Rb: art. 185 WVW, ongeval tijdens carnaval, overmacht?
Ongeval ’s nachts tijdens carnaval, waarbij benadeelde op de motorkap van de auto van gedaagde terecht is gekomen. Partijen verschillen van mening over de toedracht. De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan het begrip ‘botsing, aan- of overrijding met een motorrijtuig’ zoals bedoeld in art. 31 lid 1 WVW (= art. 185 WVW). De rechtbank overweegt dat, indien gedaagde aannemelijk maakt benadeelde uit eigen beweging op de motorkap is gesprongen, met een bierfles op de voorruit is gaan slaan, waardoor gedaagde zo is geschrokken dat hij gas heeft gegeven, het beroep op overmacht kunnen slagen. De rechtbank draagt gedaagde op feiten en omstandigheden te bewijzen die het oordeel rechtvaardigen dat sprake is van overmacht, opzet c.q. bewuste roekeloosheid en eigen schuld.
ECLI:NL:RBGEL:2014:1567
Instantie: Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak: 05-02-2014
Datum publicatie: 10-03-2014
Zaaknummer: 247539
Rechtsgebieden: Civiel recht
Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Verkeersongeval. Vordering tot verklaring voor recht dat gedaagde aansprakelijk is voor de door eiser geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval. Artikel 185 Wvw. Begrip botsing, aan- of overrijding met een motorrijtuig als bedoeld in artikel 31 Wvw (oud). Bewijsopdracht aan gedaagde in verband met diens beroep op overmacht, opzet c.q. bewuste roekeloosheid, en eigen schuld.
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/247539 / HA ZA 13-504
Vonnis van 5 februari 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. S. Ketelaar te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.W.J. Hopmans te Groesbeek.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1 De procedure
1.1.”Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het tussenvonnis van 18 september 2013
-het proces-verbaal van comparitie van 10 december 2013.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1. Op woensdag 25 februari 2009, tijdens carnaval, heeft op de Nassausingel te Nijmegen omstreeks 05:50 uur een verkeersincident plaatsgevonden waarbij [eiser] en [gedaagde] betrokken waren. Het was toen nog donker. De straatverlichting was in werking. Over de precieze toedracht lopen de lezingen van partijen uiteen, maar het volgende staat wel vast.
2.2. [eiser], destijds 28 jaar oud, bevond zich als bijrijder in zijn auto (verder: de Volkswagen) die werd bestuurd door zijn broer [broer]. Zij waren die nacht in Arnhem en Nijmegen uit geweest. De Volkswagen stond op het Keizer Karelplein, ter hoogte van de afslag naar de Nassausingel rechts voorgesorteerd stil voor een rood verkeerslicht. De Nassausingel is ter plaatse een door een snackbar en een parkeerplaats gescheiden weg bestaande uit twee rijstroken per rijrichting. De weg ligt binnen de bebouwde kom. Er geldt een maximumsnelheid van 50 km/u. Het verkeerslicht beveiligt het oversteken van de Nassausingel door fietsers en voetgangers.
2.3. [gedaagde], van beroep politierechercheur, was in zijn auto met automatische versnellingsbak (verder: de Mercedes) op weg naar zijn werk in Nijmegen. De Mercedes reed eveneens op het Keizer Karelplein, naderde de Volkswagen van achteren en is vervolgens aan de linkerkant van de Volkswagen gaan rijden. [eiser] is uit de Volkswagen gestapt, voor de Volkswagen langs gelopen en op de motorkap van de Mercedes terecht gekomen. In geschil is of de Mercedes op dat moment in beweging was. De Mercedes is in ieder geval gaan versnellen tot ten minste 40 km/u, daarbij [eiser] meevoerend op de motorkap. 115 meter verderop, even voor de kruising met de Smetiusstraat, is [eiser] op straat terechtgekomen. [broer] is in de Volkswagen achter de Mercedes aangereden en heeft De Mercedes even voorbij de plaats waar [eiser] op straat is terechtgekomen van achteren aangereden. De auto’s zijn op de kruising met de Smetiusstraat tot stilstand gekomen. Daarop is de politie ter plaatse gearriveerd. [eiser] heeft bij het ongeval letsel opgelopen.
2.4. [eiser] heeft tegenover de politie onder meer verklaard,
op 25 februari 2009:
“We wilden het plein verlaten bij een houten friettent. Het stoplicht stond op rood en we stopten aan de rechtse kant. Naast ons stond een personenauto. (…)
Ik had een sigaret in mijn hand of in mijn mond en we hadden geen vuur. Ik besloot even uit te stappen en aan de bestuurder van die taxi (de Mercedes, rb) een vuurtje te vragen. Ik stapte uit onze auto en liep voor onze auto langs. De stoplichten stonden toen nog op rood.
Ik keek naar de bestuurder van die taxi en maakte naar hem een gebaar dat ik een vuurtje wilde. Ik maakte een beweging met mijn hand alsof ik een aansteker bediende.
