Rb, causaal verband bij nekpijn, hoofdpijn en radiculaire klachten na een kop-staartbotsing
Op 11 december 2017 vond een kop-staartbotsing plaats tussen A en B. A. stelt als gevolg van het ongeval last te hebben van hoofdpijn-, nekpijnklachten en radiculaire klachten (zenuwwortelpijn). Allianz, verzekeraar van B, heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend, maar betwist het bestaan van de klachten en causaal verband.
A heeft de rechtbank verzocht voor recht te verklaren dat de klachten en beperkingen zoals beschreven in het deskundigenrapport van de gezamenlijk ingeschakelde neurochirurg volledig het gevolg zijn van het ongeval van 11 december 2017 en dat Allianz daarom de volledige schade aan A dient te vergoeden.
De rechtbank beoordeelt eerst of daadwerkelijk sprake is van de gestelde klachten. De medische stukken die A ter onderbouwing in het geding heeft gebracht, en in het bijzonder het rapport dat op gezamenlijk verzoek van partijen door de neurochirurg is opgemaakt, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank dat A daadwerkelijk hoofdpijn-, nekpijnklachten en radiculaire klachten heeft. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat ten aanzien van de hoofdpijnklachten en nekpijnklachten uit de overgelegde medische informatie volgt dat deze klachten zijn aangevangen direct ná het ongeval. Ten aanzien van de radiculaire klachten oordeelt de rechtbank dat deze door het ongeval kunnen zijn veroorzaakt, maar dat het zonder ongeval ook zeer waarschijnlijk tot een symptomatische aandoening zou zijn gekomen.
De rechtbank verklaart daarom niet voor recht dat de klachten en beperkingen volledig het gevolg zijn van het ongeval. Voor zover de schade van A het gevolg is van beperkingen voortkomend uit radiculaire klachten die A – het ongeval weggedacht – ook zou hebben ervaren, bestaat voor Allianz immers geen verplichting deze te vergoeden. Wel verklaart de rechtbank voor recht dat de klachten in ieder geval gedurende enige periode na 11 december 2017 het gevolg zijn van het ongeval van 11 december 2017.
ECLI:NL:RBROT:2023:3218
Instantie | Rechtbank Rotterdam |
Datum uitspraak | 14-04-2023 |
Datum publicatie | 19-04-2023 |
Zaaknummer | C/10/648229 / HA RK 22-1198 |
Rechtsgebieden | Civiel recht |
Bijzondere kenmerken
Inhoudsindicatie |
Eerste aanleg – enkelvoudig
Deelgeschil. Art. 1019w Rv. Causaal verband tussen ongeval en hoofdpijnklachten, nekpijnklachten en radiculaire klachten. Looptijdbeperking. Kostenbegroting en veroordeling. |
Vindplaatsen | Rechtspraak.nl
PS-Updates.nl 2023-0221
|
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rekestnummer: C/10/648229 / HA RK 22-1198 Beschikking van 14 april 2023
in de zaak van
[verzoeker01] , wonende te Hillegom, verzoeker, advocaat mr. E.J.M. Lorié te Den Haag, tegen
- de naamloze vennootschap
ALLIANZ BENELUX N.V. , gevestigd te Rotterdam, 2. [verweerder01] ,
wonende te Pernis, verweerders, advocaat mr. N.C. Haase te Utrecht.
Partijen worden hierna [verzoeker01] , Allianz en [verweerder01] genoemd. Allianz en [verweerder01] worden gezamenlijk Allianz c.s. genoemd.
- De procedure
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
- het verzoekschrift, met producties 1 tot en met 5;
- het verweerschrift, met bijlagen 1 tot en met 3;
- de spreekaantekeningen van mr. Lorié voor de mondelinge behandeling op 6 maart 2023.
- De feiten
- Op 11 december 2017 vond een verkeersongeval plaats waarbij [verzoeker01] en de zoon van [verweerder01] , [naam01] , betrokken waren. [naam01] bestuurde de auto van [verweerder01] en reed achterop de auto die werd bestuurd door [verzoeker01] .
- [verweerder01] was ten tijde van het ongeval verzekerd bij Allianz.
- Allianz heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend en aan [verzoeker01] een bedrag van € 87.000,00 aan voorschotten betaald.
- Direct na het ongeval heeft [verzoeker01] zich ziek gemeld. Na drie dagen is hij weer aan het werk gegaan.
- Op 18 januari 2018 is [verzoeker01] gezien door neuroloog [naam02] (hierna: [naam02] ). In zijn brief van 4 april 2018 schrijft [naam02] , voor zover van belang, het volgende:
“ Anamnese
Nov 2017 lichte aanrijding van achteren in auto, hierbij geen klachten.
