerden mogelijk te maken.
40 Daartoe voorziet de richtlijn in een aantal organisatorische en contractuele maatregelen en in een aantal specifieke garanties voor de verzekerden.
(…)
44 Wat de specifieke garanties betreft, verleent de richtlijn de verzekerden het recht om vrij een rechtshulpverlener te kiezen in de in artikel 4, sub a, bedoelde procedures of, krachtens artikel 4, sub b, wanneer zich een belangenconflict voordoet.
45 Zoals blijkt uit de artikelen 4, 6 en 7 van richtlijn 87/344, in hun geheel beschouwd, strekken de bij deze artikelen aan de verzekerden verleende rechten ertoe de belangen van de verzekerde ruim te beschermen, zonder dat zij zich beperken tot situaties waarin zich een belangenconflict voordoet.
46 Voorts blijkt uit de formulering van de artikelen 3 tot en met 5 van richtlijn 87/344 en de context van deze richtlijn dat aan iedere verzekeringnemer een algemeen en autonoom recht is verleend om, binnen de door elk van deze artikelen vastgestelde grenzen, zijn rechtshulpverlener vrij te kiezen.
47 Zo verleent in de eerste plaats artikel 4, lid 1, van richtlijn 87/344 aan de verzekerde het recht om zijn rechtshulpverlener te kiezen, maar beperkt het dit recht tot gerechtelijke of administratieve procedures, behoudens in gevallen waarin zich een belangenconflict voordoet. Het gebruik van het adjectief "elke" in combinatie met de tijd(17) van het werkwoord "bepalen" wijzen op de algemene strekking en het bindende karakter van deze regel.
(…)
52 Voorts bevestigt de elfde overweging van de considerans van richtlijn 87/344 dat het recht op vrije keuze van de rechtshulpverlener in het kader van een gerechtelijke of administratieve procedure niet afhangt van het bestaan van een belangenconflict.
(…)
55 Zoals de advocaat-generaal in punt 71 van haar conclusie opmerkt, blijkt uit de vergelijking van de verschillende taalversies dat het recht op de vrije keuze van de rechtshulpverlener in het kader van gerechtelijke of adminstratieve procedures bestaat ongeacht of er sprake is van een belangenconflict.
(…)
58 Uit de ontstaansgeschiedenis van de richtlijn kan integendeel worden afgeleid dat het oorspronkelijke doel om in alle rechtsbijstandpolissen de vrije keuze van de rechtshulpverlener te garanderen, die niet afhangt van het bestaan van een belangenconflict, is gehandhaafd, zij het beperkt tot gerechtelijke of administratieve procedures."
4.5.3 Na nog specifiek aandacht te hebben besteed aan de problematiek van de massaschade (geen nieuw fenomeen, zoals wordt uiteengezet) wordt de vraag aldus beantwoord dat een rechtsbijstandverzekeraar zich niet het recht kan voorbehouden om zelf de rechtshulpverlener voor alle betrokken verzekerden te kiezen wanneer een groot aantal verzekerden schade lijdt door eenzelfde feit. Ik veroorloof mij hieraan nog toe te voegen dat een tegengesteld oordeel ertoe zou leiden dat geen enkele verzekerde in een dergelijke situatie het recht zou hebben om zelf een advocaat te kiezen, wat niet gemakkelijk te verzoenen zou zijn (geweest) met tekst en ratio van de Richtlijn.
4.6.1 In de aan het arrest voorafgaande conclusie van A-G Trstenjak wordt uitvoerig uiteengezet dat en waarom naar haar oordeel in gerechtelijke en administratieve procedures het recht bestaat op vrije advocatenkeuze. Die keuze is niet afhankelijk van het bestaan van een belangenconflict.(18) Zij wijst er op dat voorkoming van belangenconflicten niet de enige doelstelling was van de Richtlijn.(19)
4.6.2 In de conclusie komt, in het kader van bespreking van de op massaschade toegespitste vraag, een passage voor die wellicht tot misverstand aanleiding zou kunnen geven wanneer deze uit de context wordt gerukt. Er staat:
"84. In de eerste plaats is het normatieve gehalte van artikel 4, lid 1, sub a, van richtlijn 87/344 beperkt. Deze bepaling schrijft enkel voor dat er een recht op vrije keuze van de rechtshulpverlener bestaat, indien een rechtshulpverlener wordt gevraagd de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen. Zij bepaalt daarentegen niets over de voorwaarden waaronder de rechtsbijstandverzekerde zich jegens zijn rechtsbijstandverzekeraar kan beroepen op een recht op inschakeling van een rechtshulpverlener. Bijgevolg vloeien deze voorwaarden voort – behoudens andere relevante gemeenschapsrechtelijke of nationale bepalingen – uit de met betrekking tot de rechtsbijstandverzekering gesloten overeenkomst."
4.6.3 Het ligt m.i. in de rede dat de A-G het oog heeft op bijvoorbeeld financiële beperkingen, zoals een plafond voor de maximaal voor vergoeding in aanmerking komende advocatenkosten.
4.6.4 Uit het door de A-G gecursiveerde woordje "indien" kan zeker niet de conclusie worden getrokken dat het recht op vrije advocatenkeuze alleen bestaat als een rechtsbijstandverzekeraar meent dat inschakeling van een advocaat geboden is. Vooreerst: dat staat er niet en er is geen goede reden aan te nemen dat de A-G het zo zou hebben bedoeld. Daar komt bij dat deze lezing, waartoe DAS zich lijkt te bekeren, onverenigbaar is met zowel de uiteenzetting van de A-G zoals samengevat onder 4.6.1, als met de niet voor redelijk misverstand vatbare opvatting van het HvJ EU.
4.7.1 Het in 2011 gewezen arrest in de zaak Stark(20) had betrekking op een geschil dat viel te herleiden tot specifieke Oostenrijkse wetgeving. Volgens deze wetgeving kan een advocaat zijn honorarium verdubbelen wanneer hij buiten de plaats waar hij kantoor houdt, moet optreden. Voor dergelijke gevallen had DAS de keuzemogelijkheid van advocaten in haar polisvoorwaarden beperkt, waartoe de vigerende Oostenrijkse wettelijke regeling de mogelijkheid bood. Het Landesgericht Innsbruck wilde – kort gezegd – weten of de zojuist genoemde beperking zich verdroeg met de Richtlijn. Het HvJ EG heeft dit maal niet veel woorden nodig om de vraag te beantwoorden:
"28 Opgemerkt zij, dat zowel blijkens de elfde overweging van de considerans van Richtlijn 87/344 als artikel 4 lid 1, ervan het belang voor de rechtsbijstand verzekerde inhoudt dat deze in het kader van gerechtelijke of administratieve procedures zelf zijn advocaat moet kunnen kiezen of elke andere persoon met kwalificaties die door het nationale recht worden erkend.