Ik wilde voor die Mercedes langslopen met de bedoeling naar het bestuurdersraam te lopen. (…) Op het moment dat ik ter hoogte van de rechterkoplamp van de Mercedes liep zag en hoorde ik dat de bestuurder van de Mercedes flink gas gaf. Ik hoorde dat het toerental van de auto hard omhoog ging en ik zag dat de auto optrok. Ik liep op dat moment ongeveer een halve meter voor de Mercedes.
Doordat de auto optrok viel ik voorover op de motorkap. Ik kwam op mijn buik op de motorkap. Ik kon met mijn linkerhand de ruitenwisser vastgrijpen. De Mercedes ging steeds harder rijden. Toen ik zag dat de auto niet stopte moest ik actie ondernemen. Ik sloeg met mijn rechtervuist een aantal malen op de voorruit. Ik sloeg ongeveer midden op de ruit. Ik zag dat hierdoor barsten in de ruit kwamen.
Ik dacht dat de bestuurder van de Mercedes- toen ik nog op de motorkap lag – uiteindelijk ongeveer 80 kilometer per uur reed. Ik besloot van de motorkap af te springen. De Mercedes ging namelijk steeds harder rijden en ik realiseerde mij dat de auto niet ging stoppen. Ik duwde me af en viel aan de rechtse kant van de motorkap. (…)
U vraagt mij of het mogelijk was dat het stoplicht op groen ging op het moment dat ik net voor die Mercedes liep. Ik weet dat niet, maar als er iemand voor je auto loopt trek je niet op. Dat is gewoon poging tot doodslag. (…)
U zegt mij dat de bestuurder van de Mercedes verklaarde dat ik met een bierflesje op de voorruit heb geslagen. Ik heb niet met een bierflesje op de ruit geslagen, maar met mijn vuist. Ik had misschien een bierflesje in mijn zak zitten. We hadden ook bierflesjes, Heineken, in de auto liggen.
Ik droeg een trainingspak en ik droeg fitness handschoenen. dat zijn handschoenen zonder vingers. (…)
Ik heb hierdoor in ieder geval zes gebroken ribben opgelopen en ik heb een scheurtje in mijn schedel.”
en op 26 februari 2009:
“Toen ik voor de auto liep hoorde ik de motor meer toeren maken. De bestuurder van die Mercedes gaf dus gas. Wat ik mij daarvan herinner is dat ik toen ter hoogte van de rechter koplamp was en dat ik hoorde dat hij gas gaf. In een flits dacht ik dat hij mij kende en een grap maakte. Maar direct daarna kwam de auto in beweging. Ik wilde nog naar achter springen, maar dat ging niet meer. Ik zou dan bij het rechter voorwiel terecht zijn gekomen. Omdat ik bang was dat die auto mij omver zou rijden ben ik volgens mij op de motorkap gevallen of gesprongen. Ik weet niet of de auto tegen mijn benen is gereden. Ik kwam dus op de motorkap terecht en heb mij aan de ruitenwisser vast gepakt. (…)
Ik weet dat ik eerder heb gezegd dat ik een fles bier in mijn broekzak had, maar dat weet ik ook niet zeker. Dat heb ik gezegd omdat ik vanmorgen hoorde (van de politie) dat er glas lag. Maar ik had geen fles in mijn hand en ook niet broekzak. (…)
Ik had die avond in Nijmegen drie glazen whisky gedronken en in de auto een biertje. Ik was niet dronken, maar aangeschoten. Ik was vrolijk. Ik had zeker geen slechte bedoelingen.”
2.5. [broer] heeft tegenover de politie onder meer verklaard,
op 25 februari 2009:
“We wilden beiden een sigaret opsteken doch we hadden geen aansteker of lucifers bij ons. Ik zag dat de 2 verkeerslichten voor de afslag met de Nassausingel het rode licht uitstraalden. Daarom bracht ik de auto tot stilstand. Naast ons stond voor datzelfde verkeerslicht een donkere grote Mercedes personenauto te wachten. Ik hoorde [eiser] zeggen dat hij een vuurtje ging halen. Ik zag dat hij uitstapte aan de rechter zijde van de auto en liep voor onze auto langs naar de links van ons staande Mercedes. Wat er daarna bij de Mercedes is gebeurd weet ik niet. Ik heb daarvan niets gezien of gehoord. (…)
Op een moment zie ik de Mercedes snel wegrijden in de richting van de Nassausingel. Ik zie op dat moment mijn broer niet meer. Omdat ik hem niet meer zag vermoed ik dat hij op de motorkap van de Mercedes is meegenomen. Ik heb dat echter niet gezien. De Mercedes trok zeer snel op.”
2.6. [naam] heeft onder meer het volgende tegenover de politie verklaard:
“Op woensdag 25 februari 2009 omstreeks 05.50 uur liep ik in de richting van de tunnel, ik kwam vanuit de richting van de Nassausingel. Het was de laatste dag van het carnaval en ik was uitgeweest.
Ik liep net de Tunnelweg op.
