Rb: ‘Aanbevelingen rekenrente in personenschadezaken’ toegepast: 1,3% voor periode 6-20 jaar
Bodemprocedure in stadium van rekenkundige. 1 De rechtbank zet geen aanleiding opnieuw beperkingen te onderzoeken. De rechtbank volgt de conclusies van de rekenkundige en begroot het verlies aan verdienvermogen). 2. De rechtbank overweegt t.a.v. de rekenrente: In juni 2021 hebben de LOV’s (Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton en het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel Hoven) over rekenrente aanbevelingen gedaan aan rechters en raadsheren die personenschadezaken behandelen. In deze “Aanbevelingen rekenrente in personenschadezaken” is voor de periode 6-20 jaar een rente van 1,3% opgenomen. De rechtbank gaat daarom uit van het scenario waarin de rekenkundige met 1,3% rente voor die periode heeft gerekend.
ECLI:NL:RBMNE:2021:4938, Rechtbank Midden-Nederland, C/16/464155 / HA ZA 18-50 (rechtspraak.nl)
ECLI:NL:RBMNE:2021:4938
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
13-10-2021
Datum publicatie
22-10-2021
Zaaknummer
C/16/464155 / HA ZA 18-50
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Letselschade. Bodemprocedure in stadium van rekenkundige. Geen aanleiding opnieuw beperkingen te onderzoeken. Rekenrapport met 2 varianten. Rechtbank begroot schade op variant waarbij rekenrente aansluit bij Aanbevelingen rekenrente in personenschadezaken. (ZIE OOK: ECLI:NL:RBMNE:2020:2278)
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/464155 / HA ZA 18-50
Vonnis van 13 oktober 2021 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.J.C. van Haren te Utrecht,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING NV,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. L.K. de Haan te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en ASR genoemd worden.
1De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de rolbeslissing van 30 juni 2021 waarbij de rechtbank heeft bepaald dat het NRL verder
moet gaan met zijn werkzaamheden en partijen daaraan moeten meewerken en waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
– het proces-verbaal van comparitie van partijen van 28 juli 2021, waarbij de zaak is
verwezen naar de rol van 8 september 2021 voor conclusie na deskundigenrapport door ASR en waarin is vermeld dat [eiser] afziet van het nemen van een conclusie na deskundigenrapport;
– de conclusie na deskundigenrapport van 8 september 2021 van ASR.
1.2.
Daarna is beslist dat uitspraak wordt gedaan.
2De overwegingen
inleiding
2.1.
De aanleiding voor deze zaak is een ernstig verkeersongeval dat [eiser] op 25 mei 2008 is overkomen. Een spookrijder is frontaal in botsing gekomen met de auto waarin [eiser] reed. De beide inzittenden van de auto van de spookrijder zijn in het ziekenhuis aan hun verwondingen overleden. ASR heeft aansprakelijkheid erkend.
In deze procedure gaat het over de omvang van de schade die [eiser] door het ongeval lijdt.
wat vordert [eiser] ?
2.2.
[eiser] vordert – na vermeerdering van eis – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad dat de rechtbank ASR veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding van € 1.602.004,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2008 tot aan de dag van de volledige betaling, althans vanaf een datum die de rechtbank in goede justitie zal vernemen te behoren en dat de rechtbank ASR veroordeelt in de kosten van deze procedure.
2.3.
[eiser] heeft zijn vordering als volgt gespecificeerd:
–
verlies aan verdienvermogen € 1.609.504,00
–
smartengeld 50.000,00
–
huishoudelijke hulp 10.000,00
–
overige materiële schade 10.000,00
–
buitengerechtelijke kosten p.m.
–
wettelijke rente p.m.
2.4.
Dit komt neer op een totaalbedrag van € 1.679.504,00. Hierop heeft [eiser] in mindering gebracht een bedrag van € 77.500,00 wat ASR op het moment van dagvaarden (24 april 2015) aan hem had bevoorschot. Zo resteert het door hem gevorderde bedrag van € 1.602.004,00.
2.5.
ASR noemt in haar conclusie van antwoord van 8 juli 2015 ook het bedrag van € 77.500,00 aan voorschotten. Tijdens de mondelinge behandeling van 28 juli 2021 heeft ASR verklaard dat inmiddels € 127.500,00 is betaald aan [eiser] (punt 7 van het proces-verbaal van 28 juli 2021). De rechtbank heeft van [eiser] niet gehoord dat dat bedrag niet klopt, zodat de rechtbank in dit vonnis van dat laatste bedrag als reeds betaald voorschot zal uitgaan.
wat is het punt?
2.6.