29 Dienaangaande heeft het Hof reeds geoordeeld dat deze bepaling die voorziet in de vrije keuze van de rechtshulpverlener een algemene strekking en een (lees:) bindend karakter heeft (zie in die zin arrest van 10 september 2009, Eschig, C-199/08, Jurispr. blz. I-8295, punt 47)."
4.7.2 Met betrekking tot het antwoord op de gestelde vraag wordt eraan herinnerd dat deze Richtlijn geen volledige harmonisatie beoogt zodat lidstaten bij de huidige stand van het Unierecht de vrijheid houden om de op de litigieuze overeenkomsten toepasselijke regels vast te stellen, voor zover zij dat maar doen met inachtneming van het Unierecht en in het bijzonder art. 4 van de Richtlijn.(21) Ik begrijp dat, als gezegd, aldus dat lidstaten regels kunnen stellen waarin bijvoorbeeld een maximum wordt gesteld aan bijvoorbeeld de voor vergoeding in aanmerking komende kosten(22) en/of met betrekking tot de premie(stelling), voor zover deze laatste het recht op vrije advocatenkeuze niet illusoir maakt in welk geval immers strijd met art. 4 zou ontstaan.
4.7.3 In het licht van het onder 4.7.1 en 4.7.2 geschetste uitgangspunt oordeelt het HvJ dat art. 4 lid 1 in een geval als het onderhavige – samengevat – niet noopt tot vergoeding van volledige van advocatenkosten, ongeacht de vraag of de gekozen advocaat zijn uurtarief zou verdubbelen,
"voor zover deze vrijheid niet van haar inhoud wordt beroofd. Dat zou het geval zijn indien het door de beperking van deze kosten voor de verzekerde in de praktijk onmogelijk werd, een redelijke keuze te maken wat zijn vertegenwoordiging betreft."(23)
4.8.1 In de literatuur lijkt Van Boom een voor DAS gunstige visie te hebben op (het ontstaansmoment van) de vrije advocaatkeuze, zoals onder meer blijkt uit een artikel van zijn hand uit 2011:
"Wat betekent art. 4 voor de Nederlandse praktijk, waarin veel gebruik wordt gemaakt van de ‘inhouse’ variant en de schaderegelingsvariant? Het is in elk geval onjuist om te stellen dat een rechtsbijstandsverzekeraar die een ‘naturapolis’ voert, verplicht is om onder alle omstandigheden het fundamentele recht van vrije advocaatkeuze te honoreren of er actief op te wijzen."(24)
"Een rechtsbijstandsverzekeraar kan er dus voor kiezen om, zolang niet geraakt wordt aan het procesmonopolie, inhouse juristen of externe paralegals in te zetten op corresponderen, onderhandelen, schikken én het voorbrengen van de zaak bij instanties waar geen verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat nodig is (zoals bij de Geschillencommissie Kifid, tuchtrechter, kantonrechter). Dat interfereert niet met het recht op vrije advocaatkeuze zoals neergelegd in de Richtlijn."(25) Hij acht dat ook wenselijk vanuit "economisch theoretisch perspectief", wanneer althans aan een aantal nader genoemde voorwaarden is voldaan.(26)
"Art. 4 van de Richtlijn komt erop neer dat de vrije advocaatkeuze bij de ‘naturapolis’ pas in het vizier komt indien een advocaat wordt ingeschakeld (het procesdomein) en in geval van belangenconflict (bijvoorbeeld als beide partijen bij dezelfde rechtsbijstandsverzekeraar zijn verzekerd)."(27)
"De recente kritiek in media en Kamervragen op rechtsbijstandsverzekeraars, te weten dat zij de vrije advocaatkeuze geweld zouden aandoen, is naar geldend recht niet terecht."(28)
4.8.2 Als ik het goed zie dan meent Van Boom dat het Eschig-arrest alleen van belang is voor groepsactieclausules.(29)
4.9.1 Ook de opvatting die wordt verkondigd in de losbladige Assurantiepraktijk strookt met de opvatting van DAS. Daarin is over de vrije advocaatkeuze te lezen:
"Een andere in de richtlijn opgenomen waarborg van onafhankelijkheid is de vrije advocaatkeuze, die de verzekerden hebben als:
– het noodzakelijk is een advocaat of andere rechtens bevoegde deskundige ter behandeling van een zaak in te schakelen. Voorwaarde daarvoor is dat de verzekeraar besluit de zaak uit te besteden aan een advocaat (of andere rechtsbevoegde persoon) en er in de zaak een gerechtelijke of administratieve procedure gevoerd moet worden. Besluit de verzekeraar de zaak niet uit te besteden maar te laten behandelen door een interne medewerker of wordt de zaak uitbesteed zonder dat er een gerechtelijke of administratieve procedure gevoerd moet worden, dan heeft de verzekerde dus geen vrije advocaatkeuze.
– of als zich een belangenconflict voordoet. Dit doet zich voor als twee verzekerden bij één verzekeraar voor het tussen hen gerezen geschil aanspraak op rechtsbijstand maken."(30)
4.9.2 Enige onderbouwing voor het onder 4.9.1 geciteerde standpunt wordt evenwel niet gegeven.
4.10.1 Ook de – wat minder gelukkig wordt aangeduid als – "wenk" onder het Eschig- arrest in Rechtspraak Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht zit op de lijn van DAS:
"In lid 1 onder c is de maatregel opgenomen dat de verzekerde direct het recht heeft een advocaat te kiezen wanneer hij uit hoofde van de verzekering recht heeft op rechtsbijstand. Kiest de verzekeraar voor een andere maatregel dan genoemd in art. 4:65 lid 1 onder c, dan mag de verzekerde op grond van art. 4:67 Wft zelf de advocaat kiezen op het moment dat de verzekeraar besluit een advocaat in te schakelen voor het voeren van gerechtelijke of administratieve procedures of wanneer zich een belangenconflict voordoet."(31)
4.10.2 Ook hier blijft een onderbouwing van het standpunt achterwege. Wellicht bedoelt de auteur terug te grijpen op literatuur die dateert van vóór het Eschig-arrest.(32)
4.11.1 Van Ardenne-Dick schrijft onomwonden in T&C onder het kopje ‘Vrije keuze moment’:
"Het moment van inschakelen van een advocaat of andere rechtens bevoegde deskundige als bedoeld in onderdeel a staat ter beoordeling van de rechtsbijstandverzekeraar (Kamerstukken II 1988/98, 21 076, nr. 3, p.4 en nr. 6, p. 5)."(33)