Ik hoorde toen gepiep van autobanden. Ik keek om en zag een auto op de kruising van de Nassausingel met de Smetiusstraat. (…) Ik zag een groene Mercedes. Ik zag dat hij daar afremde en stopte. Volgens mij was het geluid van piepende banden van de Mercedes.
Ik hoorde heel kort daarna een harde knal en nog meer geslip van autobanden.
Ik zag toen nog een andere auto half kapot daar op de weg staan. Ik denk dat die uit dezelfde richting is gekomen als die Mercedes, vanaf het Keizer Karelplein. Ik zag dat het een oude Golf was. (…)
Ik zag een man weg rennen van de plek waar de 2 auto’s stonden. Ik zag dat zijn hele hoofd onder het bloed zat. Ik dacht daarom dat die man was aangereden.
Hij rende in de richting van het Keizer Karelplein, over de Nassausingel. Ik zag dat er een man achter hem aanrende. Ik ben naar die Golf toe gelopen en zag dat er niemand meer in zat. Ik denk dat de bestuurder van die Golf naar die man is gelopen.
Even later kwamen die 2 mannen terug lopen naar de Golf. Ik heb toen aan hen gevraagd hoe het ging. Ik weet niet meer precies wat zij toen zeiden. Ik merkte dat de man met het bloed aan zijn hoofd agressief was. Ik hoorde dat hij schreeuwde, hij was boos. Ik weet niet meer wat hij heeft geroepen.
Die andere man zei meerdere keren tegen hem: “hij heeft geprobeerd jou aan te rijden.””
2.7. Arrestantenverzorger [naam] heeft tegenover de politie onder meer verklaard:
“Vandaag (…) werd (…) [broer] (..) bij ons binnengebracht. (…) Ik hoorde dat hij zei: Ze hebben mijn broer aangereden. Hij lag de hele straat door op de motorkap. Alleen maar omdat hij vroeg waar de hoertjes waren.”
2.8. [gedaagde] heeft tegenover de politie onder meer verklaard,
op 25 februari 2009:
“De verkeerslichten stonden op rood. Voor het verkeerslicht stond een auto donker van kleur, ik dacht dat het een golf was. Ik weet niet wie of hoeveel mensen er in die auto zaten- Die auto stond terhoogte van de aldaar gevestigde fritezaak. Toen het verkeerslicht op groen sprong bleef die auto stilstaan. Ik haalde die auto links in en wilde deze voorbij rijden. Dit was met een snelheid van ongeveer 10 kilometer per uur. Toen ik met mijn voorzijde van mijn auto de stilstaande auto voorbij was sprong er plotseling een manspersoon op mijn motorkap. Ik weet nog dat op het moment dat ik die auto voorbij reed een persoon aan de voorzijde van die stilsstaande auto zag staan. Hij sprong vanuit mijn kant gezien vanuit de rechterkant op mijn auto. Ik kan niet zeggen hoe hij precies sprong of hij een aanloop nam of zo. Ik weet ook niet of het de zelfde personen waren die ik had zien staan en de die op mijn auto sprong. Ik dacht dat hij gedeeltelijk op zijn buik lag op mijn motorkap. Ik zag dat hij zich oprichtte en met een bierfles in zijn rechterhand op mijn ruit sloeg. Het bierflesje bleef heel, maar mijn ruit barste in kleine stukjes. Ik schrok vreselijk van wat er gebeurde en gaf uit schrik gas. Ik weet niet wat toen mijn snelheid was. Toen ik gas gaf hield de manspersoon zich vast aan de ruitenwisser. Meteen nadat ik gas gaf remde ik en ik zag toen dat hij rechts van de motorkap af gleed. Ik remde behoorlijk fors. Ik wilde de auto stilzetten en kijken wat er met die man aan de hand was. Op dat moment werd ik van achteren aangereden. (…)
De persoon is na mijn weten moedwillig op mijn auto gesprongen.”
En op 4 maart 2009:
“Ik zag dat er een auto rechts voorgesorteerd stond voor het rode verkeerslicht. Kennelijk wilde deze bestuurder dus ook de Nassausingel op. Ik liet mijn auto uitrollen en kwam schuin achter deze auto aan. Later bleek mij dat deze auto een VW golf was.
Toen ik daar dus net aankwam zag ik het verkeerslicht van rood op groen gaan. Ik stuurde dus iets verder naar links en reed deze VW Golf voorbij. Ik deed dit omdat deze auto stil bleef staan. Daarom stuurde ik er links omheen en er voorbij. Dit ging met een lage snelheid. De wielen van mijn auto rolden dus maar net. Ik schat dat ik niet harder dan tien kilometer per uur reed op dat moment. Zeg maar stapvoets.
Ik zag dat er een persoon voor de VW Golf stond. Deze persoon stond links voor die VW golf die rechts naast mijn auto stilstond. Dus op de rijbaan.
