Raad van Discipline: berisping voor advocaat die misleidende informatie aan verzekeraar heeft verstrekt
Letselschadezaak; klacht ingediend door verzekeraar tegen advocaat van slachtoffer. De Raad van Discipline oordeelt dat de advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zich, na leugenachtige verklaringen van zijn cliënt aan de verzekeraar, niet als advocaat van die cliënt terug te trekken. Advocaat heeft, tegen de achtergrond van de leugenachtige verklaringen van zijn cliënt, misleidende informatie aan de verzekeraar verstrekt en daardoor de belangen van verzekeraar nodeloos geschaad. Klacht gegrond, berisping, kostenveroordeling.
https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TADRSHE_2021_204
ECLI:NL:TADRSHE:2021:204 Raad van Discipline ‘s-Hertogenbosch 21-542/DB/ZWB
ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2021:204
Datum uitspraak: 06-12-2021
Datum publicatie: 15-12-2021
Zaaknummer(s): 21-542/DB/ZWB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Advocaat in hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Advocaat heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zich, na leugenachtige verklaringen van zijn cliënt aan de wederpartij, niet als advocaat van die cliënt terug te trekken. Advocaat heeft, tegen de achtergrond van de leugenachtige verklaringen van zijn cliënt, misleidende informatie aan de wederpartij verstrekt en daardoor de belangen van die wederpartij nodeloos geschaad. Tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen betreft de integriteit van de advocaat, waardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.Klacht gegrond, berisping, kostenveroordeling.
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 6 december 2021
in de zaak 21-542/DB.ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagsters
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 27 januari 2021 heeft de gemachtigde van klaagsters bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 23 juni 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-011 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 oktober 2021. Daarbij waren de gemachtigde van klaagsters, mr. X. namens klaagster sub 1, mr Y. namens klaagster sub 2, verweerder en de gemachtigde van verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11. Ook heeft de raad kennisgenomen van de namens klaagsters en verweerder overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen en van hetgeen overigens ter zitting naar voren is gebracht.
2 FEITEN
2.1 K is op 19 oktober 2017 een ongeval overkomen. K vorderde als gevolg van dat ongeval schadevergoeding van klaagster sub 1 in verband met nek-, schouder- en rugklachten, waardoor hij volledig arbeidsongeschikt was geraakt. K werd in deze letselschadezaak bijgestaan door verweerder. Op 18 mei 2018 is K bezocht door een schaderegelaar van klaagster sub 1.
2.2 K is op 21 augustus 2018 een tweede ongeval overkomen. Het betrof een eenzijdig ongeval. K had bij klaagster sub 2 een SVI verzekering afgesloten. Verweerder heeft klaagster sub 2 per e-mail van 19 november 2018 namens K geïnformeerd over het K op 21 augustus 2018 overkomen ongeval en klaagster sub 2 verzocht de door K als gevolg van dit ongeval geleden schade in behandeling te nemen.
2.3 Verweerder heeft op 22 november 2018 telefonisch contact opgenomen met klaagster sub 1 betreffende de afwikkeling van de schade ten gevolge van het K op 19 oktober 2017 overkomen ongeval. Verweerder heeft tijdens dit gesprek een voorstel voor een onderlinge regeling gedaan, inhoudende een slotbetaling door klaagster sub 1 aan K van een bedrag van € 20.000,-. Klaagster sub 1 heeft niet met het voorstel ingestemd en verzocht om aanvullende (medische) informatie. Verweerder heeft in december 2018 en januari 2019 medische informatie over K aan klaagster sub 1 toegezonden.
2.4 Op 27 november 2018 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen verweerder en klaagster sub 2 betreffende de aard en omvang van het letsel van K. Verweerder gaf te kennen dat hem dit op dat moment niet geheel duidelijk was. De behandelaar van klaagster sub 2 heeft per email van 28 november 2018 aan verweerder gewezen op de beperkingen in de polisvoorwaarden van de SVI en voorgesteld om een gezamenlijk bezoek aan K af te leggen.
2.5 Op 28 januari 2019 is K bezocht door een personenschade-expert van klaagster sub 2. Verweerder was tijdens het gesprek op 28 januari 2019 aanwezig.
