PIV-Bulletin 2012-5 Masterclass Cunningham Lindsey 2012 – De waan van de dag in ons gedrag …
Masterclass Cunningham Lindsey 2012 – Een samenvatting – De waan van de dag in ons gedrag … Mevrouw mr. Y.M. Brink – Cunningham Lindsey Nederland Op donderdag 26 april 2012 vond voor de zevende maal de Cunningham Masterclass plaats, met als thema veiligheid en gedrag: “De Waan Van De Dag In Ons Gedrag”. Aan de […]
Masterclass Cunningham Lindsey 2012 – Een samenvatting – De waan van de dag in ons gedrag …
Mevrouw mr. Y.M. Brink – Cunningham Lindsey Nederland
Op donderdag 26 april 2012 vond voor de zevende maal de Cunningham Masterclass plaats, met als thema veiligheid en gedrag: “De Waan Van De Dag In Ons Gedrag”. Aan de hand van presentaties van verschillende sprekers werd dit thema nader uitgewerkt. Het publiek werd uitgenodigd om (inter)actief aan de Masterclass deel te nemen en gaf hier in groten getale gehoor aan. De middag werd afgesloten met een casus.
De Masterclass werd geopend met een filmpje over alternatieve geneeskunst. Vervolgens werd de officiële opening van de Masterclass verzorgd door Martin de Haan re, directeur Personenschade bij Cunningham Lindsey Nederland. De dag werd formeel afgesloten door dagvoorzitter mr. Prem S.S. Radhakishun en informeel door Jeroen G.W. Fröhlich MBA, ACII, FUEDI-ELAE, algemeen directeur van Cunningham Lindsey Nederland.
Prof.mr. Siewert D. Lindenbergh – Veiligheid en aansprakelijkheid, een spannende relatie
Lindenbergh start zijn presentatie met de opmerking dat het begrip ‘veiligheid’ naar zijn mening niet in het Burgerlijk Wetboek voorkomt. Dit is opmerkelijk, want het hele aansprakelijkheidsrecht is gericht op veiligheid.
De hoofdlijnen van het aansprakelijkheidsrecht betreffen de volgende: ieder draagt zijn eigen schade, tenzij er een grond is om deze schade op een ander af te wentelen. Dan dient het slachtoffer immers in de situatie te worden geplaatst alsof het voorval zich niet zou hebben voorgedaan. Maar wanneer is er sprake van een grond om de schade op een ander af te wentelen? Dit is het geval indien er sprake is van een fout (onrechtmatige daad ex art. 6:162 BW of wanprestatie ex art. 6:74 BW, art. 7:658 BW, art. 7:611 BW of art. 7:453 BW). Eveneens is er een grond voor afwikkeling wanneer er sprake is van een risico (bijvoorbeeld het risico dat andermans fouten voor jouw rekening komen ex art. 6:169 tot en met art. 6:172 BW of er gebreken aan zaken zijn ex art. 6:173 BW en verder).
In het arrest (Jansen/Jansen)1 is uitgewerkt wanneer er sprake is van een fout. Het vertrekpunt hierbij is dat niet slechts de enkele mogelijkheid van een ongeval gedrag onrechtmatig maakt. Gedrag is pas onrechtmatig, indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval zo groot is dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden2. Rondom deze zinsnede wordt de thematiek ‘veiligheid’ opgehangen. De Hoge Raad meent dat de feitelijke toedracht geen andere gevolgtrekking overlaat dan dat er in het arrest Jansen/Jansen sprake was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Dus: geen aansprakelijkheid.
Maar wanneer is er dan wel sprake van een fout? Deze vraag kan worden beantwoord aan de hand van de toetspunten van het Kelderluikarrest3:
– kans op onoplettendheid;
– kans op ongeval;
– ernst van gevolgen; en
– bezwaarlijkheid van de te nemen voorzorgsmaatregelen (indien feitelijke maatregelen kunnen worden getroffen, moet dit worden gedaan).