4.11.2 Ook deze auteur lijkt geen belangstelling te hebben voor de Europese dimensie of de rechtspraak van het HvJ EU.
4.12 Asser-Wansink/Clausing (2012) gaat (in dit verband) in het geheel niet op de onderhavige problematiek en de Europese rechtspraak in.(34)
4.13.1 In een annotatie onder het arrest a quo schrijft Baas uit "eigen praktijk" te kunnen "melden dat de in deze noot vervatte argumenten bij andere rechtsbijstandverzekeraars reeds tot tegemoetkoming hebben geleid in individuele gevallen."(35) Die opmerking illustreert in de eerste plaats het gevaar van deze procedure. Immers lijkt zij te illustreren dat de rampspoed die DAS in het verschiet ziet liggen misschien wel een luchtspiegeling is. Met het plaatsen van deze kanttekening wil ik zeker niet suggereren dat inderdaad sprake is van een fata morgana; dat ligt m.i. immers te zeer in der goden schoot verborgen.
4.13.2 Ten gronde meent Baas dat verzekerden in procedures de vrije keuze hebben voor een rechtshulpverlener.(36) Betoogd wordt het volgende:
"Het vonnis(37) van de Voorzieningenrechter zal – ofschoon de gevraagde voorzieningen op andere gronden afgewezen werden – de Nederlandse rechtsbijstandverzekeraars de nodige zorgen hebben gebaard. Zorgen die reeds bij het wijzen van het Eschig-arrest zullen zijn ontstaan, maar destijds nog luchtigjes door verzekeraars werden afgewezen. Dit, hoewel in de literatuur reeds eerder op de risico’s van het beperken van de vrije keuze van rechtshulpverlener is gewezen."(38)
"Naar het oordeel van DAS en het Amsterdamse Hof kan dus geen vrije advocaatkeuze uit de Richtlijn worden afgeleid. Dat is mijns inziens onjuist. Gewezen wordt op de wel zeer beperkte uitleg van de vrije keuze van rechtshulpverlener van DAS en het hof. Op de eerste plaats verhoudt deze zeer beperkte uitleg zich namelijk niet met de intentie van de Richtlijn, terwijl daarnaast artikel 4 lid 1 onder a van de Richtlijn uitdrukkelijk een vrije keuze van rechtshulpverlener oplegt. Het reeds genoemde Eschig-arrest bevestigt deze lezing. Ook A-G Trstenjak heeft uitvoerig stilgestaan bij de vrije keuze van rechtshulpverlener in zijn conclusie bij de zaak Eschig. Daarbij wordt gewezen op artikel 3 lid 2 onder c van de Richtlijn, die op het eerste gezicht hetzelfde lijkt in te houden als artikel 4 van de Richtlijn. De A-G is van mening dat deze bepaling anders gelezen dient te worden dan artikel 4 van de Richtlijn. Daarbij is haar mening, dat artikel 3 een drietal ‘businessmodellen’ toestaat, waarbij in het aangehaalde onder c een variant wordt behandeld, die inschakeling van een rechtshulpverlener naar keuze van de verzekerde, uiteraard eerst zodra er sprake is van dekking onder de polis, voorschrijft. Er hoeft dus niet gewacht te worden totdat een procedure noodzakelijk wordt voor een rechtshulpverlener gekozen mag worden. Dat is het grote verschil met artikel 4 van de Richtlijn, dat in alle gevallen vrije keuze van een advocaat of ‘andere persoon die volgens het nationaal recht gekwalificeerd is’ voorschrijft zodra een gerechtelijke of administratieve procedure gevoerd dient te worden. Naar mijn idee gaat artikel 3 lid 2 onder c van de Richtlijn voor op artikel 4. Als men immers het meerdere mag, namelijk zelf zodra er dekking is onder de polis een rechtshulpverlener kiezen, dan mag men ook het mindere, namelijk die rechtshulpverlener kiezen zodra een procedure gevoerd dient te worden. Een andere uitleg zou niet geduid kunnen worden."(39)
Na enkele opmerkingen over de term "andere persoon die volgens het nationaal recht gekwalificeerd is", vervolgt Baas:
"Mijns inziens kunnen de diverse bepalingen in onderlinge samenhang bezien enkel betekenen dat bij de kantonrechter, of bij bestuursrechtelijke aangelegenheden, een verzekerde zich door een gemachtigde naar diens keuze, niet zijnde een advocaat, kan laten vertegenwoordigen. Daarbij mag de verzekerde opteren voor vertegenwoordiging door een interne medewerker van de rechtsbijstandverzekeraar, of voor een externe rechtsbijstandverlener, mits het maar gaat om een ‘rechtens bevoegde deskundige.’ Als dit anders lag zou het aangehaalde deel van de memorie(40) en van de Richtlijn zinledig zijn."(41)
4.14.1 Ook in de buitenlandse literatuur wordt doorgaans benadrukt dat het HvJ EU op de bres is gesprongen voor de vrije keuze van advocaten, ongeacht de vraag of sprake is van een belangenconflict, steeds wanneer sprake is van een gerechtelijke of administratieve procedure.(42)
4.14.2 De wel gehoorde stelling dat rechtsbijstandverzekeraars alle kosten van ingeschakelde rechtshulpverleners zouden moeten betalen, kennelijk ongedacht de dekkingsomschrijving,(43) komt mij in haar algemeenheid op het eerste gezicht wat wild voor. Maar omdat deze zaak daarop geen betrekking heeft, ga ik er niet verder op in. Evenmin ga ik in op de vraag of belangenbehartigers(44) die dit standpunt vertolken niet veeleer in eigen voet, of erger in die van hun potentiële cliënten, (zouden kunnen) schieten.
4.15 De Engelse barrister Padfield schreef naar aanleiding van de Eschig-zaak:
"In addition, the 11th recital in the preamble to [the LEI Directive] confirms that the right to freely choose a representative in the context of an inquiry or proceedings is not connected to the occurrence of a conflict of interests.