Dec 2018 [lees: 2017, rechtbank ] tijdens sneeuw harde aanrijding van achteren waarbij direct nekpijn. Dit houdt aan en beperkt hem. Bij naar boven kijken pijn naar achterhoofd en hoofd en ook bij naar beneden kijken. Soms enige uitstraling naar bovenarmen tot ellebogen. Niet lager. (…)
Aanvullend onderzoek:
(…) C5/C6: Bulging discus waarbij rechts in het neuroforamen mogelijk contact met wortel C6
rechts. C6/C7: Geen bijzonderheden. Geen kanaalstenose. Geen aanwijzing voor myelopathie.”
- [verzoeker01] heeft fysiotherapie ondergaan. In haar brief van 28 mei 2018 schrijft fysiotherapeut Zuijderduijn, voor zover van belang, het volgende:
“Meneer heeft zich op 25 januari jl. aangemeld voor fysiotherapie. Meneer had toen aanvullend onderzoek gehad om fracturen uit te sluiten. Tevens is er destijds een MRI gemaakt waar meneer in april uitslag van heeft gehad. Meneer ervaarde destijds pijn en stijfheidsklachten van de nek, met uitstralende pijn en tintelingen naar de armen tot aan de elleboog. Hij ervaarde sinds het ongeluk iedere dag hoofdpijn, met name achter de ogen. (…)
Behandelepisode:
Meneer heeft nu 11 behandelingen bij mij gehad.”
- [verzoeker01] is diverse keren gezien door de huisarts. In de brief van 28 november 2019 van huisartsenpraktijk Hillegom Zuid wordt, voor zover van belang, vermeld:
“Hierbij verklaar ik dat [verzoeker01] nimmer voor 11 12 2017 nekklachten heeft gehad!!
16-05-19 (…)
S Kan nog steeds heel weinig door de nekklachten, nu S een jaar verder.
S Straa;t uit naar de beide armen.
(…)
20-06-18 S Heeft nog steeds last van nek, alleen pcm helpt
S niet. (…)
05-04-18 O Van: neurologie
O Nekpijn, vooral lendomyogeen imponerend.
(…)
18-01-18 S In 4 weken tijd 2 keer van achter aangereden,
S november ’17 ong 30 km/uur. Paar wk later in
S december nogmaals, met ongeveer 80 km/uur. Diect S na de 2e x pijn in de nek. Geen ambu geweest.
S Zelfde dag nog hier gezien, uitiendelijk geen
S X-CWKL gemaakt want geen vervoer en 2 dg later
S minder last. Echter laatste weken toenemend pijn
S in de nek met hoofdpijn en tintelingen vd armen S tot de ellebogen. Geen krachtsverlies. Hoofdpijn S neemt toe bij omhoog kijken.
O Drukpijn midcervicaal.
O Sensibiliteit armen normaal.
O Goede kracht vd handen/armen. (…)
16-01-18 S Meneer heeft geen foto laten maken (zegt zelf S eigenwijs), heeft hoofdpijn en veel nekklachten.
S Bij doorvragen geeft meneer ook aan dat hij S tintelingen heeft in de handen en armen.
(…)
11-12-17 S 2e keer aangereden in 4 weken tijd
S van achteren aangereden ; 30km , achterop 80km .
S Trekhaak +
S klachten nek ++
S geen tintelingen in de armen
O rotatie onmogelijkheid
O drukpijn lokaal”
- In april 2019 scheurde [verzoeker01] een spier in zijn bovenbeen en meldde hij zich ziek bij zijn werkgever.
- Op 14 januari 2020 werd [verzoeker01] gezien door neuroloog [naam03] (hierna: [naam03] ). In haar brief van dezelfde datum schrijft [naam03] , voor zover van belang, het volgende:
“ Anamnese: sinds ongeval met flexie extensie trauma waarbij patient van achetren is aangereden pijn in de nek met toename bij omhoog kijken met uitstraling i nde armen tot voor bij de ellebogen tot i nde duim rechts > links
(…)
Bespreking: 30 jarige patient met pijn in de nek met uitstraling in de armen tot in de duim dd radiculair syndroom C6 rechts > links met na revalidatiebehandeling mn nog rechts last.”
- [verzoeker01] is op 5 augustus 2020 op gezamenlijk verzoek van partijen onderzocht door neurochirurg [naam04] (hierna: [naam04] ). In de naar aanleiding daarvan opgemaakte rapportage van 7 januari 2021 wordt, voor zover van belang, vermeld:
“ DEEL 1. GENEESKUNDIG RAPPORT.
(…)
1.b. Anamnese van betrokkene en huidige klachten.
