HR (straf): inrijden op politieagenten is aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ (art. 6:106 sub b BW): smartengeld € 600,-
Bedreiging van twee politieagenten door op snelweg in zijn auto met hoge snelheid politieauto van weg te drukken (art. 285.1 Sr). Vorderingen benadeelde partijen ter zake van immateriële schade. Door het hof was € 600,- smartengeld toegekend. De Hoge Raad oordeelt dat sprake is van aantasting in persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106 sub b BW. De Hoge Raad herhaalt de relevante overwegingen uit HR:2019:793 en HR:2019:376 m.b.t. aantasting in persoon ‘op andere wijze’. De Hoge Raad oordeelt: “In ‘s hofs overwegingen ligt besloten dat aard en ernst van normschending en gevolgen daarvan voor benadeelde partijen meebrengen dat van aantasting in persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Dit oordeel getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk in het licht van aard en ernst van bewezenverklaarde bedreiging (….).”
ECLI:NL:HR:2021:1243
Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14-09-2021
Datum publicatie
14-09-2021
Zaaknummer
20/01045
Formele relaties
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:614
In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2020:1065
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bijzondere kenmerken
Cassatie
Inhoudsindicatie
Bedreiging van 2 politieagenten door op snelweg in zijn auto met hoge snelheid politieauto van weg te drukken, art. 285.1 Sr. Vorderingen benadeelde partijen t.z.v. immateriële schade. Is sprake van aantasting in persoon ‘op andere wijze’ a.b.i. art. 6:106.b BW? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2019:793 en HR:2019:376 m.b.t. aantasting in persoon ‘op andere wijze’. In ‘s hofs overwegingen ligt besloten dat aard en ernst van normschending en gevolgen daarvan voor b.p.’s meebrengen dat van aantasting in persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Dit oordeel getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk in het licht van aard en ernst van bewezenverklaarde bedreiging, waarbij verdachte tijdens achtervolging opzettelijk met zijn auto op de door b.p.’s bestuurde politieauto is ingereden en deze politieauto van de weg heeft gedrukt en gelet op onderbouwing van hun vorderingen, o.m. inhoudende dat zij t.g.v. gedragingen van verdachte voor hun leven hebben gevreesd, zij na het incident grote emotionele gevolgen hiervan hebben ondervonden en daarvan ook last hebben gehad tijdens uitoefening van hun werkzaamheden als politieagent.
Volgt verwerping. Vervolg op HR:2016:2075.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
SR-Updates.nl 2021-0277
PS-Updates.nl 2021-0724
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/01045
Datum 14 september 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 16 maart 2020, nummer 20-002894-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.
1Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3Beoordeling van het derde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de toewijzing door het hof van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en de in verband daarmee opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.
3.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 28 september 2013 in de gemeente Stein [benadeelde 1], hoofdagent van de politie, en [benadeelde 2], agent van politie, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte,
opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto:
– met hoge snelheid op de A76 gereden terwijl zich rechts naast hem een motorrijtuig (politieauto met in werking zijnde optische signalen) waarin genoemde [benadeelde 1] en [benadeelde 2] gezeten waren, reed, de door hem, verdachte, bestuurde personenauto naar rechts gestuurd in de richting van voornoemde politieauto, en
– is hij, verdachte, met de door hem, verdachte, bestuurde personenauto vervolgens op genoemde A76 met hoge snelheid blijven rijden en heeft hij, verdachte, terwijl zich rechts naast dan wel rechts kort achter hem een motorrijtuig (politieauto met in werking zijnde optische signalen), waarin genoemde [benadeelde 1] en [benadeelde 2] gezeten waren, reed, de door hem, verdachte, bestuurde personenauto naar rechts gestuurd en is de door hem, verdachte, bestuurde personenauto in aanrijding gekomen met genoemde politieauto waardoor genoemde politieauto van de weg werd gedrukt.”