2.6 K heeft tijdens het gesprek op 28 januari 2019 verklaard dat hem eerder ook een verkeersongeval was overkomen, maar dat hij daar geen letsel aan had overgehouden en dat er geen sprake was geweest van een letselschadezaak. K verklaarde voorts dat hij door het ongeval op 21 augustus 2018 nek- en hoofdklachten had opgelopen, waardoor hij volledig arbeidsongeschikt was geworden. K verklaarde dat zijn gezondheidssituatie voor het ongeval van 21 augustus 2018 goed was, dat hij op het moment van het ongeluk op 21 augustus 2018 niet onder behandeling stond van een arts en/of fysiotherapeut, dat hij geen medicatie gebruikte en dat hij niet eerder voor een langere periode arbeidsongeschikt was geweest.
2.7 Op 13 maart 2019 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen klaagster sub 2 en verweerder. De telefoonnotitie van de behandelaar van klaagster sub 2 luidt als volgt :
“Gesproken met (verweerder)
13-03-2019. Kunnen we deze kwestie niet pragmatisch regelen? zoz
Daar heb ik wel wat moeite mee. Er is geen onderbouwende (medische) informatie. We moeten het doen met zijn verhaal. Wat wil hij eigenlijk?
€ 10.000 (!). SS sluit op ruim € 11.000,00. Er zit een risico voor ons in, volgens hem, want zijn klant is nog AO. Gezegd dat hij die AO nu zelf bepaalt. Maar volgens de BBH kan hem dat niet aangerekend worden, want zijn WG moet een BA regelen. Dat vind ik wel heel makkelijk gezegd, dus gewoon achterover leunen en vervolgens niets doen. (…..)
Ook raar dat hij de zaak niet eerder heeft gemeld op zijn svi. Dat vindt (verweerder) helemaal niet raar, want wrs wist hij niet eens dat hij een svi had en wat dat precies inhoudt. Deze klacht heeft hij verworven door een andere nieuwe relatie van hem (…..)”.
Klaagster sub 2 heeft verweerder per email van 22 maart 2019 bericht niet in te stemmen met zijn voorstel, vanwege het ontbreken van een onderbouwing van het door K opgelopen letsel en de schade, en verweerder verzocht om aanvullende informatie toe te zenden.
2.8 Verweerder schreef per e-mail van 29 april 2019 het volgende aan klaagster sub 2:
“Inmiddels is de medische informatie uit Turkije vertaald. De vertaling heb ik op 19 april 2019 doorgeleid aan uw medisch adviseur.
Het zal naar verwachting nog even duren voordat er een advies beschikbaar is. Client heeft mij medegedeeld dat hij helaas met toenemende rugklachten kampt. De fysiotherapeut wil hem momenteel niet meer behandelen omdat er sprake is van een betalingsachterstand. Hij kan de facturen van de fysiotherapeut niet betalen.
Ik wil u verzoeken een voorschot aan cliënt betaalbaar te stellen, zodat in ieder geval de behandelingen bij de fysio hervat kunnen worden. Gelet op de door cliënt gelden schade (vergelijk het bezoekrapport) lijkt mij een voorschot van € 2.500,– wel redelijk. Maakt u dit bedrag op korte termijn over aan cliënt (zie bijgaande last en volmacht)”.
2.9 Op 17 juni 2020 heeft een gesprek tussen klaagsters, K en verweerder plaatsgevonden. K heeft tijdens dit gesprek erkend dat hij tijdens het gesprek op 28 januari 2019 niet naar waarheid heeft verklaard.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagsters verwijten verweerster het volgende:
Verweerder heeft aan zijn cliënt geen toestemming verzocht om openheid van zaken te geven;
Verweerder heeft zijn werkzaamheden niet beëindigd toen hij er achter kwam dat er onwaarheden ten grondslag lagen aan de schadeclaim;
Verweerder heeft actief en passief onjuiste informatie over het letsel van zijn cliënt verstrekt met het doel een hoger schikkingsbedrag te kunnen innen;
Verweerder heeft door zijn handelen de belangen van klagers geschaad;
Verweerder heeft door zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur geschaad;
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
Ad onderdeel a)
5.2 Klaagsters verwijten verweerder dat hij zijn cliënt niet om toestemming heeft verzocht om openheid van zaken te geven met betrekking tot de twee hem overkomen ongevallen. Verweerder heeft in reactie hierop verklaard dat hij na het gesprek op 28 januari 2019 met zijn cliënt heeft gesproken over de onjuistheden in zijn verklaring, maar dat cliënt daarbij aan verweerder te kennen gaf dat hij klaagster sub 2 niet over die onjuistheden wilde informeren, welke verklaring door klaagsters in twijfel wordt getrokken. Klaagsters hebben in hun repliek naar voren gebracht dat de handelwijze van verweerder zelfs doet vermoeden dat de onjuiste mededelingen van K over de letselschadezaak bij klaagster sub 1 mogelijk uit de koker van verweerder komen. De raad volgt klaagsters niet in deze vergaande aantijging jegens verweerder. De aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is verklaard bieden hiertoe geen aanleiding. Uit de door verweerder overlegde verklaring van K van 31 maart 2021 volgt dat verweerder met K heeft gesproken over de onjuistheden in zijn verklaring, maar dat cliënt hierover geen openheid van zaken wilde geven.