Ik geef op de tekening 1 van de auto aan waar die man stond. (Ter hoogte van de rechterzijde van de linker koplamp van de Volkswagen, rb)
Ik heb niet gezien dat deze persoon, later bleek mij dat dit een man was, bewoog of zich verplaatste. Hij stond volgens mij stil. Het volgende moment zie ik dat er iets of iemand op motorkap van mijn auto kwam. Ik zag dus iets donkers op de auto komen. Dit iets of iemand kwam van rechts. Ik was met de voorzijde van mijn auto de VW golf al voorbij. Ik heb geen bons gehoord of iets dergelijks.
Ik heb niet gehoord dat iemand mij heeft aangeroepen. Zeker die man niet. Ik heb ook niet gezien of hij gebaren naar mij heeft gemaakt. (…)
In mijn beleving kwam die persoon dus uit het niets. Ik weet ook niet of dit dus de persoon was die ik voor die VW golf heb gezien. Op tekening twee geef ik met een pijl omhoog aan waar de persoon op de auto kwam. (Op de rand van de motorkap, tussen het rechter voorwiel en het rechter voorportier, rb) Mijn eerste reactie was dan ook remmen.mijn auto. Ik zag dat de man met een bierfles, die hij in zijn hand had, twee maal hard op de voorruit van mijn auto sloeg. Daardoor ontstonden er barsten en sterren in de ruit. Ik zag daardoor helemaal niets meer. Ook omdat die man dwars voor de ruit van mijn auto lag. Toen ik remde zag ik dat die man zich oprichtte, terwijl hij op de motorkap lag en op de ruit sloeg zoals ik al zei. Hij deed dit met zijn rechter hand.
Ik schrok daar zo vreselijk van dat ik gas gaf. Zoals gezegd remde ik eerst en door de schrik van de klappen op de voorruit gaf ik gas.
Ik kan niet precies zeggen hoeveel gas ik gaf, maar de kick down heb ik niet gebruikt. De auto ging daardoor snelheid maken. Hoe hard ik precies reed weet ik niet, maar naar schatting tussen de 40 en de 60 km per uur. Ik kan daar dus niets zinnigs over zeggen. Mijn auto heeft een automatische versnellingsbak.
Ik zal daardoor wel een afstand van meerdere meters hebben afgelegd voor ik remde. Ik remde niet fors, maar langzaam. Ik heb ook nog naar rechts en links gestuurd omdat ik via de respectievelijke zijramen zag dat ik te veel naar links en daarna aan de rechter kant van de rijbaan kwam.
Je moet begrijpen dat ik door de voorruit niets zag, door de barsten in de ruit en het feit dat die man op de motorkap lag. Daarbij was het ook donker. Het weer was droog, dus geen regen of zo.
Daarna ben ik weer gaan remmen zoals ik al zei. Ik deed dit zachtjes aan, omdat ik bang was dat die man door fors remmen aan de voorzijde van de auto van de motorkap zou vallen. Ik was bang dat ik dan over hem heen zou rijden. Dit ging in een flits door mij heen.
Ik zag dat die man op een gegeven moment van de motorkap ging. Ik weet niet of hij dit zelf deed of dat dit door mijn remmen en/of de stuurbeweging naar links kwam. Ik zag dat de man aan de rechterkant van de auto ging. Ik heb met een pijl omlaag op tekening 2 aangegeven waar dat was. (Ter hoogte van de voorkant van het rechter voorwiel, rb.) (…)
Ik weet niet precies hoe die man op de motorkap terecht is gekomen. Ik weet niet of hij door anderen is geduwd of iets dergelijks. Hij lag er plotseling.
Ook weet ik niet precies of hij op zijn buik, zij of rug op de motorkap kwam. Maar volgens mij was dit op zijn buik. Ik zag dat hij zich oprichtte, terwijl hij zich aan de ruitenwisser had vastgepakt en met een bierfles op de ruit sloeg. Twee maal. (…)
Ik heb niemand aangereden. Ik heb niemand voor mijn auto gezien. Honderd procent zeker. Als de man die op mijn auto is gekomen en de man van voor de VW golf dezelfde zijn, kan het alleen maar zijn dat hij met opzet op mijn auto is gekomen. Althans als er geen andere aanleiding is waardoor hij op mijn auto is gekomen.
Op de vraag of de man verder dan de motorkap is gekomen, bijvoorbeeld op het dak van mijn auto, kan ik zeggen dat dit niet zo is. Ik heb hem of iemand anders niet op het dak van de auto gezien. Ik begrijp van jullie dat er vegen op het dak zitten. Ik weet niet hoe dat komt. (…)
Zoals ik al verklaarde kwam ik schuin achter die VW golf uit en stuurde ik naar links toen ik het verkeerslicht op groen zag gaan. Dat was dus het verkeerslicht aan de linker kant van de weg. Het rechter verkeerslicht heb ik niet op gelet of gezien. Zoals ik al eerder zei kwam ik schuin achter de VW golf. Ik stond stil of nagenoeg stil toen het licht op groen ging. Omdat de VW golf bleef staan, stuurde ik naar links en reed door. Als ik al stilstond, dan was dat dus maar een fractie van een seconde of net niet.”