Dit betreffen gezichtspunten en geen harde criteria, het zijn wegingsfactoren. Zij zijn contextgebonden.
Men kan bij bijzondere contexten bijvoorbeeld denken aan de volgende contexten:
– Sport- en spelsituaties
Arrest Dekker/Van der Heijden4. Een gedraging in het kader van sportbeoefening is minder snel onrechtmatig dan daarbuiten, omdat spelers tot op zekere hoogte gevaarlijk gedrag van elkaar hebben te verwachten. Er geldt aldus een hogere drempel voor aansprakelijkheid. Echter, het sportveld is geen vrijplaats!
– Huis-tuin-en-keukenongevallen
De bovengenoemde hogere aansprakelijkheidsdrempel geldt ook voor huis-tuin-en-keukenongevallen. Het voorbeeld hiervan is het arrest NJ 2001, 300 (Jansen/Jansen).
– Arbeidsongevallen
Arrest PTT/Baas. Het verrichten van arbeid heeft risico’s in zich. De Hoge Raad is van mening dat de werkgever bij het treffen van zijn veiligheidsmaatregelen rekening moet houden met het ervaringsfeit dat werknemers dagelijks verkeren in een bepaalde werkomgeving en dit leidt tot onoplettendheid. Werknemers letten dus niet altijd op, alhoewel ze soms wel goede bedoelingen hebben. Zij doen soms alles voor de baas, wat wellicht niet altijd zo verstandig is. Een werkgever moet zodoende afdoende voorzorgsmaatregelen treffen. Dit blijkt eveneens uit het arrest NJ 2008, 460 (Bayar/Wijnen).
De werkgever kan eveneens aansprakelijk worden gesteld op basis van art. 7:611 BW. Het aansprakelijkheidsrecht heeft een aantal kenmerken wanneer het gaat over veiligheid. Het kijkt altijd terug, alhoewel art. 7:658 BW anders suggereert (de werkgever moet voorkomen dat de werknemer schade oploopt!). Een gedraging uit het verleden (op het moment van het ongeval) wordt in het heden beoordeeld. Hierbij doet zich het probleem van hind sight bias voor: je kunt je niet meer losmaken van de resultaten die zich hebben voorgedaan. Achteraf zie je problemen altijd aankomen en kun je ongevallen begrijpelijk achten. Het is dus de vraag wat het aansprakelijkheidsrecht daadwerkelijk te maken heeft met veiligheid en preventie. Het komt immers altijd te laat. Daarom: een spannende relatie!
Prof.dr. Ira Helsloot – De narrige burger en zijn veiligheidsbewustzijn, waarom het probleem van risicocommunicatie niet aan een gebrek aan burgerschap kan worden geweten
Ooit waren ongevallen een act of God. Daarna waren het persoonlijke fouten en sinds de zestiger jaren zijn ongevallen het bewijs van het falen van preventie en handhaving – we zijn van een schuldcultuur naar een risicocultuur gegaan. We kijken momenteel allemaal naar de overheid, die is zelfs verantwoordelijk voor de preventie van onzekere risico’s (het voorzorgsprincipe). Eén van de gevolgen is dat slachtoffers van grote incidenten meer ‘rechten’ hebben dan slachtoffers van ‘gewone’ auto-ongevallen. Wat is zinnig of onzinnig veiligheidsbeleid?
Het fysieke veiligheidsbeleid is volgens Helsloot nu als volgt:
– ondoorzichtig: we kennen de kosten en baten van ons beleid niet;
– onevenwichtig: we zetten geld niet op de meest zinvolle plek in;
– onrechtvaardig: je kunt maar beter een rampslachtoffer zijn of door een industrieel risico worden bedreigd;
– onuitvoerbaar: het beleid is papier en symboliek, dus diegenen die er echt mee moeten werken hebben niets in handen.