Partijen zijn het kort gezegd niet eens over de hoogte van de schade die [eiser] vergoed wil hebben. De schadepost verlies aan verdienvermogen vormt het grootste struikelblok. Al jarenlang levert iedere stap die daarvoor gezet moeten worden (allerlei) discussiepunten op tussen partijen. De rechtbank heeft daarover in verschillende tussenvonnissen beslissingen genomen. Op het verlies aan verdienvermogen zal de rechtbank hierna vanaf rechtsoverweging 2.10 verder ingegaan. Eerst zal de rechtbank op een rij zetten waarover al is beslist en waarover nog een beslissing moet worden genomen.
over welke schadeposten is al een beslissing genomen?
2.7.
In het tussenvonnis van 15 april 2020 heeft de rechtbank beslist over het smartengeld en over de kosten van huishoudelijke hulp.
Over het smartengeld heeft de rechtbank overwogen dat een vergoeding van € 10.000,00 billijk is (zie punt 2.32 van het tussenvonnis van 15 april 2020). De gevorderde vergoeding van kosten voor huishoudelijke hulp heeft de rechtbank afgewezen (zie punt 2.33 van het tussenvonnis van 15 april 2020).
en waarover moet nog worden beslist?
2.8.
Over de schadeposten overige materiële schade, buitengerechtelijke kosten, wettelijke rente en verlies aan verdienvermogen heeft de rechtbank nog geen (definitieve) beslissing genomen. Deze schadeposten zullen in dit vonnis aan de orde komen. De rechtbank begint met de overige materiële schade. Daarna zal worden stilgestaan bij het verlies aan verdienvermogen, en de discussie die daaromtrent is ontstaan. Tot slot zal worden ingegaan op de gevorderde buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.
overige materiële schade
2.9.
Over de overige materiële schade overweegt de rechtbank als volgt. In de dagvaarding van 24 april 2015 staat hier over (p. 11): “niet vergoede overige materiële schade, zoals medische kosten, vervoerskosten vast te stellen naar redelijkheid en billijkheid”. Uit dat wat ASR schrijft onder punt 3.15 van haar conclusie van antwoord van 8 juli 2015 leidt de rechtbank af dat ASR “het opgevoerde bedrag van € 10.000,00 ter zake van overige materiële schade (…)” niet betwist. Dit is de reden dat de rechtbank de vordering van [eiser] in zoverre zal toewijzen.
verlies aan verdienvermogen
rekenkundig onderzoek
2.10.
Na de medische, verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige onderzoeken heeft de rechtbank met het tussenvonnis van 11 november 2020 een rekenkundige van het Nederlands Rekencentrum Letselschade (NRL) benoemd en gevraagd het verlies aan verdienvermogen en de pensioenschade van [eiser] te berekenen. De heer [A] , als [.] verbonden aan het NRL, is daar mee aan de slag gegaan.
interventie rechtbank
2.11.
Nadat [A] zijn conceptrapport aan partijen heeft gestuurd heeft ASR zich – in een e-mailbericht – op 7 juni 2021 tot de rechtbank gewend met kort gezegd de mededeling dat zij heeft ontdekt dat [eiser] in 2020 werkzaamheden is gaan verrichten in een eigen bedrijf, dat dit nieuwe informatie is en dat dit niet is meegenomen in de onderzoeken en rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. Nadat [eiser] hierop, ook per e-mail, heeft gereageerd op 15 juni 2021 heeft de rechtbank met de rolbeslissing van 30 juni 2021 een comparitie bepaald om over de werkzaamheden die [eiser] kennelijk verricht nader te worden geïnformeerd. In deze rolbeslissing heeft de rechtbank ook bepaald dat het NRL door moet gaan met de werkzaamheden en dat partijen daaraan moeten meewerken.
opnieuw onderzoek?
2.12.
De omstandigheid dat [eiser] per juli 2020 een autobedrijf runt, roept bij ASR de vraag op of de beperkingen die de verzekeringsarts heeft vastgesteld en op basis waarvan de arbeidsdeskundige heeft geadviseerd nog wel actueel zijn. ASR wil dat de verzekeringsarts er opnieuw naar kijkt.
[eiser] is het daar niet mee eens. Zijn werkzaamheden, hij houdt zich bezig met inkoop en verkoop van tweedehands auto’s, passen volgens hem binnen de beperkingen waarvan is uitgegaan in de rapporten. Veel bedrijfsactiviteiten laat hij bovendien uitvoeren door derden. Hij werkt gemiddeld 4 uur per dag, 20 uur per week in zijn eenmanszaak. Namens [eiser] is dit verder toegelicht in het e-mailbericht van 20 juli 2021 van zijn advocaat.
Met het e-mailbericht van 27 juli 2021 heeft ASR de uitkomsten van het bureauonderzoek toegestuurd aan de rechtbank en de wederpartij.