2.9. I een door de politie ter zake van het verkeersincident opgemaakt proces-verbaal ongevallenanalyse (verder: de VOA) staat onder meer:
“2.3.1 Sporen op het wegdek (…)
Op een gemeten afstand van ongeveer 22.65 meter voor de nullijn (de denkbeeldige lijn die parallel aan en op de stopstreep van de Nassausingel, voor het kruisingsvlak met de Semetiusstraat, haaks over de rijbaan loopt, rb) zagen wij op de verhoogde- en beklinkerde berm, links van de linkerzijde van de rechter rijbaan van de Nassausingel, een leeg groenkleurig bierflesje staan. Dit bierflesje van het merk Heineken is zichtbaar op foto 5 (in de oranje cirkel) en 6 en middels nummer 1 gemarkeerd in de PC-rectbewerking/situatietekening.
Tevens zagen wij , op de rechter rijbaan van de Nassausingel, op de rijstrook, bestemd voor rechtsafslaand verkeer, stukjes groenkleurig glas. Gezien het feit dat er aan enkele stukjes van voornoemd glas een etiket van Heineken werd aangetroffen, zullen al de aangetroffen stukjes vermoedelijk van een of meer bierflesjes van voornoemd merk afkomstig zijn. (…)
3.4.2 Schade (Incident 1)
Wij zagen de hieronder genoemde schade en sporen aan de MB (de Mercedes, rb). Deze schade en sporen zijn vermoedelijk ontstaan door de passagier uit de VW (de Volkswagen, rb).
1. op de bovenzijde van het rechter voorspatscherm was een kleine deuk zichtbaar. Deze deuk is vermoedelijk veroorzaakt door het lichaam van de passagier van de VW.
2. de voorruit was aan de linkerzijde beschadigd. In voornoemde ruit was een stervormige beschadiging zichtbaar, die van buiten nar binnen was gedrukt of geslagen. In deze stervormige beschadiging zagen wij geen bloed, haren, huidweefsel of andere materialen.
3. op het rechter voorspatscherm zagen wij dat op de bovenste helft van voornoemd spatscherm, tussen het rechter voorportier en de wielkast, een veegspoor was ontstaan. Op deze plaats was het vuil (stof) van spatscherm geveegd. Voornoemd veegspoor ging aan de bovenzijde van het spatscherm over in een veegspoor op de motorkap, genoemd onder 4.
4. op de rechterzijde van de motorkap, onder de voorruit zagen wij eveneens een veegspoor van weggeveegd vuil (stof). De rest van de motorkap was bedekt met vuil (stof). Dit was behoudens de aangegeven plaatsen het geval op de carrosserie van de hele MB. Ook aan de voorzijde werden geen schoongeveegde delen plaatwerk aangetroffen.
5. Op het rechter voorportier en op de ruit van dit voorportier zagen wij een vloeistofspoor, dat vanaf de rechter zijde van voornoemde ruit, naar links uitwaaierde over voornoemd portier. gezien de vorm van dit vloeistofspoor, is de vloeistof op het portier terechtgekomen op het moment dat de MB voorwaarts reed. Wij roken dat deze vloeistof riekte naar bier. (…)
3.5. Bepaling botsposities (Incident 1) (…)
De veegsporen op het rechterspatscherm en op de rechterzijde van de motorkap, zijn vermoedelijk veroorzaakt door het lichaam van de passagier van de VW. Derhalve heeft de passagier uit de VW, vermoedelijk vanaf de rechterzijde de MB benaderd. Dat voornoemde passagier door de voorzijde van de MB zou zijn geraakt is niet waarschijnlijk, aangezien er aan de voorzijde van de MB geen veeg- of andere sporen werden aangetroffen. Zie ook de schade- en sporenbeschrijving onder 3.4.2 in dit proces-verbaal. (…)
Vermoedelijk is de passagier uit de VW ten gevolge van de val vanaf de motorkap van de MB, op het wegdek van de Nassausingel, terechtgekomen en gewond geraakt. Op het wegdek van de rijstrook, bestemd voor rechtsafslaand verkeer troffen wij bloed aan. Vermoedelijk is voornoemde passagier in de directe omgeving van de bloedsporen op het wegdek terechtgekomen.
De afstand tussen de plaats waar de MB aan het begin van de Nassausingel had stilgestaan en de plaats waar het bloed op het wegdek was aangetroffen bedroeg ongeveer 115 meter. (…)
5.2.
Oorzaak, toedracht en gevolg
Aan de hand van verklaringen van de bij de incidenten betrokken personen en gezien de aangetroffen sporen op het wegdek, de aangetroffen sporen aan de VW en de MB en de schades aan- en eindposities van beide voertuigen; het volgende,
De VW en de MB stonden kennelijk stil voor de stopstreep aan het begin van de Nassausingel, gezien vanaf het Keizer Karelplein, in verband met een rood stoplicht uitstralend driekleurig verkeerslicht.
De VW stond rechts van de rijbaan en de MB links van de VW.