3.2.2
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
“3. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 30 september 2013, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als aangifte van [benadeelde 2] (p. 11-14):
(…) Op een gegeven moment zag ik dat de zwarte auto naar rechts reed. Ik reed toen naast die zwarte auto. Ik zag dat onze snelheid nog redelijk hoog was. Ik had zoiets: als hij ons dienstvoertuig nu raakt dan vertel ik dit niet meer na. Ik trapte toen op de rem. De bestuurder van de zwarte auto raakte toen net niet het dienstvoertuig. Als de bestuurder daar onze dienstauto had geraakt dan waren wij de vangrail ingevlogen met alle gevolgen van dien. Als hij ons daar geraakt hadden waren wij verongelukt en waren dan minimaal zwaar gewond geweest.
Vervolgens lukte het ons weer om dezelfde tactiek toe te passen. Ik ging toen weer rechts naast de zwarte auto rijden. Ik merkte toen dat de snelheid eruit ging, omdat de bestuurder van het voorste dienstvoertuig begon te remmen. Wetend dat hij niets om onze veiligheid gaf, bleef ik iets schuin achter de zwarte auto rijden. Op dat moment zie ik de bestuurder naar rechts kijken. Dat duurde zeker drie seconden. Vervolgens zie ik dat de bestuurder van de zwarte auto duidelijk naar rechts stuurt met een blik in zijn ogen van ‘jij zit mij in de weg’.
In eerste instantie wijk ik nog iets uit, om een aanrijding te voorkomen. De bestuurder van de zwarte auto stuurde naar rechts en toen het dienstvoertuig geraakt werd, stuurde ik meteen hard naar links om niet van de weg gedrukt te worden. Ik heb nog nooit zo heftig moeten reageren om het dienstvoertuig op de weg te houden. Het is me ook nog niet gelukt trouwens. Ik werd alsnog van de weg gedrukt. Ik zag toen de zwarte auto voor mij weg slippen. Ik was toen nog steeds vol bezig met correcties uitvoeren. Ik had zoiets van ‘Ik ga de berm in, ik ga de berm in’.
De vangrail ligt ter plaatse een stuk van de rijbaan af. Ik schoof de berm in en toen duwde ik vol op de rem om tot stilstand te komen. De zwarte auto draaide voor mijn dienstauto en kwam tot stilstand gedeeltelijk in de berm. (…)
Het was een behoorlijke impact, die aanrijding.
Ik wil toch even mijn gevoel benadrukken. Ik ben vader van twee kinderen en een derde op komst. Als dit fout was gegaan, had ik mijn kinderen nooit meer gezien. Ik heb daar wel een traan over gelaten.
- Een proces-verbaal van aangifte d.d. 30 september 2013, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als aangifte van [benadeelde 1] (p. 8-10):
(…) De bestuurder van de Audi reed met hoge snelheid de N281 op. Rijdende over deze weg, zag ik dat de snelheidsmeter van ons dienstvoertuig 180 kilometer per uur aangaf. Ik zag dat mijn collega de Audi wilde inhalen, maar dit lukte niet omdat de bestuurder van de Audi ons de weg afsneed. De bestuurder van de Audi reed zigzaggend over de rijbaan van de N281. Ik zag ook dat de remlichten van de Audi regelmatig oplichtten. De bestuurder maakte rembewegingen. Op dat moment vreesde ik voor mijn leven. Ik dacht als wij nu aangetikt worden dan blijven wij dood. (…)
Wij reden door in de richting van België. Op enig moment zag ik dat er vonken van de Audi afkwamen. Ik zag dat de snelheid van de Audi verminderde. Toen zag ik dat de politiepatrouille van Heerlen de Audi inhaalde. Ik zag dat [benadeelde 2] rechts naast die Audi ging rijden om hem in te sluiten. Op dat moment reden wij ongeveer nog 100 kilometer per uur. Ik wist dat achter ons ook nog politievoertuigen reden dus wij hadden de Audi ingesloten.