(…)
Aan huidige klachten en ervaren beperkingen geeft betrokkene aan:
- Blijvende nekklachten
- Hoofdpijn
- Continu spanning op de spieren in de nek
- Is beperkt in bijvoorbeeld het klussen
- Kan geen enkele hobby die hij vroeger deed meer uitoefenen zonder dat deze klachten verergeren
- Mag zijn werk niet meer uitvoeren vanaf 24-12-2019 zoals vastgesteld door de bedrijfsarts
(…)
- Wetenschappelijke achtergrond
(…)
Bij het ontbreken van een medische verklaring voor de klachten die het slachtoffer ervaart moet wel worden uitgegaan van een tot maximaal enkele jaren beperkte looptijd, aangezien het niet aannemelijk is dat iemand tot eindleeftijd ongeval gebonden beperkingen, leidend tot verlies van arbeidsvermogen en belemmeringen in de zelfredzaamheid, zoals het huishouden, zal blijven ondervinden. Op termijn zullen de meeste van dergelijke onverklaarde klachten namelijk op de achtergrond verdwijnen en zal iemand de meeste taken en bezigheden weer kunnen oppakken zoals voorheen.”
- Overwegingen
(…)
Betrokkene heeft direct na de aanrijding nekklachten ontwikkeld die zijn blijven voortbestaan. Voordien heeft hij nimmer dergelijke nekklachten gehad. (…)
De radiculaire prikkelingsverschijnselen zijn echter pas enige tijd na het ongeval opgetreden bij ontbreken van enige traumatische afwijkingen op de beeldvorming kan dat hooguit verklaard worden uit een soort oedeem reactie bij een al eerder bestaande milde discopathie. Ook zonder het onderhavige ongeval zou een dergelijke radiculaire prikkeling bij discopathie kunnen optreden na alledaagse situaties zoals drukverhogende momenten en plotse draaibewegingen. De huidige symptomen en geuite klachten en ervaren beperkingen kan ik niet als een direct en uitsluitend ongevalsgevolg zien. De nu aanwezige beperkingen zijn het gevolg van een pre-existente degeneratieve cervicale spondylartrose en discopathie C5-C6.
DEEL 2. BEANTWOORDING AANVULLENDE VRAGEN.
Per brief van 11 november 2020 ontving ik van collega [naam05] de volgende aanvullende vragen (…)
- Wilt u uitgebreid verslag doen van beoordeling van de beeldvorming uit januari 2018 en ook vande vergelijking daarmee met de latere MRI uit juni 2019? Ik heb een aantal keren een voordracht van u bijgewoond en wil ook verwijzen naar een artikel van u in de GAV scoop, jaargang 20, nummer 2, december 2016 over de ‘vermeende traumatische hernia’. Hierin schrijft u onder meer dat de kleur van de discus doorslaggevend is bij de conclusie aangaande de relatie van een hernia met een ongeval. Graag hoor ik of ditzelfde ook geldt bij een bulging disc. Wilt u dit zowel in ontkennend als bevestigend geval, uitgebreid motiveren?
Antw. (…)
Met andere woorden: er is op eigenlijk alle cervicale niveaus al verlies van de normale vochthoudendheid van de disci, het meest uitgesproken op niveau C5-C6. Op de MRI-scan van 26 juni 2019 is de bulging ten opzichte van januari 2018 wel iets toegenomen.
Op grond van deze bevindingen kan ik vaststellen dat de aangetoonde bulging disc C5-C6 een pre-existente bevinding is gezien het verlies aan vochthoudendheid van de discus. Het ongeval heeft echter wel een traumatische uitwerking op deze al bestaande afwijking en dat kan voldoende zijn om net iets meer uit te puilen en daardoor toch een zenuwprikkeling te veroorzaken die er voordien nog niet was.
- In datzelfde artikel schrijft u dat de termijn waarop daadwerkelijke radiculaire klachten zichmanifesteren zeer individueel is omdat in diverse case reports was gebleken dat soms pas vele weken na het ongeval de nucleus daadwerkelijk uit ging puilen. Artikel gaat weliswaar over een hernia waar hier sprake is van een bulging disc maar uw conclusie lijkt zo toch wel enigszins in tegenspraak met hetgeen u in uw rapport schrijft. Hieruit meen ik af te leiden dat voor een medisch causaal verband de prikkelingsverschijnselen in aansluiting op het ongeval hadden moeten ontstaan en terwijl u de afgelopen jaren getracht heeft duidelijk te maken dat dit niet per se het geval hoeft te zijn. Kunt u dit toelichten?