Kennelijk is de passagier uit de VW gestapt en voor de VW langsgelopen in de richting van de MB. Nadat het verkeerslicht “op groen” ging, reed de bestuurder van de MB de linker rijstrook van de Nassausingel op. Op waarschijnlijk hetzelfde moment kwam de passagier uit de VW op de rechterzijde van de motorkap van de MB terecht. Zie hiervoor onder 3.5.”
2.10. Bij brief van 31 juli 2009 heeft het Openbaar Ministerie onder meer het volgende aan [gedaagde] laten weten:
“In het onderzoek is komen vast te staan dat [eiser] ongeveer 115 meter op de motorkap is meegevoerd.
De afstand van 115 meter in aanmerking nemend, betekent dit dat [eiser] naar schatting ongeveer 10 seconden op de motorkap is meegevoerd voordat hij zich van de motorkap liet vallen. (…)
Op grond van het onderzoek ben ik van oordeel dat u gen verwijt dient te worden gemaakt van het feit dat [eiser] gewond is geraakt door het meevoeren en vervolgens van uw auto vallen op 25 februari 2009 te Nijmegen. (…) Anders gezegd, er is geen bewijs dat u zich schuldig heeft gemaakt aan bovengenoemde feiten, u zult dan ook niet vervolgd worden en de zaak wordt afgedaan met een sepot 02.
Uit onderzoek is gebleken dat [eiser] niet vóór uw auto staande op de motorkap is gesprongen of gevallen. Uit sporen op uw auto kan worden geconcludeerd dat hij aan de rechterzijde, vlak voor de voorruit op de auto is gesprongen cq terechtgekomen.
Ik heb bij de beslissing om u niet te vervolgen ook in belangrijke mate laten meewegen dat aannemelijk is geworden dat uw rijgedrag is veroorzaakt door een schrikreactie. Deze schrikreactie was door het handelen van [eiser] teweeggebracht. (het onverhoeds op de motorkap springen en het dermate hard slaan op de voorruit dat er 2 grote beschadigingen werden veroorzaakt). (…)
[broer] zal worden vervolgd voor overtreding van de WVW94, het rijden onder invloed.”
2.11. De verzekeraar van de Mercedes heeft [gedaagde] laten weten dat zij de schade uiteindelijk volledig heeft verhaald op de verzekeringsmaatschappij van de tegenpartij en dat de schade daarom niet van invloed is op de no-claimkorting van [gedaagde].
2.12. Bij brief van 10 januari 2011 heeft het UWV aan [eiser] bericht dat hij op dat moment weinig mogelijkheden heeft om te werken en hij geen of slechts een kleine kans op herstel heeft, en voorts dat hij vanaf 18 december 2010 een IVA-uitkering krijgt omdat hij 80 tot 100% arbeidsongeschikt is.
3 Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden schade, en voorts veroordeling van [gedaagde] tot het betalen van schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffen volgens de wet, te vermeerderen met rente en proceskosten, waaronder nakosten, vermeerderd met rente.
[eiser] baseert aansprakelijkheid van [gedaagde] op artikel 185 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: Wvw), althans op onrechtmatige daad.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1. Zoals gezegd verschillen partijen over de precieze toedracht van het ongeval. In geschil is met name hoe [eiser] op de motorkap van de Mercedes terecht is gekomen.
4.2. [eiser] stelt in dit verband dat de Mercedes links naast de Volkswagen voor het rode verkeerslicht tot stilstand is gekomen en dat hij is uitgestapt om de bestuurder van de Mercedes, door [eiser] toen als een taxi beschouwd, om een vuurtje te vragen. Toen hij voor de Volkswagen langs was gelopen wilde hij de Mercedes ook aan de voorkant voorbij om aan de bestuurderszijde van de Mercedes te komen. Het verkeersplicht stond toen nog op rood. Terwijl hij voor de Mercedes liep, op ongeveer vijftig centimeter van de motorkap, reed deze weg, waardoor hij op zijn buik op de rechterzijde van de motorkap van de Mercedes terecht kwam. Terwijl [eiser] zich aan de ruitenwissers vasthield en met zijn in een fitnesshandschoen gestoken vuist barsten in de voorruit van de Mercedes sloeg, is de Mercedes geaccelereerd tot een snelheid van 70 à 80 km/u. Na ongeveer 115 meter heeft hij zich van de motorkap afgeduwd en is hij op straat beland, aldus [eiser].
4.3. Volgens [gedaagde] liet hij de Mercedes op het Keizer Karelplein achter de voor het rode verkeerslicht stilstaande Volkswagen uitrollen, toen het licht op groen sprong. Hij is de Volkswagen, die stil bleef staan, toen stapvoets links gaan passeren. Op het moment dat hij met de voorzijde van de Mercedes de Volkswagen al voorbij was zag hij in een flits iets donkers c.q. een man van rechts pardoes op de motorkap van de Mercedes terechtkomen die zich met één hand vastgreep aan de ruitenwisser en met een bierfles in de andere hand twee maal hard op de voorruit sloeg waardoor er barsten en sterren in de ruit ontstonden. Van schrik deinsde [gedaagde] achteruit en gaf hij gas tot hij naar schatting 40 à 60 km/u reed, terwijl de barsten in de ruit en [eiser] hem het zicht op de weg ontnamen. Daarna is hij gaan remmen, voorzichtig zodat [eiser] niet van de motorkap af zou vallen en overreden zou worden. [eiser] liet zich op een zeker moment van de rechterkant van de motorkap af vallen. [gedaagde] heeft de Mercedes ter hoogte van de verkeerslichten voor de kruising met de Smetiusstraat tot stilstand gebracht waarna de Mercedes door de Volkswagen werd aangereden, aldus [gedaagde].
