HR (straf): vorderingen wegens shockschade vormen onevenredige belasting van het strafgeding, ouders vermoord meisje niet ontvankelijk

Samenvatting:

De ouders van een vermoord meisje hebben vordering wegens shockschade ingediend in de strafzaak tegen de dader. De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van het hof dat de ouders niet ontvankelijk zijn in hun vordering niet onbegrijpelijk is. Het hof oordeelde dat de vorderingen ter zake van shockschade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert omdat alleen na nadere onderbouwing en/of bewijslevering is vast te stellen of en in hoeverre de aangevoerde omstandigheden een directe confrontatie vormen met de ernstige gevolgen van de moord en recht geven op een vergoeding van shockschade. Daarvoor is in deze procedure geen plaats, zodat het hof de ouders niet-ontvankelijk heeft verklaard. Wel kunnen de ouders hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. DE Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en gaat gezien dit oordeel niet in op de uitgebreide conclusie van A.-G. Lindenbergh over shockschade.

ECLI:NL:HR:2022:560, Hoge Raad, 20/02318 (rechtspraak.nl)

ECLI:NL:HR:2022:560

Instantie

Hoge Raad

Datum uitspraak

12-04-2022

Datum publicatie

12-04-2022

Zaaknummer

20/02318

Formele relaties

In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2020:5686

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:166

Rechtsgebieden

Strafrecht

Bijzondere kenmerken

Cassatie

Inhoudsindicatie

Belaging van en moord op ex-vriendin in Utrecht in 2018, art. 285b en 289 Sr.

  1. Middelen verdachte over voorbedachte raad, contra-expertise m.b.t. PBC-rapport en verzoek horen NFI-deskundige.
  1. Middelen benadeelde partijen (ouders van slachtoffer) over niet-ontvankelijkverklaring in de vorderingen tot vergoeding van shockschade, art. 361.3 Sv.

Ad 1. HR: art. 81.1 RO.

Ad 2. Hof heeft geoordeeld dat de behandeling van de vorderingen t.z.v. shockschade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert omdat alleen na nadere onderbouwing en/of bewijslevering is vast te stellen of en in hoeverre de aangevoerde omstandigheden een directe confrontatie vormen met de ernstige gevolgen van de moord en recht geven op een vergoeding van shockschade. Dat oordeel is feitelijk en kan in cassatie slechts op begrijpelijkheid worden getoetst. In het licht van de inhoud van de ingediende vorderingen is dat oordeel niet onbegrijpelijk. Tot een nadere motivering was het hof niet gehouden. Gelet daarop bestaat geen aanleiding in deze zaak in te gaan op de aanbevelingen in de CAG betreffende het materiële civiele recht. Volgt verwerping.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 20/02318

Datum 12 april 2022

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 juli 2020, nummer 21-003216-19, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,

hierna: de verdachte.

1Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.W.D. Roozemond, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.

Namens de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] heeft M.J.J.F. van Raak, advocaat te Oosterhout, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.

De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De raadsman van de verdachte heeft een verweerschrift ingediend.

De advocaten-generaal T.N.B.M. Spronken en S.D. Lindenbergh hebben geconcludeerd:

– tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend ten aanzien van de strafoplegging en voor zover de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun vorderingen;

– tot verwerping van het cassatieberoep van de verdachte voor het overige en

– tot zodanige beslissing op de voet van artikel 440 Sv als de Hoge Raad passend voorkomt.

De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

  1. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld

2.1

Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.

2.2

Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijftien jaren.

  1. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel dat namens de benadeelde partijen is voorgesteld

3.1

Het cassatiemiddel klaagt over de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in hun vorderingen tot vergoeding van zogenoemde shockschade.

3.2

Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:

“hij op 11 juli 2018 te Utrecht, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen met een mes in het hoofd en de hals en de pols en de borst te steken/snijden.”

3.3

De uitspraak van het hof houdt, voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang, het volgende in:

“Vordering [benadeelde 2]

(moeder van [slachtoffer] ) heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 45.105,13, bestaande uit:

– (…)

– shockschade materieel:

  • reis- en parkeerkosten voor behandeling € 132,94
  • diverse medische kosten € 880,-
  • verlies van arbeidsvermogen € 3.260,-
  • buitengerechtelijke kosten € 631,50

– shockschade immaterieel € 40.000,-

te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.

(…) De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.

Vordering [benadeelde 1]

(vader van [slachtoffer] ) heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 47.922,11, bestaande uit:

– (…)

– shockschade materieel:

  • reis- en parkeerkosten voor behandeling € 253,66
  • diverse medische kosten € 208,29

– shockschade immaterieel € 40.000,-

te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.

(…) De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.

(…)

Onderbouwing van de vorderingen van de benadeelde partijen

De vorderingen zijn zowel schriftelijk als – ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – mondeling onderbouwd door mr. Van Raak.