5.3 De raad kan op grond van het bovenstaande niet vaststellen dat het in klachtonderdeel a aan verweerder verweten handelen heeft plaatsgevonden en zal klachtonderdeel a daarom ongegrond verklaren.
Ad onderdeel b)
5.4 Vast staat dat de cliënt van verweerder tijdens het gesprek op 28 januari 2019 een onjuiste verklaring over de gevolgen van het hem op 19 oktober 2017 overkomen ongeval en de daaruit voortgevloeide letselschadezaak bij klaagster sub 1 heeft afgelegd. Het is te billijken dat verweerder gelet op zijn vertrouwensrelatie met zijn cliënt en de op hem rustende geheimhoudingsplicht zijn cliënt niet al tijdens het gesprek op de onjuistheid van zijn verklaring heeft gewezen. Daarvoor is vermoedelijk een intensief gesprek onder vier ogen nodig, waarvoor dat niet het juiste moment is. Wel diende verweerder rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij van zijn cliënt. Het had daarom op de weg van verweerder gelegen om, nadat hij met de onjuiste verklaring van zijn cliënt werd geconfronteerd, hem er in een aansluitende bespreking op te wijzen dat het hem als advocaat in zijn beroepsuitoefening niet vrijstaat om de belangen van de wederpartij nodeloos te schaden, wat het geval kan zijn bij het verstrekken van onjuiste gegevens. Van een advocaat wordt verwacht dat hij bij de uitoefening van zijn beroep integer handelt en dat hij zich onthoudt van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Indien een advocaat wordt geconfronteerd met verklaringen van zijn cliënt waarvan hij weet dat die leugenachtig zijn en waardoor de belangen van de wederpartij (kunnen) worden geschaad, ligt het op de weg van die advocaat zijn cliënt voor te houden dat hij de belangen van zijn cliënt niet op basis van die leugenachtige verklaringen kan blijven behartigen en dat hij zich, bij volharding in die leugens, als advocaat zal moeten terugtrekken. Verweerder heeft dit niet gedaan, wat hem tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Klachtonderdeel b) is gegrond.
Ad onderdeel c)
5.5 Ingevolge het bepaalde in gedragsregel 8 dient een advocaat zich zowel in als buiten rechte te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is. Met betrekking tot de wederpartij geldt de onder 5.1 vermelde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt, maar dat dat deze vrijheid kan worden ingeperkt indien de advocaat feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijze kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn. Met betrekking tot de informatie die een advocaat tijdens een gerechtelijke procedure dient te verstrekken geldt aanvullend de maatstaf dat het openbaar belang zich er tegen verzet dat een advocaat een rechter willens en wetens verstoken laat van informatie waarvan de advocaat weet of moet weten dat deze wezenlijk is voor de oordeelsvorming van die rechter. De grondslag hiervoor wordt in de civiele procedure gevonden in artikel 21 Rv, dat deelnemers aan een procedure voorschrijft alle voor een oordeel relevante informatie – zo nodig ongevraagd – aan de rechter te verschaffen. Dit betekent echter nog niet dat zulks, zoals namens klaagsters ter zitting naar voren is gebracht, in zijn algemeenheid ook geldt ten opzichte van de wederpartij buiten rechte. Een advocaat kan goede gronden hebben om niet (direct) alle informatie waarover hij beschikt aan de wederpartij te verstrekken. Het openbaar belang verzet zich, anders dan in geval van het achterhouden van informatie voor een rechter in een gerechtelijke procedure, hier niet tegen nu artikel 21 Rv hierop geen betrekking heeft. De maatstaf waaraan de tuchtrechter het optreden van de advocaat van de wederpartij toetst, is of deze advocaat de belangen van de wederpartij nodeloos heeft geschaad door het poneren van stellingen waarvan hij weet, of moet weten, dat die niet waar zijn. Het niet delen van informatie staat echter niet zonder meer gelijk aan het poneren van een onware stelling. Daarvoor zijn doorgaans bijkomende omstandigheden nodig (zie hierna).