Wiens schuld is bovenstaand beleid? Wetenschappers en politici wijzen allebei graag naar de moderne burger die niet met risico’s kan omgaan (‘honger is voor angst ingeruild’). En het meest wordt de moderne burger geacht bang te zijn voor onvrijwillige risico’s. Zeker als het risico technologisch is, onzichtbaar is, je bij de genen grijpt, et cetera. We gaan risico’s communiceren ter verhoging van het ‘veiligheidsbewustzijn’, waardoor burgers zich minder ongerust moeten maken over risico’s en zich beter moeten voorbereiden op rampen. Dit is dan weer een rechtvaardigingsgrond voor het treffen van minder veiligheidsmaatregelen.
Dat is gek, want de geschiedenis leert dat gepercipieerd impopulaire maatregelen een politicus populair kunnen maken.
Risicoperceptie en risicoacceptatie, een nieuw inzicht in risicobeleving
De burger heeft een narrig karakter en is egocentrisch ingesteld. Traditionele enquêtes vertellen je derhalve niets, klassieke risicocommunicatie is zinloos en draagvlak krijg je er sowieso niet mee. Burgers hoeven niet gerustgesteld te worden, ze geloven wel dat jij uit gezond eigenbelang je best doet. Erger nog: geruststellen betekent dat je iets te verbergen hebt. Dus: communiceer gevaar en geen risico, communiceer realistische handelingsperspectieven.
Drs. Cees N.M. Renckens – Is de populariteit van alternatieve geneeswijzen een modeverschijnsel?
Renckens start zijn presentatie met het antwoord op bovenstaande vraag. Alternatieve geneeswijzen zijn geen modeverschijnsel, de kwakzalverij is immers al zeer oud. Spreker is echter van mening dat de definitie van beide begrippen gelijk is, namelijk: geneeswijzen waarvan het nut niet wetenschappelijk is aangetoond. Beide begrippen kunnen dus door elkaar worden gebruikt, ze zijn immers identiek
Zijn alternatieve geneeswijzen populair? Er is een toegenomen belangstelling voor complementaire interventies. Daarnaast is er veel vertrouwen in alternatieve hulpverleners, alhoewel hierin een daling is te ontdekken. Het vertrouwen in alternatieve hulpverleners is daarmee op z’n retour. Een opmerkelijk feit daarbij is, dat hoe hoger opgeleid een persoon is, hoe groter de kans is dat men een alternatieve genezer bezoekt.
Renckens heeft verschillende verklaringen voor de populariteit van de alternatieve geneeswijzen, namelijk: de goede reclame/marketing van de kwakzalvers, het vertrouwen van personen op de natuur, de afkeer van technologische geneeskunde, de angst voor bijwerkingen (aanleiding waren DES en Softenon) en het maken van denkfouten van personen (de wil om te geloven in mooie zaken/laatste hoop, post of propter/toevalligheid of cognitieve dissonantie).
Volgens Renckens zijn alternatieve geneeswijzen onzinnig. Maar kunnen deze alternatieve geneeswijzen kwaad? Kwalijk is het wanneer aan patiënten valse hoop wordt gegeven in plaats van hen begeleiding en schuldgevoelens te geven. Daarnaast kan financiële schade ontstaan: kwakzalvers zijn vele malen duurder dan reguliere artsen. Eveneens wordt de intellectuele status van de geneeskunde bedreigd. Kortom: het kan zeker kwaad, maar dat weerhoudt de bevolking er niet van om op deze alternatieve genezers af te stappen.
Prof.dr. Jan A. Swinkels – Waarom gedragen mensen zich zoals ze zich gedragen?
Denken, voelen en handelen gebeuren in ons lichaam tegelijkertijd en hebben invloed op elkaar; zij hangen samen. Lichamelijke klachten horen derhalve bij psychische klachten. Hoe komen we aan concepten in ons hoofd? Voor een deel is dit aangeboren (genen) en hangt voor een deel van de opvoeding af (milieu). Het individu is altijd in interactie met z’n omgeving. De omgeving heeft invloed op de mens, de omgeving kan de genen zelfs beïnvloeden.
