PIV-Bulletin 2012-1, Aansprakelijkheid en Verzekering in conflict: recente ontwikkelingen in snelle en rechtvaardige afwikkeling van geschillen in de A&V-praktijk – (Een verslag …)

Samenvatting:

Erasmus School of Law zette ook dit jaar weer een seminar op rondom de Masteropleiding Aansprakelijkheid en Verzekering2. Het A&V-seminar stond op 2 december 2011 in het teken van recente ontwikkelingen in de geschillenpraktijk. De middag stond onder leiding van dagvoorzitter professor Han Wansink3.

Wet deelgeschillen in balans?

Mr. Jaap Sap4 en professor Arno Akkermans5, beten de spits af met de behandeling van de Wet deelgeschillen en maakten een tussenbalans op, ruim anderhalf jaar na invoering van de wet. De wet is gericht op een vlotte en faire afwikkeling van problemen en beoogt partijen eenvoudige toegang tot de rechter te bieden in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase bij beslechting van een deelgeschil. Sap en Akkermans vroegen zich af of de wet een probleemoplosser of juist een veroorzaker van problemen is. Aan de hand van een aantal stellingen namen zij de zaal mee langs de voor- en nadelen van deze wet.

De eerste stelling luidde: “Door de laagdrempelige (en voor het slachtoffer vrijwel risicoloze) deelgeschilprocedure wordt de rechter vaker om een oordeel gevraagd.”

Aan de hand van statistische gegevens kon deze stelling niet ontkend worden. Wel wees Akkermans op het feit dat deze nieuwe procedure vrij recentelijk is ingevoerd, en hierdoor nog niet bij iedereen bekend is. Het zou goed mogelijk zijn dat er in de toekomst een daling zal zijn van het aantal bodemprocedures, en zodoende van het totale aantal procedures. Sprekers stipten voorts aan, dat tijdens een deelgeschil de invalshoek van de behandelende rechter duidelijk wordt – zowel tijdens de behandeling tijdens comparitie van partijen als in de deelgeschilbeschikking – wat richting kan geven aan de oplossing van het totale geschil. In de markt zijn echter nog niet veel gegevens bekend in hoeverre de tot nu toe gevoerde deelgeschillen ook daadwerkelijk tot een vaststellingsovereenkomst hebben geleid. Feedback van bijvoorbeeld LSA en verzekeraars zou dit beter in beeld moeten kunnen brengen.

De volgende stelling luidde: “De kosten van de regeling van een letselschadezaak lopen door de deelgeschilprocedure steeds verder op.”

Bij het behandelen van deze stelling ontstond er een heftige discussie in de zaal over de hoogte van de door advocaten gehanteerde tarieven, waar vooral Akkermans zeer kritisch tegenover stond. Tarieven van € 300 tot € 400 vond hij sowieso te hoog. Kern van het probleem is, dat de personenschaderegeling een kunstmatige markt is, waarbinnen geen goede marktwerking bestaat, mede door het mechanisme dat de declaraties rechtstreeks naar verzekeraar worden gezonden. Er zou een beter inzicht aan gelaedeerde moeten worden gegeven in de gedeclareerde kosten, bijvoorbeeld door deze de nota’s te laten ondertekenen of paraferen. Rechter Sap, die zelf advocaat is geweest, heeft waargenomen dat sinds zijn overstap naar de rechterlijke macht de gedeclareerde uurtarieven in korte tijd feitelijk zijn verdubbeld, wat op hem ook te ruim overkomt. Als rechter die de kosten moet beoordelen heeft hij echter wel behoefte aan een goede maatstaf om de redelijke kosten te kunnen beoordelen. Sap suggereerde dat verzekeraars ter vergelijking bijvoorbeeld meer inzicht zouden kunnen geven in de tarieven die zij aan hun huisadvocaten betalen. Vanuit de zaal werd daar op gereageerd dat er dan wel rekening mee moet worden gehouden, dat een verzekeraar pas een advocaat inschakelt als er ook echt juridische advocaatwerkzaamheden moeten worden verricht. Die kosten worden doorgaans pas in de processuele fase gemaakt en betreffen dus een ander soort werk, dan in de preprocessuele fase aan de orde is. Dan gaat het om schaderegelingswerk, waarvoor eerder de kosten en tarieven van dossierbehandelaars en schaderegelaars als vergelijkingsmaatstaf hebben te gelden.

Sap en Akkermans sloten af met de stelling: “Een deelgeschilbeslissing kan een effectieve bodemprocedure belemmeren, daarom moet het appelverbod worden genuanceerd”.