Tijdens de zitting op 28 juli 2021 heeft de rechter dit punt verder met partijen besproken.
2.13.
De rechtbank zal de beperkingen van [eiser] niet opnieuw laten onderzoeken. Het bureauonderzoek dat ASR ter onderbouwing van haar verzoek daartoe heeft overgelegd geeft de rechtbank daarvoor geen aanleiding. Uit dat document kan de rechtbank niet afleiden dat [eiser] meer doet en kan dan tijdens deze procedure door de deskundigen is vastgesteld. Met de toelichting van [eiser] , in de e-mailberichten en tijdens de laatste zitting, heeft hij voldoende uitgelegd op welke manier hij het autobedrijf runt, wat hij daarin zelf doet en wat hij vanwege zijn beperkingen door anderen/derden laat doen. Bovendien is door de deskundigen voor [eiser] een restverdiencapaciteit aangenomen. Hij wordt dus ook geácht om zelf in een inkomen te voorzien. Deze restverdiencapaciteit is hoger ingeschat dan het inkomen dat hij (tot nu toe) met het autobedrijf genereert. In het hele traject van onderzoeken zijn goede en kwade kansen meegenomen. Op een gegeven moment moet ook ergens vanuit gegaan kunnen worden.
De rechtbank zal nu ingaan op het rekenrapport van [A] .
waar komt de rekenkundige op uit?
2.14.
Aan de rekenkundige is gevraagd het verlies aan verdienvermogen en de pensioenschade te berekenen en daarbij uit te gaan van de uitgangspunten die de rechtbank in eerdere tussenvonnissen heeft vastgesteld en samengevat zijn weergegeven in rechtsoverweging 2.20 van het tussenvonnis van 11 november 2020. De rechtbank volstaat hier met een verwijzing naar dat tussenvonnis.
Omdat de rechtbank onder punt 2.19 van het tussenvonnis van 11 november 2020 zowel een percentage van 1,3 als van 1,1 heeft vermeld voor de rente in de periode 6-20 jaar, heeft de rekenkundige twee berekeningen uitgevoerd:
Als gerekend wordt met een rente van 1,3% voor de periode 6-20 jaar bedraagt het verlies aan verdienvermogen € 373.354 en de pensioenschade € 202.265 en komt de totaal berekende schade uit op een bedrag van € 575.619.
Als gerekend wordt met een rente van 1,1% voor de periode 6-20 jaar bedraagt het verlies aan verdienvermogen € 380.494 en de pensioenschade € 208.437 en komt de totaal berekende schade uit op € 588.931.
reacties van partijen
2.15.
[eiser] heeft tijdens de zitting aangegeven zich neer te leggen bij de uitkomst in het rekenrapport en af te zien van een conclusie na deskundigenbericht. Voor hem is het geen groot punt welke van de twee varianten wordt gevolgd. De rechtbank verwijst naar punt 14 van het proces-verbaal van 28 juli 2021.
ASR heeft wel een conclusie na deskundigenrapport genomen. Daarin geeft zij aan dat zij rekentechnisch gezien geen inhoudelijke op- en aanmerkingen heeft over het definitieve rapport van 28 juni 2021 van het NRL.
begroting door de rechter
2.16.
Beide partijen kunnen zich vinden in de uitkomst van het rekenkundig onderzoek. De rechtbank zal daarom de conclusies van de rekenkundige volgen en met de uitkomsten in het rapport van [A] het verlies aan verdienvermogen (inclusief pensioenschade) begroten. Die begroting komt in feite neer op de keuze voor de variant waarin is gerekend met 1,3% of voor die waarin is gerekend met 1,1%. Over de keuze voor het ene of het andere percentage overweegt de rechtbank als volgt. In juni 2021 hebben de LOV’s (Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton en het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel Hoven) over rekenrente aanbevelingen gedaan aan rechters en raadsheren die personenschadezaken behandelen. In deze “Aanbevelingen rekenrente in personenschadezaken”, die ook zijn gepubliceerd op rechtspraak.nl (op de pagina Handelsrecht | Reglementen, procedures, formulieren | Rechtspraak), is voor de periode 6-20 jaar een rente van 1,3% opgenomen. Dit is de reden dat de rechtbank in deze zaak uit zal gaan van het scenario waarin de rekenkundige met 1,3% rente voor die periode heeft gerekend. Dit betekent dat de rechtbank het verlies aan verdienvermogen (inclusief pensioenschade) van [eiser] zal begroten op een bedrag van € 575.619,00.
buitengerechtelijke kosten
2.17.