Toen ik dacht ‘nu gaat hij wel stoppen’ stuurde de bestuurder van de Audi plotseling naar rechts en ramde onze politieauto. Ik was bang dat onze auto daardoor mogelijk in de berm zou kunnen geraken met alle gevolgen van dien. De klap was behoorlijk hard. Ons dienstvoertuig werd daardoor behoorlijk beschadigd aan de linker voorzijde. Door de klap werden wij naar rechts gedrukt en wij reden door het gras van de berm. Ter plaatse is de vangrail een stuk van de rijbaan af, omdat er een oprit is gelegen. Wij kwamen daardoor van de rijbaan af. Ik was bang dat ons dienstvoertuig daardoor zou gaan spinnen en over de kop zou kunnen slaan. Als dat gebeurd zou zijn dan hadden wij zwaargewond dan wel dood kunnen blijven.”
3.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder onder meer het volgende overwogen:
“De verdachte is met zijn auto op de vlucht geslagen toen hij een stopteken kreeg van de politie. Dit heeft geleid tot een wilde achtervolging gedurende circa tien minuten, waarbij meerdere politieauto’s betrokken waren en waarbij de verdachte op geen enkele wijze rekening heeft gehouden met de verkeersregels en moedwillig andere weggebruikers, zoals twee op een voetgangersoversteekplaats overstekende meisjes die maar ternauwernood op tijd konden wegspringen, in (levens)gevaar heeft gebracht.
De achtervolgende politiepatrouilles probeerden de verdachte uiteindelijk op de A76 tot stoppen te dwingen door voor, naast en achter de verdachte te gaan rijden. Toen de verdachte werd ingesloten, heeft hij tot tweemaal toe rijdend met hoge snelheid een stuurbeweging naar rechts gemaakt.
Als gevolg van de eerste stuurbeweging naar rechts hebben de verbalisanten [benadeelde 1] en [benadeelde 2], die in de naast verdachte rijdende politieauto zaten, een aanrijding kunnen voorkomen door krachtig af te remmen. De dienstauto van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] werd ternauwernood niet geraakt door de auto van de verdachte.
Als gevolg van de tweede stuurbeweging naar rechts is een aanrijding ontstaan met de op dat moment naast/kort achter de auto van verdachte rijdende politieauto waarin de verbalisanten [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zaten.
Op verschillende momenten tijdens de achtervolging hebben [benadeelde 1] en [benadeelde 2] gevreesd dat zij zouden verongelukken en daarbij zouden komen te overlijden dan wel zwaar gewond zouden raken.
Naar het oordeel van het hof zijn de twee stuurbewegingen van verdachte zoals bewezen verklaard onder zodanige omstandigheden geschied dat zij in het algemeen geschikt zijn bij de inzittenden van de aldus weggedrukte auto de vrees teweeg te brengen dat de verdachte aldus een verkeersongeluk zou veroorzaken die de dood althans zwaar lichamelijk letsel van hen ten gevolge zou kunnen hebben. Derhalve heeft bij [benadeelde 1] en [benadeelde 2] die vrees in redelijkheid kunnen ontstaan. Het enkele feit dat volgens de deskundige Wismans de door de verdachte verrichte tweede stuurbeweging − mede gelet op de goede staat van de politieauto en het adequate rijgedrag van bestuurder [benadeelde 2] − “slechts” een kleine kans in het leven heeft geroepen dat de verbalisanten zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen of het leven zouden verliezen, staat er niet aan in de weg dat bij de verbalisanten in de gegeven omstandigheden wel de redelijke vrees daarvoor kon ontstaan.”