Antw. Dat is inderdaad juist. (…) De prevalentie van (lichte) degeneratieve afwijkingen aan de wervelkolom is zeer hoog in de algemene bevolking, maar de incidentie van het ontstaan van een radiculair syndroom dat behandeling behoeft is zeer laag. (…) In dit geval was er echter al sprake van een lichte versmalling van de tussenwervelruimte C5-C6 met geringe haakvorming en discus bulging. Zonder het ongeval zou dit nog lange tijd asymptomatisch hebben kunnen blijven, maar wat ik heb aangegeven is dat in een dergelijke pre-existente situatie ook andere, meer alledaagse gebeurtenissen, uiteindelijk de trigger kunnen zijn voor het ontstaan van een radiculair syndroom. (…) Ik haal dit voorbeeld aan om aan te geven dat ook in deze casus het ongeval wel een trigger is geweest voor het uiteindelijk symptomatisch worden van de discus bulging, naast overigens ook de klachten passend bij een whiplash-associated disorder. In de literatuur wordt dan gesproken van een niet-richtinggevende verergering van een pre-existente aandoening. Dat wil zeggen dat het weliswaar door het ongeval symptomatisch is geworden maar ook zonder ongeval het zeer waarschijnlijk ook tot een symptomatische aandoening zou zijn gekomen. In dit geval is er dus geen volledig medisch causaal verband zoals dat bij een voordien volledig intacte, vochthoudende discus wel zou zijn geweest.
(…)
- Tot slot nog het volgende. Bij de beantwoording van uw vragen gaat u uit van een whiplash associated disorder. Er is echter een bulging disc aangetoond. De discussie gaat over het feit of de bulging disc als ongevalsgevolg gevolg dient te worden aangemerkt. Los daarvan kan op basis van de AMA VI voor een whiplash associated disorder wel degelijk een percentage blijvende invaliditeit worden toegekend (AMA VI pagina 563), zeker wanneer er ook verschijnselen zijn. (…)”
Antw. Ik ga inderdaad uit van een WAD graad 1, naast een doorgemaakt radiculair syndroom C6 rechts met lichte restverschijnselen. De hevigheid van klachten gelokaliseerd in de nek, hoofdpijn, klachten die verergeren bij iedere verandering van houding van het hoofd, passen niet bij een radiculair syndroom door een bulging disc of hernia. Gezien het doorgemaakte trauma van acceleratie/deceleratie is dit te duiden als een WAD. (…)”
- Het geschil
- [verzoeker01] verzoekt voor recht te verklaren dat de in de medische gegevens, waaronder het deskundigenrapport van [naam04] , beschreven klachten en beperkingen volledig het gevolg zijn van het ongeval van 11 december 2017 en dat Allianz derhalve verplicht is de volledige schade aan [verzoeker01] te vergoeden, met veroordeling van [verweerder01] en/of Allianz als zijn verzekeraar in de kosten van de procedure, aan de zijde van [verzoeker01] begroot op 18,75 uur x € 250,00 exclusief btw, derhalve € 5.671,87 inclusief btw, alsmede de proceskosten.
- Allianz en [verweerder01] concluderen tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker01] .
- De beoordeling
- Het verzoek van [verzoeker01] berust op artikel 1019w Rv. Dit artikel geeft een persoon de mogelijkheid om, indien hij een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. In deze zaak houdt de vraag over het bestaan van de door [verzoeker01] gestelde klachten en het causaal verband tussen deze klachten en het ongeval partijen verdeeld. Een oordeel over dit geschilpunt kan bijdragen aan het vlot trekken van de onderhandelingen die uiteindelijk zouden kunnen leiden tot een vaststellingsovereenkomst. De zaak is dan ook, zoals niet tussen partijen ter discussie staat, geschikt voor behandeling als deelgeschil.
Te vaag en te onbepaald verzoek?
- Allianz c.s. hebben primair aangevoerd dat het verzoek van [verzoeker01] te vaag en te onbepaald is en om die reden moet worden afgewezen. Volgens Allianz c.s. is niet duidelijk op welke klachten en beperkingen die genoemd worden in de ‘medische gegevens’ en in het ‘deskundigenrapport van [naam04] ’ [verzoeker01] doelt. [verzoeker01] had moeten benoemen welke klachten en beperkingen volgens hem het gevolg van het ongeval zijn, zodat voor Allianz
c.s. duidelijk was waartegen zij zich moeten verweren.