The decision in Eschig has been widely interpreted as an indication that the European Court of Justice will interpret the LEI Directive as not permitting any restriction on the freedom to choose a lawyer other than those limited restrictions expressly set out in the Directive itself."(45)
4.16 Na deze vrij uitvoerige tour d’horizon wordt het tijd te verwijlen bij de over 50 pagina’s uitgesmeerde – op zich knappe – uiteenzetting van DAS. Ik denk dat DAS daarin alles te berde heeft gebracht wat mogelijk voor haar standpunt zou kunnen pleiten. Hierna ga ik slechts in op die delen van haar exposé die voor de beslissing in deze zaak noodzakelijk (zouden kunnen) zijn.
4.17 Al hetgeen wordt geschreven over de opzet van de Richtlijn (s.t. onder 4.1-4.6 zomede 4.10 e.v.) mist belang in het licht van het uitdrukkelijke en niet voor misverstand vatbare oordeel van het HvJ EU over de zelfstandige betekenis van art. 4; zie onder 4.5.2 en 4.7.1.
4.18 Belang mist ook het benadrukte uitgangspunt van de contractsvrijheid (s.t. onder 4.7 en 4.8). Uit zowel het Eschig- als het Stark-arrest blijkt immers dat deze vrijheid op een aantal punten wordt beperkt. Om dezelfde reden komt in casu geen betekenis toe aan de beschouwing over een geschillenregeling (s.t. onder 4.13 en 4.14).
4.19 DAS heeft nog in de strijd geworpen dat de woordjes "wordt gevraagd" in art. 4 lid 1 onder a van de Richtlijn koren op haar molen zouden zijn. Dat zou nog duidelijker blijken uit de in de s.t. op p. 11 i.f./12 bovenaan geciteerde Engelse, Franse en Duitse tekst ("where recourse is had to a lawyer", "est fait appel à un avocat" en "wenn ein Rechtsanwalt (…) in Anspruch genommen wird"). Aldus zou tot uitdrukking worden gebracht dat sprake moet zijn van wat wordt genoemd "een noodzaak (voor de rechtsbijstandverzekeraar) om een advocaat in te schakelen".
4.20 Deze opvatting is evident onjuist voor zover het gaat om de kennelijk beoogde restrictie tot procedures waarvoor bijstand door een advocaat nodig is. Noch in art. 4 lid 1 onder a van de Richtlijn, noch ook in de arresten Eschig en Stark is deze beperking te lezen. De onder 4.19 geciteerde Engelse tekst zou, als men wil, wellicht tot een andere lezing aanleiding kunnen geven, maar daaraan komt m.i. geen doorslaggevende betekenis toe nu de Nederlandse, Duitse en Franse teksten niet in die richting wijzen. Belangrijker is evenwel dat voor deze beperking noch in het Eschig- noch ook in het Stark-arest enige steun valt te putten.
4.21.1 Ook overigens overtuigt het onder 4.19 weergegeven standpunt niet. Niet alleen is er geen enkele steun voor te vinden (die wordt dan ook niet genoemd), maar omhelzing ervan zou in feite de doodsteek betekenen voor de interpretatie van de Richtlijn, zoals verwoord door het HvJ EU. Het hier besproken standpunt van DAS komt er immers op neer dat de vrije advocatenkeuze zou kunnen worden verhinderd door het stilzitten van rechtsbijstandverzekeraars zonder dat de verzekerde daarop enige invloed kan uitoefenen.(46)
4.21.2 Onder 4.17 wordt in de s.t. nog gewezen op het (kennelijk in deze beslissende) doel van de Richtlijn: de bescherming tegen belangenconflicten. Het betoog ziet er andermaal aan voorbij dat het HvJ EU in andere zin heeft geoordeeld; zie rov. 55 van het Eschig-arrest.
4.22.1 Ter stoffering van haar standpunt heeft DAS ook de Nederlandse parlementaire geschiedenis van art. 4:64 e.v. Wft uit de kast getrokken (s.t. onder 6.12 e.v.). Met name wijst zij op de volgende passages:
* de Memorie van Toelichting bij implementatie van de Richtlijn:
"Artikel 4, eerste lid, van de richtlijn schrijft voor dat de verzekerde zelf het recht heeft zijn advocaat of een andere ingevolge het nationale recht gekwalificeerde persoon te kiezen. Deze vrije advocatenkeuze komt de verzekerde in de eerste plaats toe indien een advocaat of andere deskundige wordt gevraagd zijn belangen in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen. Over de vraag wanneer dit moet gebeuren laat onderdeel a van genoemde bepaling zich evenwel niet uit. Behoudens in het geval dat een verzekeraar opereert volgens de derde methode en er dus sprake is van een juridische kostenverzekering op grond waarvan de verzekerde bij behoefte aan rechtsbijstand direct de hulp van een advocaat kan inroepen, staat in alle overige gevallen die vraag ter beoordeling van de verzekeraar zelf. In het algemeen zal de verzekeraar eerst een advocaat of andere deskundige inschakelen indien hij bij voorbeeld op grond van het geldende procesmonopolie daartoe gedwongen is of wanneer hij binnen zijn eigen onderneming niet over de vereiste specifieke deskundigheid beschikt om zijn verzekerden op adequate wijze te kunnen bijstaan.