De rechter in de bodemprocedure is nu namelijk gebonden aan beslissingen uit de deelgeschilprocedure die uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn gegeven. Voor deze stelling zijn goede argumenten aan te dragen, waaronder de totale context van een zaak en de vrije beleidsruimte van de rechter die in de bodemprocedure moet beslissen. Dagvoorzitter Wansink vulde aan, dat de deelgeschilprocedure in ieder geval wel een goede gelegenheid biedt aan partijen (vaak vooral het slachtoffer) om stoom af te blazen, waarna een vastgelopen zaak kan worden vlotgetrokken. Het gaat uiteindelijk om de toegevoegde waarde van deze vorm van geschillenbeslechting. Hartlief gaf aan dat ook op dit punt behoefte bestaat aan meer informatie vanuit de praktijk.

Klachteninstituut

Als tweede was het de beurt aan professor Mop van Tiggele6. Zij sprak over wat het KiFiD wel en niet kan. Het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening werpt zich op als één loket waar de consument vandaag de dag voor al zijn geschillen over een financieel product of over een financiële dienstverlener terecht kan. Bijna vijf jaar na opening van het loket is het tijd om te kijken hoe effectief het instituut eigenlijk is.

Van Tiggele behandelde als eerste de bevoegdheid van het KiFiD in aansprakelijkheidszaken en constateerde dat het KiFiD hieromtrent verschillend oordeelt. In overleg met het bestuur van KiFiD is vastgesteld dat aansprakelijkheidszaken tussen een derdeslachtoffer en een verzekeraar die (mede) de aansprakelijkheid dekt, niet onder het regime van bindend advies vallen. Echter in 2009 was de Geschillencommissie bevoegd advies te geven in een klacht van een derde-gelaedeerde met betrekking tot een claim over de WAM en over de directe actie, de week erna alleen in een geschil over de WAM. In 2010 viel het doek definitief, de directe actie vond geen ingang en de commissie is alleen bevoegd voor derde-gelaedeerden in WAM-zaken.

Vervolgens ging Van Tiggele verder over de aan te leggen toets aan de hand van de vraag: ‘Krijgt de consument hetzelfde recht als bij de burgerlijke rechter?’ Tot 1 oktober 2011 liet de Commissie zich op grond van art. 19.2 van het Reglement Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de beoordeling van een geschil leiden door:

       hetgeen is bepaald in de wet en de bij of krachtens wetgeving geldende nadere regelgeving of te stellen eisen;

       de rechtspraak;

       de overeenkomst in kwestie;

       de toepasselijke gedragscodes en ereregels evenals de maatstaven van redelijkheid en billijkheid die de kwestie, waarop de klacht of het geschil betrekking heeft, of de relatie of positie van geschilpartijen, vergt.

Vanaf 1 oktober 2011 beoordeelt de Geschillencommissie een klacht naar het Nederlandse recht. Inhoudelijk lijkt dit geen verschil te maken, toch geeft de aan te leggen toets in de uitwerking onvrede in de samenleving.

Van Tiggele stelde: “De Geschillencommissie moet niet op de rechtsvormende stoel van de Hoge Raad gaan zitten, maar keurig ‘hetzelfde recht” als de burgerlijke rechter bieden” en sprak ook over complaints ratio. Een afschrift van de bij het klachteninstituut ingediende klachten wordt standaard toegezonden aan de toezichthouder, tenzij de consument dit niet wenst. Van Tiggele vroeg zich af of niet de (ongewogen) klacht, maar uitsluitend het beoordeeld geschil naar de toezichthouder dient te gaan. De zaal kon zich hier niet helemaal in vinden en stelde dat het juist ook nut heeft alle klachten door te sturen om een goed beeld van het geheel te creëren.

Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad

Na de pauze debatteerden professor Ton Hartlief7 en mr. Willem van Schendel8 over de invoering van de Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. Met de invoering van deze wet wordt voor lagere rechters de mogelijkheid geopend om de Hoge Raad rechtsvragen voor te leggen over belangrijke juridische kwesties. Bijvoorbeeld in massaschadezaken, maar ook in individuele zaken waarvan het antwoord op de rechtsvraag van belang is voor talrijke andere feitelijk vergelijkbare zaken. De Hoge Raad kan zich via de prejudiciële weg concentreren op de echt principiële zaken. Maar wat is de keerzijde? Wordt de Hoge Raad zo meebeslisser op het laagste niveau en hoogste instantie voor de happy few kwesties die hij zelf selecteert?

Hartlief opende het debat met de bijna retorische vraag: “Snel antwoord op een belangrijke rechtsvraag: iemand tegen?