5.6 Verweerder heeft klaagster sub 1 op 22 november 2018 telefonisch een voorstel tot een definitieve regeling gedaan. Uit de aan de raad overgelegde stukken volgt niet dat verweerder klaagster sub 1 tijdens dit telefoongesprek onjuiste informatie heeft verstrekt over het letsel van K. Wel staat vast dat verweerder klaagster sub 1 niet heeft geïnformeerd over het K op 21 augustus 2018 overkomen ongeval. Verweerder heeft naar het oordeel van de raad voldoende aannemelijk gemaakt dat hij op dat moment goede gronden had om deze informatie, in het belang van zijn cliënt, (nog) niet aan klaagster sub 1 kenbaar te maken. Naar het oordeel van de raad valt het achterhouden van die informatie op dat moment verweerder tuchtrechtelijk niet aan te rekenen. Anders ligt dit ten aanzien van de informatie die verweerder tijdens het telefoongesprek op 13 maart 2019 over het K op 21 augustus 2018 overkomen ongeval aan klaagster sub 2 heeft verstrekt dan wel onthouden. Verweerder heeft klaagster sub 2 tijdens dit gesprek voorgehouden dat er sprake was van arbeidsongeschiktheid van K. Hoewel deze informatie op zichzelf niet onjuist was, heeft verweerder, door klaagster sub 2 niet over de gevolgen van het aan K op 19 oktober 2017 overkomen ongeval en de daaruit voortgevloeide letselschadezaak te informeren, klaagster sub 2 in de waan gelaten dat de arbeidsongeschiktheid van K enkel het gevolg was van het K op 21 augustus 2018 overkomen ongeval. Klaagster sub 2 kon, als gevolg van de door verweerder tijdens het telefoongesprek van 13 maart 2019 aan haar verstrekte informatie, zeker tegen de achtergrond van de door K op 28 januari 2019 hierover verstrekte onjuiste informatie, niet anders denken dan dat de arbeidsongeschiktheid was veroorzaakt door het K op 21 augustus 20202018 overkomen ongeval. Op zo’n moment heeft het bewust weglaten van informatie het zelfde effect als het poneren van een feit waarvan men weet dat het niet juist is, terwijl dat effect ook goed te voorzien was. Vervolgens heeft verweerder, op basis van die misleidende informatie, geprobeerd klaagster sub 2 te bewegen tot het betalen van een afkoopsom. Dit valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen. De raad zal klachtonderdeel c) daarom gegrond verklaren.
Ad onderdeel d)
5.7 Vast staat dat klaagsters niet zijn ingegaan op de voorstellen van verweerder. De raad kan zonder nadere onderbouwing, welke niet is gegeven, niet vaststellen dat klaagsters in hun belangen zijn geschaad. Klachtonderdeel d) is ongegrond.
Ad onderdeel e)
5.8 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur geschaad, door zich nadat hij met de leugenachtige verklaringen van K werd geconfronteerd niet terug te trekken als advocaat van K en door het verstrekken van misleidende informatie tijdens het telefoongesprek op 13 maart 2019, Klachtonderdeel e) is gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Omdat het aan verweerder verweten handelen de integriteit van verweerder als advocaat betreft, waardoor het vertrouwen in de advocaat is geschaad, acht de raad de maatregel berisping passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht [gedeeltelijk] gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagsters betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagsters geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer waarop dit bedrag dient te worden overgemaakt schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagsters
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagsters. Klaagsters geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer waarop het bedrag dient te worden overgemaakt schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
– verklaart de klachtonderdelen b, c en e gegrond;
– verklaart de klachtonderdelen a en d ongegrond;
– legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
– veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagsters;
– veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan elke klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
– veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;
Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte en M. Callemeijn, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 december 2021.
Griffier Voorzitter
Terug naar zoekresultaten