In de tweede plaats heeft de verzekerde het recht op vrije advocatenkeuze wanneer zich bij de betrokken verzekeraar een belangenconflict voordoet."(47)
* In de Memorie van Antwoord is een betoog dat zich langs dezelfde lijnen ontwikkelt te lezen:
"Als uitgangspunt geldt dat het ter beoordeling van de verzekeraar staat het moment te bepalen wanneer een advocaat of andere deskundige wordt gevraagd de belangen van een verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen. Zou tussen verzekeraar en verzekerde verschil van mening ontstaan over de vraag of de tijd rijp is om een dergelijke procedure te starten, dan kan de verzekerde het moment van vrije advocatenkeuze afdwingen door middel van de scheidsrechterlijke procedure, bedoeld in artikel 26d van het wetsvoorstel. De vrije advocatenkeuze kan echter niet door middel van de scheidsrechterlijke procedure worden afgedwongen indien verschil van mening bestaat over de vraag of de verzekeraar zelf over de vereiste deskundigheid beschikt. Er is dan immers geen belangenconflict zoals bedoeld in artikel 4, eerst lid, onderdeel b, van de richtlijn. Voorts kan de geschillenregeling, bedoeld in artikel 6 van de richtlijn geen toepassing vinden aangezien het hier geen verschil van mening betreft over de te volgen gedragslijn voor de regeling van het geschil. Een andere opvatting zou ertoe leiden dat de verzekerden rechtbijstandverzekeraars zouden kunnen dwingen de huidige praktijk, waarbij verzekeraars zoveel mogelijk zelf rechtsbijstand verlenen, voor een deel op te geven. Dit zou een aanzienlijke kostenstijging betekenen die in de premie tot uitdrukking zou komen, hetgeen niet in het belang van verzekerden zou zijn."(48)
4.22.2 DAS beroept zich voorts op de "vrij minimale" toelichting op art. 60 sub a Wtv(49) en een recente uitlating van de Minister van Veiligheid en Justitie(50) (s.t. onder 6.22 en 6.23). Deze bieden evenwel geen nieuwe gezichtspunten.
4.22.3 Hetgeen [eiser] uit de MvA citeert in § 3.9 van zijn s.t. strekt mijns inziens niet zozeer ter ondersteuning van zijn standpunt als wel van het standpunt van DAS:
"In de aangehaalde passage (punt 4. derde alinea) van de memorie van toelichting wordt vooropgesteld dat op grond van artikel 4, eerste lid, van de richtlijn van een verzekerde vrije advocaatkeuze heeft zodra een advocaat of een andere deskundige gevraagd wordt de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen. Het tijdstip van inschakeling van een advocaat of een andere deskundige is ter beoordeling van de verzekeraar. Wordt hiertoe besloten dan is de keuze aan de verzekerde om een van de verzekeraar onafhankelijke advocaat cq. deskundige of een deskundige in dienst van een verzekeraar aan te wijzen."(51)
4.23 Zou het in casu gaan om in de Nederlandse wetgeving verankerde stringentere eisen aan rechtsbijstandverzekeringen of -verzekeraars, dan zou aan de onder 4.22 geciteerde parlementaire geschiedenis veel betekenis toekomen. Nu het hier evenwel gaat om Europese regelgeving zou aan deze uiteenzettingen evenwel alleen gewicht toekomen wanneer ze inhoudelijk overtuigend zijn én voor zover ze niet in strijd zijn met de rechtspraak van het HvJ EG.
4.24.1 Voor zover de MvT en de MvA tot uitdrukking brengen dat een geschil vereist is vooraleer een vrije advocatenkeuze aan de orde komt, dan wel de vrije advocatenkeuze eerst bestaat wanneer bijstand "in natura" geen redelijke oplossing is, staat die opvatting haaks op posterieure arresten van het HvJ EU. Tegen die arresten zal de Nederlandse parlementaire geschiedenis het moeten afleggen.
4.24.2 Hetgeen te berde wordt gebracht over het rijp zijn van de tijd weegt om twee zelfstandige redenen niet zwaar (genoeg):
a. het speelt onder de door het Hof in het arrest a quo vastgestelde omstandigheden geen rol. Immers gaat het Hof er klaarblijkelijk van uit dat ook DAS (uiteindelijk) van mening was dat een procedure nodig was; zie rov. 3.7 en 3.8;
b. daartegen pleit hetgeen hiervoor onder 4.21.1 werd opgemerkt.
4.25 De stelling dat het Eschig-arrest slechts ziet op massaschades (s.t. vooral onder 5.3) lijkt mij, als gezegd, niet juist. In de passage waarop de s.t. in dit verband beroep doet, is dat m.i. niet te lezen; zie hiervoor onder 4.7.2.
4.26 Uit het voorafgaande moge blijken dat m.i. geen overtuigende argumenten bestaan voor de zeer uitvoerig, maar in essentie zonder motivering, uitgedragen opvatting dat – kort gezegd – niet voor iedere gerechtelijke of administratieve procedure een vrije advocatenkeuze bestaat. Gelet op de niet voor redelijk misverstand vatbare arresten van het HvJ EU lijkt het mij in dit stadium, niettegenstaande de door DAS en in de Nederlandse doctrine aangedragen argumenten, niet zinvol om één of meer prejudiciële vragen te stellen. Dat zou immers vragen naar de bekende weg zijn.
4.27.1 Dit neemt niet weg dat in de toekomst een voldoende klemmende grond zou kunnen bestaan om wél prejudiciële vragen te stellen wanneer:
a. het redelijkerwijs onmogelijk zou zijn om dekkingstechnische oplossingen te vinden voor de bestaande situatie, indien deze tot grote moeilijkheden aanleiding zou geven;
b. redelijkerwijs mogelijke verzekeringstechnische oplossingen slechts zouden kunnen worden geboden tegen premies die op zich, of gelet op de markt voor rechtsbijstandverzekeringen, maatschappelijk niet haalbaar zijn. Ik wil thans niet vooruitlopen op nadere uitwerking van het maatschappelijk haalbare, al was het maar omdat daarover in abstracto niet veel zinnigs valt te zeggen.
4.27.2 Opmerking verdient dat het in casu gaat om een kort gedingprocedure. Alleen al daarom behoeft een door Uw Raad in deze zaak te wijzen arrest in een latere bodemprocedure geen beletsel te zijn om op basis van nader aan te dragen argumenten, indien behoorlijk onderbouwd, alsnog prejiduciële vragen te stellen.
4.28.1 Kort en goed: in deze procedure is niet de informatie beschikbaar gekomen die m.i. nodig is voor een zinvolle afweging en om het erop te wagen bij het overbelaste HvJ EU in feite naar de bekende weg te vragen.
4.28.2 Hoewel het antwoord daarop uiteindelijk aan dat Hof van Justitie is, zou ik me kunnen voorstellen dat het bereid zou zijn eerdere rechtspraak te nuanceren wanneer duidelijk zou zijn/worden dat deze eerdere rechtspraak in feite de doodsteek zou zijn voor het fenomeen rechtsbijstandverzekeringen. Immers staat voor mij als een paal boven water dat dit laatste niet de bedoeling van de Richtlijn is geweest.(52) Er is geen grond aan te nemen dat het HvJ EU rechtsbijstandverzekeringen geen goed hart toedraagt.