- De rechtbank volgt Allianz c.s. niet in dit verweer. In randnummer 35 van het verzoekschrift stelt [verzoeker01] zich op het standpunt dat hij als gevolg van het ongeval hoofdpijnklachten en klachten van de nek heeft opgelopen evenals radiculaire klachten. Allianz c.s. gaan in hun verweer ook uit van deze gestelde klachten. Uit het rapport van [naam04] volgt eveneens dat
[verzoeker01] tijdens het expertiseonderzoek te kennen heeft gegeven dat hij met voornoemde klachten kampt. De rechtbank gaat er daarom, evenals partijen en [naam04] , van uit dat [verzoeker01] stelt dat hij als gevolg van het ongeval last heeft van hoofdpijn-, nekpijnklachten, alsmede van radiculaire klachten. [verzoeker01] heeft tijdens de mondelinge behandeling weliswaar gesteld dat hij als gevolg van het ongeval ook psychische klachten heeft, maar dergelijke klachten maken geen onderdeel uit van de door [verzoeker01] verzochte verklaring voor recht en ook niet van het rapport van [naam04] . De rechtbank zal zich daarom in deze beschikking beperken tot hoofdpijnklachten, nekpijnklachten en radiculaire klachten.
1. Klachten
4.4. Het bestaan van de klachten waarvan [verzoeker01] stelt last te hebben, wordt door Allianz betwist. De rechtbank beoordeelt daarom eerst of daadwerkelijk sprake is van de gestelde klachten. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de stelplicht en de bewijslast op [verzoeker01] rust. Inherent aan de door [verzoeker01] gestelde hoofdpijn- en nekpijnklachten is dat ze moeilijk objectiveerbaar zijn. Aan het bewijs voor het bestaan van deze klachten kunnen daarom geen al te hoge eisen worden gesteld. Voldoende is dat het bestaan van de – subjectief beleefde – klachten objectief kan worden vastgesteld. Daarvoor dienen de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven te zijn. Dit in de jurisprudentie ontwikkelde criterium komt er op neer dat de rechter er, op grond van de beschikbare medische informatie, van overtuigd moet zijn dat het gaat om klachten die de betrokkene daadwerkelijk heeft zonder dat hij of zij tracht de situatie ernstiger te doen overkomen dan deze is.
4.5. [verzoeker01] stelt dat hij meteen na het ongeval pijn in zijn nek voelde en stijve nekspieren had. [verzoeker01] had daarnaast last van tintelingen in zijn arm. Na een week of twee à drie te hebben gewerkt, werd het werk hem teveel; hij had veel last van hoofdpijn en nekpijn. Ook was nog steeds sprake van tintelingen in zijn rechterarm. [verzoeker01] verwijst naar de medische stukken die hij in het geding heeft gebracht. Neuroloog [naam02] schrijft op 4 april 2018 naar aanleiding van het bezoek van [verzoeker01] op 18 januari 2018 dat [verzoeker01] klaagde over nekpijn en dat sprake was van soms enige uitstraling naar bovenarmen tot ellebogen . En ook bij de huisarts klaagt [verzoeker01] vanaf de dag van het ongeval over nekklachten ( 11-12-17: klachten nek ++ ) en enkele weken later ook over hoofdpijn en tintelingen in de handen en armen (
16-01-18: … heeft hoofdpijn en veel nekklachten. Bij doorvragen geeft meneer ook aan dat hij tintelingen heeft in de handen en armen.” ). [naam04] rapporteert eveneens dat [verzoeker01] tegenover hem heeft verklaard dat hij last heeft van blijvende nekklachten en hoofdpijn.
4.6. De medische stukken die [verzoeker01] ter onderbouwing van de gestelde klachten in het geding heeft gebracht, en in het bijzonder het rapport dat op gezamenlijk verzoek van partijen door [naam04] is opgemaakt, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat [verzoeker01] daadwerkelijk hoofdpijn-, nekpijnklachten en radiculaire klachten heeft.
[verzoeker01] heeft deze klachten in de periode na het ongeval steeds benoemd in de contacten met [naam02] en [naam03] en nadien ook bij [naam04] . Uit het huisartsenjournaal blijkt voorts dat [verzoeker01] pijnstilling kreeg voorgeschreven in verband met deze klachten. Bovendien heeft [verzoeker01] behandelingen bij de fysiotherapeut ondergaan, gericht op het verminderen van de door hem ervaren hoofdpijn-, nekpijnklachten en radiculaire klachten (zie bijvoorbeeld de brief van 28 mei 2018 van fysiotherapeut Zuijderduijn). De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten.
2. Causaal verband ongeval – klachten
4.7. Omdat de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld dat sprake is van een consistent, consequent en samenhangend klachtenpatroon, komt de rechtbank nu toe aan de vraag of er causaal verband bestaat tussen de klachten en het ongeval. De rechtbank overweegt dat wederom als uitgangspunt heeft te gelden dat de stelplicht en de bewijslast betreffende het causaal verband tussen het ongeval en de klachten in beginsel op [verzoeker01] rust, met dien verstande dat in een zaak als de onderhavige aan het te leveren bewijs geen al te hoge eisen mogen worden gesteld: het ontbreken van een specifieke medische aantoonbare verklaring voor de klachten staat niet in de weg aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband geleverd is (vgl. ECLI:NL:HR:2001:AB2054). Tot op zekere hoogte komt het immers voor risico van de aansprakelijke partij dat het slachtoffer van een verkeersongeval daardoor ook klachten kan ondervinden die zich slechts in beperkte mate lenen voor objectivering. Indien komt vast te staan dat het slachtoffer vóór het ongeval deze klachten niet had, de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt, zal het bewijs van het oorzakelijk verband veelal geleverd zijn.