Hoe maken mensen keuzes? Hierbij is het irrationele brein van groot belang: mensen maken vaak geen logische en rationele keuzes. Denk aan Framing (Tversky en Kahneman): wij baseren onze keuze op de manier waarop de keuze wordt gepresenteerd. Framing in de media is het bewust of onbewust activeren van alternatieve betekeniskaders. Daarnaast worden kansinschattingen vertekend door heuristiek (de leer van het vinden), wat wordt veroorzaakt door de manier waarop onze hersenen werken.
Ons gevoel speelt bij het irrationele brein een grote rol. We geven vooraf aan elk bewust oordeel een positieve of negatieve gevoelswaarde (amygdala). Ratio zonder emotie is niet mogelijk. Emoties (gut feelings) zijn nodig in keuzeprocessen (Damasio). Redeneerprocessen worden onbewust beïnvloed en zelfs bepaald door de wens op een bepaalde conclusie uit te komen; dus kiezen voor de optie die het beste gevoel geeft? Conclusie: mensen willen in hun keuzegedrag liever houden wat ze hebben, zijn sterk georiënteerd in het hier en nu en zijn gevoelig voor levendige en concrete informatie. Bij ons keuzegedrag speelt framing een grote rol. Wanneer men verstandig wilt kiezen, zal men bewust moeten zijn van bovenstaande en van resultaten in het verleden. De toekomst is immers fundamenteel onzeker.
Naast het irrationele brein bezitten wij ook over een automatisch brein. Keuzes worden hierbij bepaald door allerlei onbewuste factoren. Deze worden bepaald via twee soorten systemen:
– via automatische snelle systemen, waarbij het bewustzijn slechts stuurt. Dit wordt beïnvloed door:
– primes = woorden, beelden, geuren, enzovoort activeren mentale concepten.
– bij kiezen is er vooral een snel onbewust systeem soms niet erg nauwkeurig of flexibel.
– Een traag bewust systeem is daarentegen nauwkeuriger en flexibeler. Na denken is rust nodig. Het bewustzijn is niet meer dan een kwebbelbox, wat heb je eraan? Verklaringen voor ons gedrag zijn vaak keuzes achteraf.
Conclusies: wat kan het bewuste trage systeem wat het onbewuste snelle systeem niet kan? We zijn in staat om naar ons zelf te kijken en erover na te denken, we kunnen andere werkelijkheden oproepen en tijdsreizen maken. Het kan neigingen en impulsen tegenhouden, beheersen en zelf controleren, maar logisch redeneren en kiezen heeft dezelfde energiebron en kan uitgeput raken (rust is dan nodig voor herstel).
Eveneens bestaat het willoze brein: zijn we werkelijk vrij om te kiezen? De vrije wil bestaat niet. Wij zijn onze hersenen!
Bovendien bestaat er een sociaal brein: de mens is een sociaal dier dat leeft in groepen. De mens is ingesteld op eigenbelang en houdt hierbij rekening met de medemens. De mens is niet louter zelfzuchtig wat blijkt uit spellen met sociale dilemma’s. Dit is voor een deel hard wired via onze genen (evolutionair succes). Het gaat om survival of the fittest (het best toegerust voor eisen van de omgeving). Gevoelens van verbondenheid en sociaal gedrag hebben een adaptief karakter. Door middel van spiegelneuronen kunnen we ons verplaatsen in de gevoelens van anderen en het hormoon oxytocine verhoogt het gevoel van verbondenheid. Meer dan we willen wordt ons gedrag bepaald door onze perceptie wat normaal is in een bepaalde situatie. De misvatting dat mensen alleen worden gedreven door materieel eigenbelang is schadelijk, dit is niet zo!
1 NJ 2001, 300.
2 NJ 1996, 403, Zwiepende Tak.
3 NJ 1966, 136.
4 NJ 1992, 622.