Rb: bewijs over promotiekansen niet geschikt voor deelgeschil
Verlies van arbeidsvermogen. Benadeelde stelt dat hij zonder het ongeval headoperator zou zijn geworden. De kantonrechter is van oordeel dat nadere onderzoekshandelingen, in de vorm van getuigenverhoren, vereist zijn. De investering in tijd, geld en moeite die daarmee gepaard zou gaan, weegt niet op tegen het geringe belang van de vordering in geschil. Bovendien is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat er nog een andere kwestie is die partijen verdeeld houdt, namelijk zelfwerkzaamheid zodat de bijdrage aan een minnelijke regeling gering is. Kosten deelgeschil € 3.542,40 (uurtarief € 262,40) toegewezen.
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton Locatie Terneuzen zaak/repnr.: 229914 / 11-2021
beschikking van de kantonrechter d.d. 1 maart 2012
inzake
[Eiser],
wonende te [Woonplaats],
verzoekende partij,
verder te noemen: [Eiser],
gemachtigde: mr. M. Harte.
tegen:
de besloten vennootschap Cargill B.V.,
gevestigd te Sas van Gent, gemeente Terneuzen,
verwerende partij,
verder te noemen: Cargill,
gemachtigde: mr. R.H.J. Wildenburg.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
– verzoekschrift, ingediend op 29 november 2011,
– verweerschrift,
– telefaxbericht, met aanvullende producties, d.d. 14 februari 2012 van mr. Harte;
– mondelinge behandeling van 16 februari 2012.
de beoordeling van de zaak
1. Op 17 januari 2004 is [Eiser] betrokken geraakt bij een bedrijfsongeval. [Eiser] zijn rechterarm is daarbij bekneld geraakt in een palletmachine als gevolg waarvan hij nog steeds klachten ondervindt. Er is sprake van een medische eindtoestand. Cargill heeft volledige aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.
2. In het najaar van 2003 was bij Cargill de functie van Headoperator Satellite 4 vacant. Op dat moment was [Eiser] reeds bij Cargill in dienst in de functie van operator. [Eiser] heeft gesolliciteerd naar de functie van Headoperator. Bij brief van 27 januari 2004 is onder meer het volgende aan [Eiser] medegedeeld: “Naar aanleiding van je sollicitatie voor de functie van Headoperator Satellite 4, willen we je hierbij informeren dat wij de procedure met jou niet zullen voortzetten. […] Naar aanleiding van je recente arbeidsongeval lijkt het ons niet het meest geschikte moment om je dan nu in de functie te benoemen.”
Bij brief van 27 maart 2009 is door Cargill aan [Eiser] onder meer het navolgende medegedeeld: “Op 25 maart jl. hebben Michiel Baecke en ondergetekende je medegedeeld dat de headoperatorfunctie bij Material Handling geen passende herplaatsingsmogelijkheid is. De functievereisten die aan de Headoperator worden gesteld gaan niet samen met je fysieke beperkingen.” Inmiddels is de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden.
3. [Eiser] verzoekt thans bij beschikking te bepalen dat Cargill bij de bepaling van de inkomstenderving als gevolg van het arbeidsongeval er vanuit dient te gaan dat hij vanaf op of omstreeks 1 februari 2004 (ter zitting gewijzigd in: 1 maart 2004) de functie van headoperater zou hebben vervuld, met bepaling dat Cargill de kosten verbonden aan de werkzaamheden voor het voeren van deze procedure zal moeten voldoen. [Eiser] baseert zijn verzoek op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade en legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij geen headoperator is geworden louter en alleen als gevolg van het ongeval. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst [Eiser] onder meer naar de brief van 27 januari 2004 en die van 27 maart 2009.