4.8. Ter onderbouwing van zijn stelling dat er juridisch causaal verband bestaat tussen het ongeval en de klachten, heeft [verzoeker01] het volgende aangevoerd.
Direct na het ongeval was sprake van hoofdpijn- en nekpijnklachten. Enkele weken later heeft [verzoeker01] bij de huisarts te kennen gegeven dat hij sinds enkele weken ook last heeft van radiculaire klachten. Uit keuringen die [verzoeker01] voor het ongeval heeft ondergaan bleek niet van hoofdpijn-, nekpijnklachten of radiculaire klachten en ook de huisarts heeft verklaard dat [verzoeker01] vóór 11 december 2017 nooit nekpijnklachten heeft gehad. Alle klachten kunnen ook door het ongeval zijn veroorzaakt. [verzoeker01] verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar het rapport van [naam04] waarin hij schrijft dat het radiculaire syndroom door alledaagse gebeurtenissen kan ontstaan. In dit geval was dat het ongeval dat [verzoeker01] is overkomen. Bovendien ontbreekt een alternatieve verklaring voor de klachten.
4.9. Allianz c.s. betwisten dat er causaal verband bestaat tussen de klachten en het ongeval. De juridische causaliteit kan [verzoeker01] ook niet baten. [verzoeker01] heeft geen ongeclausuleerd huisartsenjournaal van voor het ongeval overgelegd. Daarnaast is [verzoeker01] kort voor het ongeval een ander ongeval overkomen. [verzoeker01] heeft dan ook niet aangetoond dat hij de door hem gestelde klachten niet al had voorafgaand aan het ongeval waar het voertuig van [verweerder01] bij betrokken was. [verzoeker01] heeft ook niet aangetoond dat het ongeval voldoende impact had om bijvoorbeeld radiculaire klachten – die pas drie weken na het ongeval zijn ontstaan – te kunnen veroorzaken. Een alternatieve verklaring voor de hoofdpijnklachten, nekpijnklachten en radiculaire klachten is de pre-existente degeneratieve cervicale
(nekwervelkolom) spondylartrose en discopathie C5-C6. Daar komt bij dat [verzoeker01] na het ongeval is gescheiden, waardoor hij zijn huis heeft moeten verkopen. Allianz c.s. kunnen zich voorstellen dat daardoor stressklachten zijn ontstaan en dat kan ook een alternatieve oorzaak zijn voor de gestelde hoofd- en nekpijnklachten. Voor zover komt vast te staan dat de klachten wel in causaal verband staan met het ongeval, dan is dat causale verband inmiddels doorbroken. Uit het rapport van [naam04] (antwoord op vraag 3 van de aanvullende vragen) volgt immers dat in het geval van [verzoeker01] conform de literatuur wordt gesproken van niet-richtinggevende verergering van een pre-existente afwijking. Dat wil zeggen dat ook zonder het ongeval dezelfde situatie ook door vele andere, alledaagse situaties zou hebben kunnen ontstaan.
4.10. De rechtbank oordeelt als volgt.
Ten aanzien van de hoofdpijnklachten en nekpijnklachten volgt uit de overgelegde medische informatie dat deze klachten van [verzoeker01] zijn aangevangen direct na het ongeval en dat de klachten sindsdien aanwezig zijn geweest. De huisarts heeft verklaard dat [verzoeker01] vóór 11 december 2017 nooit nekklachten heeft gehad. Verder volgt uit het huisartsenjournaal en de brief van [naam02] van 4 april 2018 dat [verzoeker01] geen klachten had als gevolg van het ongeval dat hem een aantal weken voor het ongeval waar het in deze zaak om gaat, is overkomen.