4.29 In een eventuele nieuwe procedure (met eventueel als inzet een verklaring voor recht) is m.i. werkelijk noodzakelijk om open kaart te spelen, inzicht te geven in de redenen waarom wordt aangenomen dat het huidige stelsel onbetaalbaar is (geworden), uit te leggen welke systemen in andere EU-landen bestaan en waarom deze in Nederland geen haalbare kaart zijn.(53) Dergelijke informatie zou in een zodanig stadium van de procedure moeten worden ingebracht dat daarover een inhoudelijk debat kan ontstaan. Losse en niet met stukken gestaafde stellingen zullen allicht weinig indruk maken op de (EU) rechter. Ik benadruk dit omdat zulks, naar de ervaring leert, voor litiganten en hun professionele rechtshulpverleners niet voor zich lijkt te spreken.
5. Bespreking van het middel
5.1.1 Het uit cassatietechnische optiek verre van optimale middel richt zich tegen rov. 3.6 tot en met 3.9, 3.11 en het dictum van ‘s Hofs arrest. Naar de kern genomen, kant het zich klaarblijkelijk tegen ‘s Hofs oordeel dat [eiser] in de gegeven omstandigheden geen vrije advocatenkeuze toekwam. In het middel liggen klachten besloten die scharnieren om de onder 4 besproken opvattingen, die tegen ‘s Hofs opvatting pleiten; in elk geval wanneer de onderdelen in onderlinge samenhang worden gelezen, wanneer welwillendheid wordt betracht op het punt van miskenning door de stellers van het onderscheid tussen rechts- en motiveringsklachten en wanneer de feitelijke grondslag van de summierlijk in de verschillende onderdelen geponeerde stellingen niet al te nauw wordt genomen. Zou cassatietechnisch (te) scherp worden geslepen dan zou dat ertoe leiden dat de – naar door de nationale rechter bij wege van axioma valt aan te nemen – nuttige werking van het Europese recht niet tot volle gelding komt.
5.1.2 De kern van ‘s Hofs oordeel wordt in, naar ik zou willen aannemen, voldoende mate bestreden door de onderdelen 1.1 (naar de kennelijke strekking), 1.6 (voor zover begrijpelijk), 2.1 en 3.1 en mogelijk onderdeel 1.4 (los van het EVRM-aspect dat m.i. geen hout snijdt).(54) Deze klachten slagen.
5.2 De overige klachten van de onderdelen 1 – 3 behoeven geen behandeling, wat er van die klachten ook zij.
5.3 Onderdeel 4 – tot slot – klaagt dat het Hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans een onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven, door voorbij te gaan aan hetgeen [eiser] bij grieven in incidenteel appel heeft voorgelegd. Met name zou het Hof niet zijn ingegaan op "posita 46 tot en met 58".
5.4 Waarom het niet geven van een oordeel een onbegrijpelijk oordeel zou zijn, is mij niet goed duidelijk. Evenmin wordt uit de doeken gedaan waarom het Hof had moeten ingaan op "posita 46 tot en met 58", gelet op hetgeen met betrekking tot het principale appel werd geoordeeld. Deze klacht voldoet daarom niet aan de daaraan te stellen eisen.
5.5 Mochten de onder 5.3 bedoelde stellingen na verwijzing nog van belang blijken, dan zal de verwijzingsrechter daarop alsnog moeten ingaan.
6. Afdoening door Uw Raad?
6.1 Als Uw Raad mijn onder 4 en 5 ontwikkelde gedachtegang zou volgen, valt er m.i. voor de verwijzingsrechter weinig meer te doen. Op zich en a fortiori omdat het hier gaat om een kort geding lijkt mij niet mogelijk en trouwens ook niet wenselijk dat DAS de gelegenheid zou hebben om gegevens als bedoeld onder 4.27-4.29 na verwijzing alsnog in geding te brengen. Daarbij valt, voor zover nodig, nog te bedenken dat een ordelijk debat dan niet meer mogelijk zou zijn, terwijl zonder zodanig debat minder waarschijnlijk is dat een zinvolle basis zou kunnen worden geschapen voor het eventueel stellen van prejudiciële vragen.
6.2 Bij deze stand van zaken zou de verwijzingsrechter zich vooral nog moeten begeven in een beoordeling van de concrete vorderingen. Aan een oordeel daarover is het Hof niet toegekomen.
6.3 Het ligt voor de hand dat de meeste vorderingen hun belang hebben verloren. Meer specifiek: het is heel onaannemelijk dat thans nog relevant zou (kunnen) zijn DAS te bevelen om de door [eiser] gewenste advocaat aan te wijzen om hem in de procedure tegen [A] te vertegenwoordigen. Ook het bindend advies, waarvan de subsidiaire vordering gewaagt, heeft allicht geen goede zin meer.(55) Daarom gaat het vooral (nog) om de kosten van deze rechtsbijstand en de proceskosten, zoals vermeld in de subsidiaire vordering onder 2.2.
6.4 DAS heeft de onder 6.3 genoemde vorderingen (ten dele als absurd) bestreden.(56)
6.5 Ik voel mij niet geroepen op deze discussie in te gaan. M.i. kleven er te veel feitelijke aspecten aan beoordeling om tot afdoening door Uw Raad te kunnen geraken. Daarom lijkt verwijzing mij onvermijdelijk, wat uiteraard onverlet laat dat partijen zouden kunnen beproeven de resterende geschilpunten in onderling overleg op te lossen wanneer Uw Raad het bestreden arrest zou vernietigen.
7. Ten slotte
7.1 Onder 5.1.1 werd aangegeven dat de klachten, indien letterlijk genomen, naar goed verdedigbaar is, niet tot inhoudelijke bespreking behoeven te leiden. Gezien het evidente belang van de rechtsvraag die in cassatie aan de orde is, zou m.i. spijtig zijn de gelegenheid voorbij te laten gaan daarop in te gaan. Zowel rechtsbijstandverzekeraars en -verzekerden zijn gebaat met beantwoording van deze rechtsvraag.
7.2 Hoe dit zijn, ik ben er niet geheel van overtuigd dat het naar Europese inzichten toelaatbaar zou zijn de klachten af te serveren omdat zij mogelijk niet voldoen aan de eisen van het Nederlandse recht.
Conclusie
Deze conclusie strekt vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 Enerzijds omdat het gaat om een kort geding en anderzijds gelet op het principiële karakter van deze procedure meen ik er goed aan te doen bij vervroeging te concluderen.