4. Cargill voert verweer tegen het verzoek. Zij stelt zich primair op het standpunt dat het verzoek van [Eiser] dient te worden afgewezen, omdat het verzoek zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure nu het verzoek onvoldoende zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het ligt in de rede dat eerst medische, arbeidsdeskundige en/of andere rapportages nodig zijn om de omvang van de schade te kunnen bepalen. Het door [Eiser] verzochte is dus prematuur. De investering in tijd, geld en moeite om te komen tot een beslissing weegt niet op tegen het belang van het verzoek. Subsidiair stelt Cargill zich op het standpunt dat het verzoek van [Eiser] dient te worden afgewezen omdat [Eiser] de functie van headoperator niet had gekregen, aangezien er een geschiktere kandidaat was die de functie is gaan bekleden. Ten slotte voert Cargill verweer tegen de begroting en vergoeding van de kosten. Zij is van oordeel dat het verzoek tot begroting van de kosten moet worden afgewezen en voor het geval de kosten wel voor vergoeding in aanmerking komen, verzoekt zij de kosten te begroten op nihil.
5. De kantonrechter overweegt als volgt. Het doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen om een impasse te doorbreken. In de deelgeschilprocedure kunnen geschillen aan de orde komen omtrent of in verband met een deei van hetgeen ter zake van de schade door dood of letsel tussen partijen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Artikel 1019z Rv bepaalt dat het verzoek wordt afgewezen indien de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite dient daarbij afgewogen te worden tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.
6. Partijen zijn verdeeld over de feiten die voor de beoordeling van dit geschil van belang zijn. [Eiser] stelt dat hij zonder het ongeval headoperator bij Cargill zou zijn geworden. Cargill voert daartegen gemotiveerd verweer. Om een beslissing in het onderhavige deelgeschil te kunnen nemen zijn naar het oordeel van de kantonrechter nadere onderzoekshandelingen, in de vorm van in elk geval getuigenverhoren, vereist. De kantonrechter is echter van oordeel dat de investering in tijd, geld en moeite die daarmee gepaard zou gaan, niet opweegt tegen het geringe belang van de vordering in geschil. Daar komt bij dat de gemachtigde van [Eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat de onderhavige procedure zich niet voor nadere onderzoekshandelingen leent. Bovendien is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat er nog een andere kwestie is die partijen verdeeld houdt, namelijk de zelfwerkzaamheid van [Eiser], zodat ook de bijdrage die de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren gering zal zijn. Gelet op het bovenstaande zal het verzoek van [Eiser] op grond van artikel 1019z Rv worden afgewezen.
7. Ten aanzien van de kosten overweegt de kantonrechter als volgt. Ingevolge artikel 1019aa Rv begroot de rechter de kosten die gemoeid gaan met de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt in de beschikking en neemt hij daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat ook als het verzoek opgrond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de rechter de kosten van deze procedure dient te begroten en dat deze situatie alleen dan anders is indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Hiervan is naar het oordeel van de kantonrechter, anders dan Cargill meent, geen sprake. De mogelijkheid om deelgeschillen aan de rechter voor te leggen bestaat pas relatief kort en de rechtspraak is nog onvoldoende uitgekristalliseerd. Daarom kan thans niet worden gezegd dat het verzoek volstrekt onnodig of onterecht is ingediend. De kantonrechter zal dan ook tot begroting van de kosten van de behandeling van het verzoek overgaan.
8. De gemachtigde van [Eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat hij tot aan de mondelinge behandeling 11,5 uur aan de behandeling van het verzoek heeft gewerkt en dat zijn uurtarief € 262,40, inclusief BTW, bedraagt. Cargill heeft zich tijdens de mondelinge behandeling voor wat betreft de hoogte van de gevorderde kosten gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter. De kantonrechter acht het totaal aantal uren tot aan de mondelinge behandeling en het gehanteerde uurtarief redelijk. Voor het bijwonen van de mondelinge behandeling en reistijd acht de kantonrechter 2 uur redelijk. In totaal gaat het dan om 13,5 uur. De kosten zullen derhalve worden begroot op een bedrag van € 3.542,40 inclusief BTW (13,5 uren x € 262,40). Nu Cargill de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het [Eiser] overkomen arbeidsongeval heeft erkend, zal zij worden veroordeeld in deze kosten.
de beslissing
De kantonrechter:
begroot de kosten aan als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 3.542,40 (inclusief BTW) en veroordeelt Cargill tot betaling daarvan;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Kool, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 maart 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.