Daarmee staat voldoende vast dat [verzoeker01] vóór het ongeval geen hoofdpijn- en nekpijnklachten had. Dat de hoofdpijn- en nekpijnklachten door het ongeval kunnen zijn veroorzaakt, volgt uit het rapport van [naam04] waarin hij in antwoord op vraag 2 van de aanvullende vragen heeft toegelicht dat: “het ongeval wel een trigger is geweest voor het uiteindelijk symptomatisch worden van de discus bulging, naast overigens ook de klachten passend bij een whiplash-associated disorder.” Dat de door [naam04] gediagnosticeerde cervicale spondylartrose C5-C6 met lichte degeneratieve discopathie een alternatieve verklaring is voor de
hoofdpijnklachten en nekpijnklachten die [verzoeker01] ervaart, blijkt niet uit het rapport van [naam04] . In zijn antwoord op vraag 4 van de aanvullende vragen heeft [naam04] juist toegelicht dat de hoofdpijn- en nekpijnklachten niet passen bij een bulging disc. Voor het oordeel dat de hoofdpijn- en nekpijnklachten veroorzaakt zijn door stressklachten als gevolg van de scheiding van [verzoeker01] , zijn onvoldoende aanknopingspunten. Allianz c.s. hebben dit ook niet nader onderbouwd. Een alternatieve verklaring voor de klachten is dan ook niet vast komen te staan.
4.11. Ten aanzien van de radiculaire klachten volgt uit de overgelegde informatie dat [verzoeker01] op 16 januari 2018 voor de eerste keer melding maakt van tintelingen in de handen en armen, dit zijn de radiculaire prikkelingsverschijnselen. Met de MRI-scan van 24 januari 2018 is de cervicale spondylartrose C5-C6 met lichte degeneratieve discopathie en bulging disc met doorgemaakte radiculopathie C6 rechts waargenomen en objectief vastgesteld.
Als het gaat om het antwoord op de vraag of de radiculaire klachten door het ongeval veroorzaakt kunnen zijn, dan is het volgende van belang. Op zichzelf is juist dat, zoals Allianz c.s. aanvoeren, [naam04] schrijft dat hij de huidige symptomen, geuite klachten en ervaren beperkingen niet als een direct en uitsluitend ongevalsgevolg kan zien. [naam04] schrijft in antwoord op vraag 2 van de aanvullende vragen echter ook dat het ongeval wel een trigger is geweest voor het uiteindelijk symptomatisch worden van de bulging disc. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de radiculaire klachten van [verzoeker01] door het ongeval veroorzaakt kunnen zijn. Daarbij tekent de rechtbank aan dat [naam04] in zijn antwoord op vraag 2 van de aanvullende vragen heeft toegelicht dat het ongeval weliswaar een trigger is geweest voor het uiteindelijk symptomatisch worden van de bulging disc, maar dat zonder ongeval het zeer waarschijnlijk ook tot een symptomatische aandoening zou zijn gekomen. Op welk moment – het ongeval weggedacht – de pre-existente degeneratieve cervicale spondylartrose en discopathie C5-C6 zouden hebben geleid tot radiculaire klachten is onbekend. Uit de bewoording van [naam04] dat het “zeer waarschijnlijk” is dat ook zonder ongeval het tot een symptomatische aandoening zou zijn gekomen en “alledaagse gebeurtenissen uiteindelijk een trigger kunnen zijn”, leidt de rechtbank af dat de door [verzoeker01] ervaren radiculaire klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen en schade in ieder geval niet tot eindleeftijd in causaal verband met het ongeval staan.
4.12. Dat, zoals verzocht, de klachten en beperkingen volledig het gevolg zijn van het ongeval van 11 december 2017 en dat Allianz daarom verplicht is de volledige schade aan [verzoeker01] te vergoeden zal de rechtbank dan ook niet voor recht verklaren. Voor zover de schade van [verzoeker01] het gevolg is van beperkingen voortkomend uit radiculaire klachten die [verzoeker01] het ongeval weggedacht ook zou hebben ervaren, bestaat voor Allianz immers geen verplichting deze te vergoeden.
Ten aanzien van de hoofdpijn- en nekpijnklachten klachten heeft Allianz ter zitting gewezen op wat [naam04] in zijn rapport (onder 1.f.2.) heeft opgemerkt over de looptijd van de schade als gevolg van onverklaarbare hoofdpijn- en nekpijnklachten klachten. De rechtbank is hieromtrent van oordeel dat, omdat dit algemene onderdeel van het rapport (dat betrekking heeft op de wetenschappelijke achtergrond) niet is toegespitst op [verzoeker01] , niet geconcludeerd kan worden dat ook voor [verzoeker01] geldt dat op termijn zijn hoofdpijn- en nekpijnklachten op de achtergrond zullen verdwijnen. Ter zitting heeft [verzoeker01] in ieder geval verklaard dat hij nog steeds klachten ondervindt óók in de vorm van hoofdpijn en nekpijn.
4.13. Dat, zoals verzocht, de beperkingen volledig het gevolg zijn van het ongeval van 11 december 2017 zal de rechtbank ook niet voor recht verklaren. [verzoeker01] heeft immers niet gesteld wat zijn beperkingen zijn. Eerst moet duidelijk worden wat de beperkingen zijn die [verzoeker01] ervaart, welke beperkingen het gevolg zijn van de hoofdpijnklachten en nekpijnklachten en welke beperkingen het gevolg zijn van de radiculaire klachten. Een verzekeringsgeneeskundige is nodig om hierover duidelijkheid te verkrijgen. Een en ander valt niet af te leiden uit het rapport van [naam04] .