2 Ontleend aan rov. 3.1 van het arrest van 26 juli 2011 van het Hof Amsterdam.
3 Ingevolge art. 402 lid 2 Rv. was de termijn 8 weken.
4 HR 9 juni 2006, LJN 9435, NJ 2006/326.
5 In de s.t. wordt een aantal van ongeveer 105.000 genoemd (onder 8.2). Het jaarverslag 2009 maakt melding van een sterke groei van de omzet afkomstig uit autonome groei en enkele grote verzekeringsportefeuilles die naar DAS overkwamen (p. 3; te vinden op de website van DAS). Het ligt dan voor de hand dat het aantal in en vóór 2009 wezenlijk lager lag, in welk geval "jaarlijks" een weinig accurate formulering is.
6 Onder verwijzing naar verdere bronnen. Ik ga daarop niet verder in omdat m.i. in het oog springt dat de bloem der victorie aan de zijde van [eiser] spoedig zou zijn uitgebloeid.
7 In casu zou het intussen veeleer gaan om een – naar (ex post facto) zou kunnen blijken – verkeerde interpretatie van de regelgeving of wellicht (ik zeg dat met veel slagen om de arm) het kennelijke onvermogen om een juridisch houdbaar product op de markt te brengen.
8 P. 23; eveneens te vinden op de DAS-website.
9 Voorspellingen op dit soort terreinen zijn een hachelijke bezigheid; zie Jeremy A. Blumenthal, Law and the Emotions: the Problems of Affective Forecasting, Indiana Law Journal, Vol. 80, Iss. 2, Article 1.
10 S.t. onder 8.8; Handelingen TK 14 februari 1990, 40-2320.
11 Zie nader W.H. van Boom, Tijdschrift voor Consumentenrecht en handelspraktijken 2011-1 p. 12 e.v. met verdere bronnen.
12 Die noodzaak bestaat, praktisch gesproken, alleen maar wanneer juist zou zijn dat de juridische status quo zou moeten leiden tot aanzienlijke premiestijging of tot het teloor gaan van rechtsbijstandverzekeraars.
13 Zie eveneens richtlijn 2009/138/EG art. 200.
14 In de literatuur wordt doorgaans gesproken over vrije advocaatkeuze. Het recht is echter niet beperkt tot de vrije keuze voor een advocaat; het omvat de vrije keuze voor een "andere persoon die volgens het nationaal recht gekwalificeerd is". DAS besteedt in haar s.t. uitgebreid aandacht aan deze term alsook aan de vaak gebruikte en verwarrende term "rechtshulpverlener"; zie met name § 5.15 e.v. en § 6.26 e.v.
15 Richtlijn 87/344/EEG is vervangen door Richtlijn 2009/138/EG (Solvabiliteit II). Artikel 201 lid 1 van Richtlijn 2009/138/EG komt nagenoeg woordelijk overeen met het hier geciteerde artikel.
16 HvJ EU 10 september 2009, C-199/08 (Erhard Eschig / Uniqa Sachversicherung AG). Het arrest heeft geleid tot vrij felle discussies. Volgens Jonathan Goldsmith (Secretary General of the Council of Bars and Law Societies of Europe) zouden rechts-bijstandverzekeraars bedroefd zijn omdat "it makes no sense to prohibit measures that are clearly in the interest of individuals who have a common cause of action’ (The Law Gazette, The right to choose your own lawyer, www.lawgazette.co.uk/print/52308). Dit standpunt is ongetwijfeld te algemeen. Of een dergelijke gang van zaken in het belang van betrokkenen is, zal immers onder meer afhangen van de bekwaamheid van de ingeschakelde advocaten en van de met hen gemaakte afspraken. Hoe zeer de verhoudingen tussen rechtsbijstandverzekeraars en de Council kennelijk is verzuurd, valt af te leiden uit hetgeen volgt. Goldsmith noemt het arrest-Eschig als "a revenge of the lawyers", waarbij kennelijk wordt gedoeld op advocaten en dergelijke meer.
17 In de Engelse versie "the tense".
18 Zie onder 57, 62, 65, 67 e.v. en 74.
19 Zie onder 69 e.v.
20 HvJ 26 mei 2011, C-293/10, LJN BQ6995, NJ 2011/534 (Gebhard Stark / DAS Österreichische Allgemeine Rechtsschutzversicherung AG). Volgens Jules Stuyck zou het arrest voor verzekerden contra-productief kunnen werken omdat – kort gezegd – gezamenlijk optreden soms nodig is om groepsacties in te kunnen stellen; zie Receuil 2010 no 2 p. 101.
21 Rov. 31.
22 Rov. 32 en 33 wijzen ook in die richting. Ik laat rusten de vraag of dergelijke beperkingen zonder meer de toets der kritiek kunnen doorstaan en eveneens of de opvatting van RvT Verzekeringen van 3 januari 2005 (2005/006), besproken door Van Boom, a.w. p. 9/10 naar geldend recht juist is.
23 Rov. 33. Daarbij wordt onmiskenbaar gedacht aan situaties waar de volgens de polisvoorwaarden (of het vigerende recht) te maken keuze erop neer zou komen dat een keuze moet worden gemaakt tussen op zich of voor de betrokken zaak niet (voldoende) gekwalificeerde advocaten, waarbij het Hof er klaarblijkelijk vanuit gaat dat niet ieder die advocaat is ook voldoende gekwalificeerd is. Een van realisme getuigend oordeel.
24 W.H. van Boom, Enige recente ontwikkelingen in de particuliere rechtsbijstandsverzekering, TvCH 2011-1, p. 8/9 met weglating van voetnoten.
25 W.H. van Boom, a.w. p. 9, met weglating van voetnoten. Het mag opmerkelijk heten dat hij deze opvatting als de gangbare afficheert onder verwijzing naar literatuur van vóór de hiervoor besproken arresten van het HvJ EU.
26 Idem vorige noot.
27 W.H. van Boom, t.a.p. Zie ook Van Boom in W.H. van Boom, ‘Juxtaposing BTE and ATE. On the role of the European insurance industry in funding civil litigation’, Rotterdam Institute of Private Law Working Paper Series (2009), met name p. 7-9, waar hij ondermeer zegt: "The free choice of lawyer embodied in article 4 is restricted in instances when legal representation by a lawyer (attorney, barrister, solicitor or whatever the official title of this representative may be) before an official court is compulsory by law." Zie kritisch over deze opvatting van Van Boom de noot van B.J.L. Baas onder Hof Amsterdam 26 juli 2011, TvCH 2011-5, p. 214.