4.4. Ter comparitie heeft [gedaagde], in aanvulling op zijn conclusie van antwoord, opgeworpen dat artikel 185 Wvw in dit geval toepassing mist omdat geen sprake is van een gewoon verkeersongeval. [gedaagde] is ermee geconfronteerd dat iemand op zijn auto is gesprongen, aldus [gedaagde]. [eiser] heeft een en ander betwist. In dit verband geldt het volgende.
4.5. Vast staat dat [gedaagde] deelnam aan het verkeer toen [eiser] op de motorkap van de Mercedes terecht kwam. Of [gedaagde] stapvoets reed of voor het verkeerslicht stilstond is in dit verband niet van belang. De vraag is of de omstandigheid dat [eiser], zoals [gedaagde] stelt en waarvan de rechtbank bij de beoordeling van dit verweer veronderstellenderwijs uit zal gaan, opzettelijk op de motorkap van de Mercedes is gesprongen (vervolgens 115 meter is meegevoerd en toen van de rijdende Mercedes op straat is terechtgekomen) meebrengt dat geen sprake is van betrokkenheid bij een verkeersongeval zoals bedoeld in artikel 185 Wvw.
4.6. Vast staat dat een botsing heeft plaatsgevonden tussen de Mercedes en [eiser], waarbij [eiser] letsel heeft opgelopen. Dit brengt mee dat is voldaan aan het (normatief neutrale, feitelijke) begrip ‘botsing, aan- of overrijding met een motorrijtuig’ zoals bedoeld in artikel 31 lid 1 van de Wegenverkeerswet (oud), de voorloper van het huidige begrip ‘betrokkenheid bij een verkeersongeval’. Beperking van de reikwijdte van de regeling is bij de invoering van artikel 185 Wvw niet beoogd (TK 1990-1991, 22 030, nr. 3, p. 152). Dat [eiser] de botsing volgens [gedaagde] opzettelijk heeft veroorzaakt doet hieraan op zichzelf niet af. Dat ook de opzettelijke veroorzaking onder de werking van artikel 185 Wvw valt past bovendien in de ratio van deze bepaling, te weten het vestigen van aansprakelijkheid voor de risico’s op (letsel)schade waartoe de deelname van motorrijtuigen aan het verkeer nu eenmaal aanleiding geeft, en ligt ook in de rede nu de opzettelijke veroorzaking van een verkeersongeval reeds langs de weg van overmacht en eigen schuld, waarover hierna meer, van invloed is op het bestaan van aansprakelijkheid en de omvang van de vergoedingsplicht. Ook indien van de door [gedaagde] opgeworpen toedracht wordt uitgegaan is derhalve sprake van een verkeersongeval in de zin van artikel 185 Wvw, zoals [gedaagde] in de conclusie van antwoord overigens ook zelf heeft betoogd. Het verweer wordt verworpen.
4.7. Voor een beoordeling van het overmachtsverweer en het beroep op eigen schuld is de precieze toedracht, waarover partijen zoals gezegd verschillen, wel van belang.
4.8. Een beroep op overmacht in de zin van artikel 185 lid 1 Wvw gaat slechts op als [gedaagde] aannemelijk maakt dat aan hem als bestuurder van het motorrijtuig ter zake van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen, voor zover van belang voor de veroorzaking van het ongeval, rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Daarbij zijn eventuele fouten van andere weggebruikers – waaronder begrepen het slachtoffer [eiser] zelf – alleen van belang, indien zij voor [gedaagde] zo onwaarschijnlijk waren dat deze bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met die mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden. Zie HR 4 mei 2001, NJ 2002, 214 onder 3.6 sub (2).
4.9. Indien aannemelijk is dat, zoals [gedaagde] stelt en [eiser] betwist, terwijl de Mercedes de Volkswagen stapvoets aan het voorbijrijden was, op het moment dat de voorzijde van de Mercedes de voorzijde van de Volkswagen gepasseerd was, [eiser] uit eigen beweging op de motorkap van de Mercedes is gesprongen, met een bierfles op de voorruit is gaan slaan en daarmee en met zichzelf het zicht belemmerde, [gedaagde] daarvan zo is geschrokken dat hij gas heeft gegeven, en dat [gedaagde], meteen toen hij van de schrik was bekomen, niet abrupt, maar gedoseerd heeft geremd zodat [eiser] niet van de motorkap zou schieten en mogelijk overreden zou worden, zou naar het oordeel van de rechtbank het beroep op overmacht kunnen slagen.