4.14. Wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, leidt tot de conclusie dat het verzoek in zoverre kan worden toegewezen dat voor recht wordt verklaard dat de hoofdpijnklachten, nekpijnklachten en radiculaire klachten in ieder geval gedurende enige periode na 11 december 2017 het gevolg zijn van het ongeval van 11 december 2017.
3. Kosten deelgeschil
4.15. Op grond van artikel 1019aa Rv worden de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt (in dit geval [verzoeker01] ), in de beschikking begroot. Hierbij moet de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW gehanteerd worden. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Uit wat hiervoor is overwogen, blijkt dat het laatste niet het geval is.
4.16. [verzoeker01] heeft als productie 5 bij het verzoekschrift een urenstaat van zijn advocaat overgelegd. Daaruit volgt dat in totaal 18,75 uur aan de zaak is besteed tegen een uurtarief van € 250,00 exclusief btw. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [verzoeker01] nog toegelicht dat de tijd die gepaard gaat met de (voorbereiding) van de mondelinge behandeling 5 uur bedraagt.
4.17. Allianz c.s. hebben aangevoerd dat er op de urenstaat diverse administratieve handelingen staan opgenomen waarvoor het specialistentarief van € 250,00 in rekening wordt gebracht. Het is onduidelijk waarom Allianz c.s. zouden moeten betalen voor deze administratieve handelingen die niets te maken hebben met deze deelgeschilprocedure. Verder is er veel tijd in rekening gebracht voor intern overleg. Deze werkzaamheden komen niet voor vergoeding in aanmerking. Voor het opstellen van het – summiere – verzoekschrift is 10 uur in rekening gebracht. Dat is volgens Allianz c.s. onredelijk veel tijd. Het uurtarief van € 250,00 achten Allianz c.s. een te hoog uurtarief omdat de advocaat van [verzoeker01] geen LSA-advocaat is. Allianz c.s. verzoeken het aantal uur dan ook te matigen naar 12 tegen een uurtarief van € 215,00 exclusief btw.
4.18. De rechtbank oordeelt als volgt.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [verzoeker01] te kennen gegeven dat hij zich kan voorstellen dat voor de administratieve werkzaamheden (1 uur en 50 minuten) een uurtarief van € 215,00 exclusief btw geldt. Dit komt de rechtbank eveneens redelijk voor. De kosten voor de administratieve werkzaamheden worden daarom begroot op een bedrag van € 476,95 inclusief btw. Ter zake de overige werkzaamheden komt de rechtbank een uurtarief van € 250,00 exclusief btw redelijk voor. De advocaat van [verzoeker01] is weliswaar geen LSAadvocaat, maar tijdens de mondelinge behandeling heeft hij te kennen gegeven meer dan 20 jaar ervaring te hebben als advocaat personenschade. Bovendien volgt de advocaat van [verzoeker01] de Grotius Letselschade opleiding en is hij aspirant LSA-lid. De aan intern overleg, bestudering van het dossier en schrijven van het verzoekschrift bestede tijd komt de rechtbank niet redelijk voor. Mede gelet op de geringe complexiteit van de zaak en de ervaring van de advocaat van
[verzoeker01] , mag van de advocaat van [verzoeker01] worden verwacht dat hij minder tijd dan gemiddeld nodig heeft voor een zaak als deze. De rechtbank begroot het aantal uren (exclusief de administratieve werkzaamheden en rekening houdend met de mondelinge behandeling) op 15. De kosten voor het deelgeschil komen daarmee in totaal op een bedrag van (€ 476,95 + 15 x € 302,50 =) € 5.014,45 inclusief btw, te vermeerderen met het door [verzoeker01] betaalde griffierecht van € 314,00. Omdat Allianz aansprakelijk is voor de schade, wordt zij veroordeeld tot betaling van deze kosten.
- De beslissing
De rechtbank
- verklaart voor recht dat de hoofdpijnklachten, nekpijnklachten en radiculaire klachten in ieder geval gedurende enige periode na 11 december 2017 het gevolg zijn van het ongeval van 11 december 2017 en dat Allianz verplicht is de door [verzoeker01] dientengevolge geleden schade te vergoeden,
- begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv aan de zijde van [verzoeker01] op € 5.328,45 en veroordeelt Allianz om deze kosten aan [verzoeker01] te betalen,
- wijst af het door [verzoeker01] meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Wijsman-van Veen en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2023.
3078/2990