3.2.4
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich een ‘Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces’ van de benadeelde partij [benadeelde 1] met bijlagen. Dit formulier houdt onder meer in:
“4b. Gegevens over de schade
De totale schade bestaat uit de volgende posten:
(…)
Totaal € 600,-”
3.2.5
De bij het voegingsformulier gevoegde bijlage 1 ten name van [benadeelde 1] houdt onder meer het volgende in:
“Op 28 september 2013, ben ik betrokken geweest bij de aanhouding van de verdachte [verdachte]. Deze aanhouding heeft een behoorlijke impact op mij gemaakt. De eerste nachten na het incident kon ik moeilijk slapen en lag ik vaak wakker. De hele film van wat er was gebeurd werd keer op keer in mijn hoofd afgespeeld. Het is inmiddels 7 weken geleden maar ik moet nog wekelijks aan het incident denken. Bij elke achtervolging zit ik met gekromde tenen in de auto en hoop ik dat het goed gaat en snel is afgelopen.
Vrijwel gelijk nadat de collega’s van Heerlen doorgaven dat zij een achtervolging waren gestart konden wij, mijn collega, [benadeelde 2] en ik, hun zien rijden en sloten wij aan bij de achtervolging. In het begin was het een standaard achtervolging en had ik geen andere emoties als bij elke andere achtervolging. Ik vond wel dat het hard ging en dat de verdachte veel risico’s nam. Ik voelde mij als bijrijder op dat moment nog niet ongemakkelijk. Totdat wij de autosnelweg opreden. Ik zag dat wij met zeer hoge snelheid reden. Mijn collega en ik wilden de verdachte niet laten ontkomen. Dit kwam mede door de door hem genomen risico’s om weg te komen. Het feit dat hij gewoon op een patrouilleauto in reed maakte indruk op mij. Door de hoge snelheid en de stuurbewegingen van de verdachte werd ik bang. Ik schreeuwde tegen mijn collega dat hij snelheid moest minderen. Ik zag dat de auto van links naar rechts bewoog. Ook zag ik dat verdachte rembewegingen maakte. Ik realiseerde mij dat het niet goed met mij en mijn collega zou aflopen als er een aanrijding zou plaatsvinden met deze snelheid.
Wij reden op dat moment ongeveer 170 kilometer per uur en ik zag dat de verdachte diverse malen op de rem trapte. Ik werd plotseling bang en hoopte dat mijn collega de achtervolging zou stoppen. Ik had op dat moment het gevoel dat het de verdachte niet uitmaakte of het hem zijn leven zou kosten als hij maar uit handen van de politie kon blijven.
Ik vroeg mij af wat er door het hoofd van mijn collega [benadeelde 2] ging toen wij over de autosnelweg reden. Ik wist dat zijn vrouw zwanger was en dat hij nog twee kleine kinderen heeft. Ik vroeg mij af of hij niet aan hun dacht gezien de risico’s die wij liepen. Ik dacht namelijk zelf wel aan mijn twee kinderen en man. Ik heb twee meisjes van 2 en 3. Ik was bang hun niet meer te zien en niet veilig thuis te komen.
Ik had een raar voorgevoel en had het idee dat wij in de berm zouden belanden. Dit gevoel werd alleen maar sterker toen wij naast de auto van de verdachte gingen rijden. Er was geen weg terug. Ik had verder de informatie dat de verdachte vuurwapengevaarlijk was en vroeg mij af of hij een vuurwapen naast zich had liggen en dit ook tegen ons zou gebruiken. Ik zag dat de verdachte helemaal ingesloten was. Voor hem achter hem en naast hem reed een politieauto. Plotseling reed de verdachte ons aan. Dit was zijn enige uitweg. Het was een zeer harde klap en ik was bang dat de auto zou gaan spinnen en mijn voorgevoel werkelijkheid zou worden. Ik zag mijn man en mijn twee meisjes voor mij! Ik vroeg mij op dat moment af waarom ik bij de politie wilde werken. Is het dit waard?! Gelukkig hield mijn collega de auto goed onder controle en kon de verdachte aangehouden worden. Na de aanhouding voelde ik een enorme opluchting en was ik bang dat het goed was afgelopen. Ik heb letterlijk voor mijn leven gevreesd en kan de klap van de geramde politieauto nog steeds voelen.