Voor buitengerechtelijke kosten is bij dagvaarding een p.m. vergoeding gevorderd. Bij conclusie van antwoord van 8 juli 2015 voert ASR (onder 3.14) aan dat zij deze kosten al heeft vergoed: op 9 oktober 2008 is € 2.000,00 betaald, op 14 september 2009 is € 2.000,00 betaald, op 17 november 2010 is € 5.355,00 betaald en op 17 juli 2012 is € 6.000,00 betaald. ASR voert verder aan dat het haar niet bekend is dat er nog meer kosten zouden zijn gemaakt en merkt daarnaast op dat kosten die gemoeid zijn met deze procedure onder de wettelijke proceskostenvergoeding vallen.
2.18.
De rechtbank overweegt als volgt. In de processtukken die vervolgens nog in de procedure zijn gewisseld is de p.m. post niet alleen niet concreet gemaakt maar is naar aanleiding van het hiervoor onder 2.17 weergegeven verweer van ASR namens [eiser] ook geen nadere toelichting gegeven op de schadepost buitengerechtelijke kosten. De rechtbank moet er daarom van uitgaan dat het klopt wat ASR hierover zegt. Dit betekent dat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
wettelijke rente
2.19.
De wettelijke rente die [eiser] vordert, is als volgt toewijsbaar. Als uitgangspunt daarbij geldt dat wettelijke rente over schade als gevolg van onrechtmatig handelen verschuldigd is vanaf het moment dat de schade is ontstaan. De wettelijke rente over de smartengeldvergoeding is toewijsbaar vanaf de datum van het ongeval, dus vanaf 25 mei 2008, tot de datum waarop het smartengeld is voldaan. Dit volgt zo uit de wet (artikel 6:119 BW en artikel 6:83 aanhef en onder b BW). Indien en voor zover een of meerdere van de (uiteindelijk toewijsbaar geoordeelde) schadeposten geleden schade betreft, is wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat de desbetreffende schade is ontstaan. Over de schadeposten die zullen moeten worden gekapitaliseerd, de gekapitaliseerde toekomstschade, is wettelijke rente verschuldigd vanaf de kapitalisatiedatum. Over niet gekapitaliseerde toekomstschade is geen wettelijke rente verschuldigd. Zo zal de rechtbank de post wettelijke rente toewijzen.
uitvoerbaar bij voorraad?
2.20.
[eiser] vordert dat de rechtbank dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. ASR maakt daar bezwaar tegen. Zij voert aan dat het grootste gedeelte van de schade toekomstschade betreft. Deze schade lijdt [eiser] dus nu nog niet. Voor ASR betekent het feit dat ze nu al wel het volledige bedrag zou moeten betalen een enorm restitutierisico.
De rechtbank zal de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring toewijzen. Er is uitgebreid onderzoek gedaan naar de gevolgen die het ongeval voor [eiser] hebben. Daarin zijn goede en kwade kansen meegenomen. [eiser] heeft recht op schadevergoeding. Hij zal daarvan tot in de verre toekomst moeten leven en niet direct het bedrag aan schadevergoeding gaan opmaken. [eiser] heeft er ook belang bij dat aan deze langlopende kwestie een einde komt, dit doet recht aan de zaak waarin het gaat om een ongeval uit 2008.
wat betekent dit voor de vordering van [eiser] ?
2.21.
Dat wat de rechtbank heeft overwogen en beslist betekent dat toewijsbaar is:
– € 10.000,00 voor smartengeld (zie 2.7)
– € 10.000,00 voor overige materiële schade (zie 2.9)
– € 575.619,00 voor verlies aan verdienvermogen inclusief pensioenschade (zie 2.16)
Dit is totaal € 595.619,00.
Hierover is wettelijke rente verschuldigd, op de manier zoals in rechtsoverweging 2.19 is overwogen.
Vervolgens moet daarop in mindering worden gebracht het bedrag van € 127.500,00 voor voorschotten (zie 2.5).
Dit betekent dat de rechtbank ASR zal veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 595.619,00 met wettelijke rente, minus € 127.500,00.
wie betaalt de kosten?
2.22.
ASR zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
– dagvaarding € 94,17
– betaald griffierecht 78,00
– salaris advocaat 24.082,50 (7,5 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 24.254,67
3De beslissing
De rechtbank:
3.1.
veroordeelt ASR om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 595.619,00, te vermeerderen met wettelijke rente tot de dag van volledige betaling, een en ander overeenkomstig rechtsoverweging 2.19 van dit vonnis, en verminderd met het reeds betaalde voorschot van € 127.500,00, zoals bepaald in rechtsoverweging 2.5 (en 2.21) van dit vonnis;
3.2.
veroordeelt ASR in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 24.254,67;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders en in tegenwoordigheid van mr. M.A. Rademaker, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2021.1
1type: MAR/4186 coll: LP