4.10. [eiser] heeft de hiervoor in punt 4.9. bedoelde feiten ter zake van het ontstaan van het verkeersongeval gemotiveerd bestreden. Het is dan aan [gedaagde] om deze feiten te bewijzen (overweging 3.3.2, aanhef en onder punt 3 van HR 17 november 2000, NJ 2001, 260). De rechtbank zal [gedaagde] daartoe in de gelegenheid stellen. Daartoe zal de zaak naar de rol worden verwezen.
4.11. Ter zake van het beroep op eigen schuld, dat aan de orde zal komen indien het overmachtverweer niet slaagt, geldt het volgende.
4.12. De Hoge Raad heeft in een aantal arresten, voor het eerst in zijn arrest van 28 februari 1992, nr. 14628, NJ 1993, 566, de 50%-regel aanvaard ten behoeve van een voetganger of fietser vanaf de leeftijd van 14 jaar die het slachtoffer is van een verkeersongeval met een motorrijtuig. Deze regel houdt in dat indien overmacht van de bestuurder van het motorrijtuig niet aannemelijk is gemaakt, doch er wel een fout van de fietser of voetganger is zonder dat evenwel sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid, de billijkheid eist dat bij de verdeling van de schade over de betrokkenen ten minste 50% van de schade ten laste van het motorrijtuig wordt gebracht wegens de verwezenlijking van het daaraan verbonden gevaar. Deze regel is gegrond op de billijkheid als bedoeld in art. 6:101 lid 1 BW en geldt specifiek voor de aansprakelijkheid van het motorrijtuig jegens ‘kwetsbare’ verkeersdeelnemers. De uitzondering op de 50%-regel voor het geval van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid van de voetganger of fietser berust op de gedachte dat er in genoemd geval geen grond meer bestaat om de schade – ongeacht de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen – billijkheidshalve ten minste voor 50% ten laste van het motorrijtuig te brengen. Bij opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid van de voetganger of fietser zijn immers diens eigen gedragingen in zodanige mate bepalend voor het ontstaan van het ongeval, dat de billijkheid in een dergelijk geval niet eist dat de beschermende 50%-regel ten gunste van deze voetganger of fietser geldt. In een zodanig geval blijft de verdeling van de schade over het motorrijtuig en het slachtoffer dan ook onderworpen aan de gewone regels van art. 6:101 BW.
Voor aan opzet grenzende roekeloosheid als bedoeld in de 50%-regel is in beginsel bewustheid van het gevaar bij het slachtoffer vereist. De stelplicht en bewijslast ter zake van de aan opzet grenzende roekeloosheid rusten op de aansprakelijk gestelde partij; dat bewijs omvat derhalve ook de bewustheid van het gevaar bij het slachtoffer. Opmerking verdient evenwel dat de aansprakelijk gestelde partij voor het bewijs van die bewustheid kan volstaan met het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit die bewustheid bij een voetganger of fietser vanaf de leeftijd van 14 jaar mag worden afgeleid. (HR 30 maart 2007, RvdW 2007, 358.)
4.13. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat sprake is van eigen schuld en opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid aan de zijde van [eiser]. Daartoe voert [gedaagde] aan dat [eiser] de schade zelf heeft veroorzaakt door uit zijn auto te stappen, op de motorkap van de auto van [gedaagde] te springen en daar later weer af te springen terwijl de auto van [gedaagde] nog reed. Indien deze omstandigheden komen vast te staan zou het beroep op opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid op kunnen gaan, waarna zoals gezegd aan de gewone regels van art. 6:101 BW getoetst moet worden. Deze omstandigheden kunnen voorts van belang zijn voor de beoordeling indien dit beroep niet slaagt (en de 50%-regel daarom wel moet worden toegepast), namelijk bij de beantwoording van de vraag of en zo ja hoe de dan resterende 50% van de schade over de partijen moet worden verdeeld. Gelet op het voorgaande rust ook in dit verband op [gedaagde] de bewijslast. Ook voor het leveren van dit bewijs zal de zaak naar de rol worden verwezen.
4.14. Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.
De rechtbank is voornemens de getuigen in de enquête en de contra-enquête op dezelfde zitting te horen. Beiden partijen zullen dus getuigen moeten opgeven.
4.15. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5 De beslissing
De rechtbank
5.1. draagt [gedaagde] op feiten en omstandigheden te bewijzen die het oordeel rechtvaardigen dat sprake is van overmacht, opzet c.q. bewuste roekeloosheid, en eigen schuld,
5.2. bepaalt dat, voor zover [gedaagde] dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. S.C.P. Giesen in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 19 februari 2014 voor het opgeven door [gedaagde] en [eiser] van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de dinsdagen in de maanden maart tot en met mei 2014, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4. verwijst voor het geval Hubers op die roldatum heeft medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of, maar alleen indien [gedaagde] daarom op de onder 5.3. bedoelde roldatum heeft verzocht, naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [gedaagde], waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
5.5. bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.6. bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2014.