28 A.w. p. 14.
29 Dat leid ik af uit p. 12 en 15.
30 Assurantiepraktijk 10A.2 onder b.
31 Onder RAV 2009/103 (auteur niet vermeld).
32 Wat vervolgens wordt opgemerkt over situaties van massaschade is evident onjuist. Daarop behoef ik evenwel niet in te gaan opdat deze zaak daarop niet ziet.
33 Van Ardenne-Dick, T&C Verzekeringsrecht, art. 4:67 Wft, aant. 2. Bedoeld zal zijn te verwijzen naar Kamerstukken II 1988/89, 21 076.
34 Zie (niet dus) nr 133.
35 Tijdschrift voor Consumentenrecht en handelspraktijken 2011-5 p. 215. In die zin ook Leendert de Jong (de advocaat van [eiser] in feitelijke aanleg), Advocatenblad 2010 p. 541/2. Niet helemaal duidelijk is of hij meent dat de in het Eschig-arrest geformuleerde regels vooral, of alleen, betrekking hebben op massaschadezaken. Hoe dat zij, zijn betoog heeft een algemene strekking.
36 Idem p. 214.
37 Bedoeld zal wel zijn arrest.
38 Noot van B.J.L. Baas onder Hof Amsterdam 26 juli 2011, TvCH 2011-5, p. 212, met weglating van voetnoten.
39 Idem p. 213-214, met weglating van voetnoten. De opmerkingen van Baas aangaande de verhouding tussen art. 3 lid 2 onder c en art. 4 zijn uiteraard slechts relevant wanneer het een ‘artikel 3 lid 2 onder c’-verzekering betreft.
40 MvA, Kamerstukken II 1988/89, 21076, nr. 6, p. 6: "De vrije keuze is aan de orde wanneer een gerechtelijke of administratieve procedure wordt ingesteld. Bij sommige van deze procedures zijn alleen advocaten rechtens bevoegd en bij andere is dat in beginsel iedereen. De vrije keuze is derhalve niet alleen aan de orde bij procedures die specifieke beperkingen opleggen aan de personen die hierin een cliënt vertegenwoordigen."
41 Idem p. 214, met weglating van voetnoten.
42 Zie bijvoorbeeld CCBE (= Council of Bars and Law Societies of Europe), CCBE position with respect to the free choice of a lawyer in relation to legal expenses insurance, met name onder II; Lord Justice Jackson, Review of Civil Litigation Costs: Final Report (December 2009) p. 71 supra 1.3; Capital Ideas, Recent Legislative and Judicial Developments in Continental Europe (sic,!), April 2010 supra 3. Armbrüster gaat in het deel Versicherungsvertragsgesetz van Beckliche kurz Kommentare verder; de vrije advocatenkeuze zou algemeen gelden (p. 787 i.f.). Waar het Duits recht betreft, neem ik dat graag aan, maar anders dan wordt gesuggereerd, kan dit voor de reikwijdte van de Richtlijn niet worden afgeleid uit de hiervoor besproken arresten van het HvJ EU.
43 CCBE-rapport onder 4. Zie ook Alison Padfield, The Commercial Litigation Journal March/April 2011 p. 8. Zie in zéér kritische zin over de opstelling van rechtsbijstandverzekeraars Review of Civil Litigation Costs: Final Report p. 78 en 79; maar er wordt wel gewezen op de mogelijke premie consequenties van het aan banden leggen van de vrijheid van rechtsbijstandverzekeraars (onder 6.3). Zie eveneens, in wat breder verband, Christian Armbrüster, NJW-Editorial 47/2011.
44 Ik bedoel: behartigers van het eigen belang én dat van justitiabelen.
45 A. Padfield, ‘Just in case. Alison Padfield examines legal developments in before the event legal expenses insurance’, The Commercial Litigation Journal, March/April 2011, p. 7. Zie voor meer internationale literatuur onder – veel – meer: ‘Recent legislative and judicial developments in continental Europe’, Guy Carpenter & Company LLC (April 2010), p. 5 en 6.
46 Vgl. ook het CCBE-rapport p. 6 en Jonathan Goldsmith, The right to choose your own lawyer – part 2, The Law Gazette, www.lawgazette.co.uk/print/57737.
47 Kamerstukken II 1988/89, 21 076, nr. 3, p. 4. De regeling is eerst opgenomen in de Wtv en later in de Wft.
48 Kamerstukken II 1988/89, 21 076, nr. 6, p. 5-6.
49 TK 2005/2006, 29708 nr 19 p. 541.
50 TK 2010/2011, Aanhangsel Handelingen, 560 p. 2.
51 Kamerstukken II 1988/89, 21 076, nr. 6, p. 6.
52 Uit onder meer de considerans van de Richtlijn blijkt genoegzaam dat dergelijke verzekeringen als nuttig worden gezien. Volgens H.O. Kerkmeester zijn rechtsbijstandverzekeringen per saldo nuttig (AV&S 2005, 35). Of aan dat rechtseconomische gezichtspunt betekenis toekomt en zo ja welk gewicht het in de schaal legt, laat ik graag over aan het HvJ EU.
53 Zie daarover bijvoorbeeld het reeds genoemde CCBE-rapport onder III; ik ga niet in op de vraag hoe over de daar genoemde praktijken moet worden gedacht omdat ik me niet wil mengen in het debat over hetgeen verzekeraars in andere landen doen.
54 De s.t. onder 3.2 van mrs Vermeulen doet beroep op EHRM 21 februari 1975, LJN AB5466, NJ 1975, 462 EAA. Ik kan deze verwijzing niet goed plaatsen. Bovendien wordt de vrije advocatenkeuze als zodanig in casu niet beperkt. [eiser] mag vrijelijk kiezen, zij het in de visie van DAS niet op haar kosten. De stellers zien er voorts aan voorbij dat art. 6 EVRM zich niet richt tot DAS; aldus ook de s.t. van mrs Van Wijk en Van Duijvendijk-Brand onder 9.15. Het is allemaal lood om oud ijzer omdat het standpunt van [eiser] op andere gronden juist is, mits men bereid is de klachten welwillend en in onderlinge samenhang te lezen.
55 Vgl. rov. 4.21 van het vonnis in prima.
56 Pleitnotities mr. Rupert in prima onder 41 e.v.