De verdachte moest wel niks te verliezen hebben, want hoe kon hij anders zoveel risico’s nemen.
Ik hoop een dergelijk incident niet meer mee te maken. Hoe vaak je tijdens het politiewerk ook met geweld word geconfronteerd en in vreemde situaties terecht komt maar met meer dan 100 kilometer per uur van de autosnelweg geramd worden went nooit. Ik hoop dat mijn steeds terugkerende angst in een achtervolg te belanden snel wegebt. Maar tot nu toe heb ik er nog vrijwel elke dienst last van.”
3.2.6
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich een ‘Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces’ van de benadeelde partij [benadeelde 2] met bijlagen. Dit formulier houdt onder meer in:
“4b. Gegevens over de schade
De totale schade bestaat uit de volgende posten:
Smartegeld (…)
Totaal € 600,-”
3.2.7
De bij het voegingsformulier gevoegde bijlage 1 ten name van [benadeelde 2] houdt onder meer het volgende in:
“Tijdens deze achtervolging reden wij richting de snelweg. Het was duidelijk dat de bestuurder niet wilde stoppen. Wij kregen inmiddels via de meldkamer te horen dat de tennaamgestelde gezocht werd voor een poging doodslag. Tijdens de achtervolging zag ik dat een collega zijn dienstvoertuig zijnde een bus op de weg als blokkade had gezet. De verdachte reed met zijn auto zonder vaart te minderen in op deze bus. De collega besloot zijn bus aan de kant te zetten. Dit was een verstandige keuze want de verdachte had zich op zijn minst zwaar gewond achtergelaten tegen de bus. Op dat moment was het mij duidelijk dat de verdachte echt weg wilde komen.
Eenmaal op de snelweg reden wij met diverse auto’s achter de verdachte. Wij probeerden diverse keren langs de verdachte te komen. De snelheden liepen op tot 180km/h. Mijn collega riep dat wij niet langs hem moesten proberen te komen. Die rijdt ons harstikke dood. Later ook wel gebleken dat de verdachte geen waarde hecht aan ander mans leven.
Op een gegeven moment is het een andere surveillance eenheid gelukt om langs te verdachte te komen en voor het voertuig te gaan rijden. De collega’s hebben zeer netjes de snelheid weten te verminderen door langzaam te gaan remmen. De verdachte was hierdoor genoodzaakt te gaan remmen. Wij besloten naast het voertuig te gaan rijden zodat hij niet langs de voorste auto kon. Ik ging met mijn dienstvoertuig rechts naast de verdachte rijden. Ik zag dat de verdachte toen naar rechts kwam. Dit gebeurde met een hoge snelheid. De verdachte stuurde opeens naar rechts en ik was genoodzaakt om te remmen. De verdachte wist vervolgens langs te glippen. Hij kwam echter niet voor het eerste voertuig langs. De verdachte ging weer naar links en de snelheid was minder geworden. Ik ben vervolgens weer rechts naast de verdachte gaan rijden. Ik zag toen dat de verdachte mij recht in de ogen aankeek. Ik zag dat hij zijn stuur naar rechts gooide en zag dat hij opzettelijk op ons in reed. Ik schrok hier enorm van want de snelheid was nog erg hoog. De verdachte raakte vervolgens ons voertuig. Ik heb toen ontzettend mijn best moeten doen om onze voertuig op de weg te houden. Gelukkig was er op het stuk waar dit gebeurde geen vangrail want anders had hij ons de vangrail ingeduwd. Zoals gezegd moest ik goed mijn best doen om ons voertuig op de weg te houden. Ik schold de verdachte uit op dat moment voor klootzak. Hij wilde ons gewoon van de weg duwen. Hij vond het belangrijker om weg te komen dan de veiligheid van mij en mijn collega. Dit is voor mij onbegrijpelijk. Ik snap dat iemand weg wil voor welke reden dan ook maar ik snap niet waarom dat ten koste moet van ander mans veiligheid.