Van Schendel interrumpeerde wanneer nodig. Hoewel zij het grotendeels eens waren over het voordeel van een dergelijke prejudiciële procedure, kwamen er toch een aantal interessante aspecten naar voren. Want herkent de feitenrechter de importantie van een bepaalde vraag wel? En in hoeverre is het überhaupt mogelijk een vraag als essentieel te herkennen en te behandelen, als het feitencomplex nog niet volledig naar voren is gekomen? Van Schendel stelde het publiek ten aanzien van deze punten gerust, sommige vragen zijn (nog) niet geschikt voor een dergelijke behandeling. Hierbij kan men denken aan vragen die nog een beetje moeten ‘rijpen’, voordat zij bevredigend beantwoord kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is de problematiek rond art. 7:611 BW, die in wezen stapje voor stapje is ‘opgelost’. Steeds werd gekeken hoe de samenleving reageerde, waarbij ook eventuele verzekerbaarheid een grote rol speelde. Pas na het eerste stapje was men klaar voor het volgende, en werd duidelijk welke richting de ‘goede’ richting was. Dergelijke, niet voor een prejudicieel traject geschikte vragen, zullen daarom gewoon weer teruggestuurd worden naar het betreffende gerecht. Wel achtte Van Schendel de kans aanwezig dat, mocht een dergelijke prejudiciële procedure ingevoerd worden, eerder ‘omgegaan’ zal worden door de Hoge Raad. Dit leidde dan ook tot de gezamenlijke conclusie dat een systeem van prejudiciële vragen zeker wenselijk is, bijvoorbeeld in individuele zaken waarvan het antwoord op de rechtsvraag van belang is voor talrijke andere feitelijk vergelijkbare zaken, maar dat een dergelijk systeem wel op sommige punten tot ander recht kan leiden.

Hoe werkt de Ombudsman

Als afsluiter van de middag sprak de Nationale Ombudsman Financiële Dienstverlening, mr. Nol Monster9.

Om de zaal een beetje wakker te schudden begon hij met een filmpje waaruit duidelijk werd dat niet altijd helder is wat zijn taak inhoudt. Ingevolge art. 3 Reglement Ombudsman & Geschillencommissie Financiële Dienstverlening is dit “het bemiddelen in en oordelen over klachten van individuelen tegen aangeslotenen, indien op die klachten het Nederlands recht van toepassing is.” Daarbij beoordeelt de ombudsman de klacht naar Nederlands recht, zo benadrukte Monster. Hoewel de ombudsman bijzonder veel klachten binnen krijgt, is – beoordeeld naar Nederlands recht – slechts een aantal daarvan gegrond

Na opmerkingen uit de zaal beaamde Monster, dat dit niet afdoet aan het feit dat mensen, ook als hun klacht ongegrond is, deze graag kwijt willen. Bijvoorbeeld als het een klacht is over ondermaatse dienstverlening, waarbij geen daadwerkelijke ‘fouten’ gemaakt zijn. De ombudsman kan deze echter niet doorsturen aan de Geschillencommissie vanwege het ontbreken van een juridisch mankement.

Van Tiggele wierp vervolgens op dat er bijzonder weinig klachten doorgestuurd worden naar de Tuchtraad, waartoe de ombudsman ook bevoegd is. Dergelijke klachten lijken hiervoor geschikt aangezien zij niet om wettelijke verplichtingen gaan, maar meer om geschonden gedragsnormen.

Concluderend was het een middag die inzicht gaf in de recente ontwikkelingen in de geschillenpraktijk. Ook voor de aanwezige studenten van de Masteropleiding Aansprakelijkheid en Verzekering was het een nuttige middag, waarbij duidelijk werd hoe het aansprakelijkheidsrecht zich in de praktijk beweegt.

1 Beiden student aan de ESL en verbonden aan de Master Aansprakelijkheid en Verzekering.

2 Zie www.masteraansprakelijkheidenverzekering.nl.

3 Emeritus hoogleraar verzekeringsrecht Erasmus School of Law en Leiden Law School.

4 Als rechter verbonden aan de Rechtbank Utrecht en voorzitter Stichting Keurmerk Letselschade.

5 Hoogleraar privaatrecht aan de Vrije Universiteit van Amsterdam.

6 Hoogleraar verzekeringsrecht Radboud Universiteit Nijmegen, tevens verbonden aan het Verzekeringsinstituut, Erasmus School of Law.

7 Hoogleraar privaatrecht aan de Universiteit van Maastricht.

8 Raadsheer in de Hoge Raad der Nederlanden.

9 Ombudsman Financiële Dienstverlening van het KiFiD en vicepresident van de Rechtbank Haarlem.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey