Rb: alsnog verlof voor tussentijds hoger beroep van deelgeschil met toepassing arrest Hoge Raad van 17 december 2021
De rechtbank verleent alsnog verlof voor het instellen van tussentijds hoger beroep van een deelgeschilbeschikking, hoewel niet binnen de termijn van drie maanden na de eerste roldatum in de bodemzaak appel was ingesteld. De rechtbank overweegt dat voor de formulering van de regeling van het verlof in art. 1019cc lid 3 Rv aansluiting is gezocht bij de jurisprudentie over art. 337 Rv en een arrest van de Hoge Raad uit 2004. Bij arrest van 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1924, is de Hoge Raad gedeeltelijk van dit arrest uit 2004 teruggekomen. Niet langer is vereist dat binnen de wettelijke appeltermijn hoger beroep tegen het aan te vallen tussenvonnis wordt ingesteld; hoger beroep kan nadien worden ingesteld, als dat maar gebeurt binnen de appeltermijn van het vonnis waarin tussentijds appel tegen dat tussenvonnis wordt opengesteld. Tegen deze achtergrond is de rechtbank bereid alsnog verlof te verlenen voor het instellen van tussentijds hoger beroep tegen de deelgeschilbeschikking.
ECLI:NL:RBGEL:2022:530, Rechtbank Gelderland, C/05/387495 / HA ZA 21-222 (rechtspraak.nl)
ECLI:NL:RBGEL:2022:530
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
02-02-2022
Datum publicatie
10-02-2022
Zaaknummer
C/05/387495 / HA ZA 21-222
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Tussenuitspraak
Inhoudsindicatie
Burgerlijk procesrecht. Openstellen tussentijds hoger beroep van een deelgeschilbeschikking. Art. 1019cc Rv. Verlof verleend hoewel niet binnen de termijn van 3 maanden na de eerste roldatum appel was ingesteld. Verwijzing naar ECLI:NL:HR:2021:1924.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/387495 / HA ZA 21-222
Vonnis van 2 februari 2022
in de zaak van
de stichting
STICHTING SINT MAARTENSKLINIEK,
gevestigd te Ubbergen,
eiseres,
advocaat mr. K. Mous te Nijmegen,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.M.M. Rohof te Malden.
Partijen zullen hierna de St. Maartenskliniek en [gedaagde] genoemd worden.
1De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–
het tussenvonnis van 24 november 2021
–
de brief van de rechtbank van 19 januari 2022
–
de antwoordakte van [gedaagde]
–
de brief van de St. Maartenskliniek van 25 januari 2022
–
de brief van [gedaagde] van 25 januari 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2De beoordeling
2.1.
Zoals in het tussenvonnis is overwogen heeft deze rechtbank bij (deelgeschil)beschikking van 25 april 2018 voor recht verklaard dat eiseres aansprakelijk is voor de door gedaagde ten gevolge van het ongeval op 26 juli 2015 geleden en nog te lijden schade. In de dagvaarding heeft de St. Maartenskliniek de rechtbank verzocht hoger beroep open te stellen van de beschikking van 25 april 2018, op de voet van art. 1019cc lid 3 aanhef en onder a Rv. [gedaagde] wilde zich blijkens de conclusie van antwoord bij dat verzoek aansluiten. Gebleken is echter dat de St. Maartenskliniek niet, vooruitlopend op de verzochte toestemming, binnen de termijn van drie manden na de eerste roldatum daadwerkelijk hoger beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft vervolgens, op nader verzoek van partijen, een mondelinge behandeling bepaald die was beperkt tot de vraag of (moet worden teruggekomen van de beslissing dat) de St. Maartenskliniek voor de schade van [gedaagde] aansprakelijk is. Deze gang van zaken berustte mede op de gedachte dat tussentijds hoger beroep tegen de deelgeschilbeschikking niet meer mogelijk en het openstellen daarvan dus zinloos was.
2.2.
Bij e-mail van 19 januari 2022 heeft de rechtbank het volgende aan partijen bericht.
Voor de formulering van de regeling van het verlof in art. 1019cc lid 3 Rv is aansluiting gezocht bij de jurisprudentie over art. 337 Rv en met name bij HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2005:AL7051, NJ 2005/510 (TK 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 23). Bij arrest van 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1924, is de Hoge Raad gedeeltelijk van dit arrest uit 2004 teruggekomen. Niet langer is vereist dat binnen de wettelijke appeltermijn hoger beroep tegen het aan te vallen tussenvonnis wordt ingesteld; hoger beroep kan nadien worden ingesteld, als dat maar gebeurt binnen de appeltermijn van het vonnis waarin tussentijds appel tegen dat tussenvonnis wordt opengesteld. Tegen deze achtergrond en omdat beide partijen daarop aanvankelijk ook aankoersten, is de rechtbank bereid alsnog verlof te verlenen voor het instellen van tussentijds hoger beroep tegen de deelgeschilbeschikking.
2.3.
In haar brief van 25 januari 2022 heeft de St. Maartenskliniek de rechtbank laten weten dat zij graag gebruik maakt van de door de rechtbank geschetste mogelijkheid en verlof vraagt voor het instellen van beroep. [gedaagde] heeft de rechtbank bericht dat zij daartegen geen bezwaar heeft. In haar antwoordakte heeft zij gevraagd om het door de St. Maartenskliniek verzochte verlof alsnog bij vonnis te verlenen. Bij deze stand van zaken bestaat geen aanleiding niet aan de wens van partijen tegemoet te komen. De rechtbank zal tussentijds hoger beroep van dit tussenvonnis en van de beschikking toestaan. Voor zich spreekt dat de St. Maartenskliniek deze mogelijkheid tijdig dient te benutten. De geplande mondelinge behandeling gaat niet door. In afwachting van de uitkomst van het in te stellen hoger beroep zal de zaak naar de parkeerrol worden verwezen.
3De beslissing
De rechtbank
3.1.
bepaalt dat van dit tussenvonnis alsmede van de beschikking van 25 april 2018 hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen,
3.2.
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol zal komen van 5 oktober 2022.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2022.