Toen ging alles heel snel. De verdachte werd aangehouden en afgevoerd. En daar stond ik dan met trillende handen. Ik dacht bij mezelf als die me de vangrail in had geduwd dan had ik dit misschien niet overleefd. Hier denk je heel even aan want je moet toch verder met je werk.
En dan kom je thuis. Je vertelt thuis je verhaal en hoort van je vriendin dat dit abnormaal is. En inderdaad je komt thuis als vriend/vader en denkt als een burger. Mijn vriendin zegt altijd ‘doe voorzichtig’ en mijn oudste zoon zegt altijd ‘tot straks pappa’. De eerstvolgende dienst werd dit ook door beide gezegd. Op dat moment dacht ik bij mezelf ‘ik hoop niet dat ik weer zo’n dwaas tegen kom, dan kom ik misschien niet meer thuis’. Ik heb hier veel moeite mee gehad. Pas vanaf dat moment kreeg ik het besef hoeveel geluk wij hebben gehad.
Ik snap nog steeds niet waarom hij dit gedaan heeft. Hij keek me recht in de ogen aan een kiest er bewust voor om op ons in te rijden. Hij wilde me gewoon dood rijden, ik kan me er anders niks bij voorstellen.
Inmiddels zijn we een heel stuk verder maar op het moment dat ik een achtervolging over de portofoon hoor dan denk ik maar aan één ding. Mijn achtervolging! De film wordt voor mij opnieuw afgespeeld en alweer besef ik hoeveel geluk ik had. Ik denk wel eens bij mezelf wat heb ik jou ooit misdaan dat je mij van mijn leven wilde beroven.
Dit is ook hetgeen waar ik het meest mee zit. Ik weet niet of ik dat ooit zal vergeten maar op dit moment nog zeer zeker niet!”
3.2.8
Het arrest van het hof houdt ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen het volgende in:
“Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes meer subsidiair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
(…)
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes meer subsidiair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
(…)
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het meer subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 600,00 (zeshonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2013 tot aan de dag der voldoening.
(…)
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het meer subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 600,00 (zeshonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2013 tot aan de dag der voldoening.”
3.3.1
Het hof heeft, gelet op de toewijzing van de vorderingen tot vergoeding van immateriële schade, kennelijk geoordeeld dat met betrekking tot de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, als bedoeld in artikel 106, aanhef en onder b, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), welke aantasting het gevolg is van het bewezenverklaarde feit, kort gezegd bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht althans met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
3.3.2
Artikel 6:106 BW luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(…)
- indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
3.3.3
In zijn arrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 heeft de Hoge Raad, onder verwijzing naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, het volgende overwogen:
“Van de [in art. 6:106, aanhef en onder b, BW] bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.”
3.4.1
In de hiervoor onder 3.2.8 weergegeven overwegingen van het hof ligt als zijn oordeel besloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen meebrengen dat van de hier bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk in het licht van de aard en ernst van de bewezenverklaarde bedreiging, waarbij de verdachte onder meer tijdens een achtervolging opzettelijk met zijn auto op de door [benadeelde 1] en [benadeelde 2] bestuurde politieauto is ingereden en deze politieauto van de weg heeft gedrukt, en gelet op de onderbouwing van de door [benadeelde 1] en [benadeelde 2] ingediende vorderingen, onder meer inhoudende dat zij ten gevolge van de gedragingen van de verdachte voor hun leven hebben gevreesd, zij na het incident grote emotionele gevolgen hiervan hebben ondervonden en daarvan ook last hebben gehad tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden als politieagent.
3.4.2
Het cassatiemiddel faalt.
4Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 september 2021.