Met betrekking tot de shockschade heeft mr. Van Raak aangevoerd dat de ouders van [slachtoffer] direct zijn geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het voorval waarbij hun dochter kwam te overlijden. In dit verband is – kort gezegd – aangevoerd:

– dat zij uit de media moesten vernemen dat een dode vrouw was aangetroffen in het studentenhuis waar [slachtoffer] woonde;

– dat zij meteen contact hebben gezocht met de politie, waarbij een politieagent zich versprak en vroeg of de politie nog niet bij hen aan de deur was geweest;

– dat zij op televisie beelden hebben gezien waarbij het lichaam van hun dochter werd afgevoerd;

– dat zij pas na 2,5 dag het lichaam van [slachtoffer] mochten zien, welk lichaam door het incident en de daaropvolgende sectie zwaar gehavend was.

De combinatie van deze omstandigheden heeft een hevige emotionele schok teweeg gebracht, waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid. Gelet hierop is civiel onrechtmatig gehandeld jegens de benadeelde partijen. Hierdoor hebben de benadeelde partijen recht op vergoeding van zowel de gevorderde immateriële shockschade ad € 40.000,- per persoon, als ook op de gevorderde materiële shockschade, aldus mr. Van Raak.

Standpunt verdediging

Wat betreft de shockschade heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat vergoeding hiervoor in het onderhavige geval niet toewijsbaar is, nu uit de door mr. Van Raak aangevoerde omstandigheden niet kan worden afgeleid dat sprake was van een directe confrontatie. Gelet hierop heeft de raadsman het hof verzocht de benadeelde partijen in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Oordeel hof

(…)

Shockschade

Het hof stelt voorop dat er geen discussie kan zijn over het leed en verdriet dat de ouders van [slachtoffer] is aangedaan. Het hof kan zich dan ook zeer goed voorstellen dat de ouders vinden dat verdachte, die hun dochter heeft omgebracht, ook hun iets is verschuldigd. Er bestaat echter alleen recht op een schadevergoeding als is voldaan aan de eisen van de wet. Daarbij geldt bovendien dat de strafrechter alleen beslist over een schadevergoeding als dit geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Is dit wel het geval, dan dient de burgerlijke rechter zich over de zaak te buigen.

Op het moment dat [slachtoffer] werd gedood, kende de wet niet de mogelijkheid om affectieschade te vergoeden. Affectieschade is, kort gezegd, de schade die iemand lijdt door het verdriet dat die persoon heeft door het overlijden van een naaste.

Wel kent de wet de mogelijkheid van vergoeding van shockschade. Dat is schade die ontstaat door het waarnemen van het tenlastegelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, waardoor een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit.

Voor deze shockschade hebben de ouders een vergoeding gevorderd. Zij hebben gesteld dat hun geestelijk letsel voortvloeit uit een viertal omstandigheden die samen de directe confrontatie vormen met de ernstige gevolgen van de moord op hun dochter. Het hof stelt echter vast dat enkele van de genoemde omstandigheden bestaan uit gedrag van de politie en uit de gevolgen van het opsporingsonderzoek. Of dit dan moet worden toegerekend aan verdachte staat niet zonder meer vast. Bovendien zijn dit omstandigheden die, hoe verdrietig ook, niet verschillen van andere zaken. Of en in hoeverre deze omstandigheden een directe confrontatie vormen met de ernstige gevolgen van de moord op [slachtoffer] en recht geven op een schadevergoeding is daarom alleen vast te stellen na nadere onderbouwing en/of bewijslevering. Daarvoor is in deze procedure geen plaats, zodat het hof de ouders niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering van de shockschade. Wel kunnen zij hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Daarmee zegt het hof niet dat de ouders geen leed is toegevoegd. Het hof zegt ook niet dat de ouders geen recht hebben op een schadevergoeding, maar alleen dat het hof in deze strafzaak daar geen oordeel over kan geven.”

3.4

Het hof heeft geoordeeld dat de behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] ter zake van shockschade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daartoe heeft het hof onder meer overwogen dat alleen na nadere onderbouwing en/of bewijslevering is vast te stellen of en in hoeverre de namens de benadeelde partijen aangevoerde omstandigheden een directe confrontatie vormen met de ernstige gevolgen van de moord op [slachtoffer] en recht geven op een vergoeding van shockschade. Dat oordeel is feitelijk en kan in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. In het licht van de inhoud van de ingediende vorderingen is dat oordeel niet onbegrijpelijk. Tot een nadere motivering was het hof niet gehouden.

3.5

Het cassatiemiddel faalt. Gelet daarop bestaat geen aanleiding om in deze zaak in te gaan op de aanbevelingen betreffende het materiële civiele recht, zoals samengevat weergegeven in de conclusie van de advocaten-generaal onder 4.10.

4Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5Beslissing

De Hoge Raad:

– vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

– vermindert deze in die zin dat deze veertien jaren en acht maanden beloopt;

– verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2022.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey