Rb: causaliteitsmaatstaf SVI-verzekering: aansluiting bij art. 6:98 BW, maar geen ruime toerekening; geen beroep op whiplash-jurisprudentie bij voetklachten
SVI, eenzijdig ongeval. Benadeelde heeft na ongeval in 2012 niet objectiveerbare voetklachten klachten en schizo-affectieve stoornis. 1. Causaliteitsmaatstaf. De rechtbank overweegt dat SVI een consumentenovereenkomst is. Dit brengt mee dat voor een verzekeringnemer bij de totstandkoming van de overeenkomst duidelijk en begrijpelijk moet zijn geweest welke schade de SVI dekt. Nu de SVI geen handvatten biedt voor beantwoording van de causaliteitsvraag beantwoordt de rechtbank deze vraag aan de hand van art 6:98 BW. De aansprakelijkheid berust in dit geval niet op een onrechtmatige daad, maar op een verzekeringsovereenkomst. Dit brengt mee dat geen plaats is voor een ruime toerekening (r.o. 4.5). 2. De rechtbank oordeelt op basis van deskundigenrapport dat er geen causaal verband is tussen de voetklachten en het ongeval. Beroep op whiplash-jurisprudentie verworpen (4.17). 3. Ter beoordeling van causaal verband tussen schizo-affectieve stoornis en ongeval acht de rechtbank een deskundigenbericht noodzakelijk (r.o 4.24).
ECLI:NL:RBROT:2021:5704 Rechtbank Rotterdam, 23-06-2021, C/10/569142 / HA ZA 19-205
ECLI:NL:RBROT:2021:5704
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
23-06-2021
Datum publicatie
24-06-2021
Zaaknummer
C/10/569142 / HA ZA 19-205
Rechtsgebieden
Verbintenissenrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Causaliteitsmaatstaf onder SVI-verzekering. Aansluiten bij art. 6:98 BW maar geen ruime toerekening. Voet- en knieklachten geen causaal verband. Wel causaal verband met PTSS. Csqn-verband met schizo-affectieve stoornis onduidelijk. Meerdere oorzaken.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
PS-Updates.nl 2021-0542
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/569142 / HA ZA 19-205
Vonnis van 23 juni 2021
in de zaak van
[naam eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat mr. J.H. van der Wouden te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ALLIANZ BENELUX N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A.N.L. de Hoogh te Utrecht.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en Allianz genoemd worden.
1.De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–
de dagvaarding d.d. 15 februari 2019, met producties,
–
de conclusie van antwoord, met producties,
–
de conclusie van repliek, met producties,
–
de conclusie van dupliek,
–
het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 16 februari 2021,
–
de brief van 10 maart 2021 met de opmerkingen op het proces-verbaal van Allianz.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.
[naam eiser] heeft per 10 mei 2011 een autoverzekering afgesloten bij Allianz, handelend onder de naam All Secure. Een onderdeel van deze verzekering is een schadeverzekering voor inzittenden (verder: de SVI).
2.2.
Op 10 juli 2012 is [naam eiser] betrokken geraakt bij een eenzijdig verkeersongeval. Hij is met de door hem bestuurde en bij Allianz verzekerde auto met hoge snelheid tegen een boom gebotst (verder: het ongeval). Hierna is de auto in brand geraakt en heeft [naam eiser] het autoportier opengetrapt om uit de auto te geraken.
2.3.
[naam eiser] is na het ongeval naar de Spoedeisende Hulp van het Tergooi Ziekenhuis overgebracht. De artsen constateerden onder meer dat sprake was van een kneuzing van de rechtervoet.
2.4.
Ten tijde van het ongeval waren op de door [naam eiser] bij Allianz afgesloten autoverzekering de door Allianz gehanteerde algemene voorwaarden getiteld ‘Voorwaarden Auto 004’ (verder: Auto 004) van toepassing. De Auto 004 – voor zover hier van belang –
vermeldt:
“(…)
- Hoe regelen wij de schade?
–
Wij stellen vast wat uw schade is. Daarna hoort u van ons of wij de schade betalen en wat het bedrag is.
–
Wij mogen ook een deskundige vragen om vast te stellen wat uw schade is. Als u zelf ook een deskundige wilt inschakelen, laat het ons dan weten. De deskundigen moeten zich houden aan de regels van de Gedragscode Expertiseorganisaties. Wij betalen de redelijke kosten van de deskundigen. Kunnen onze deskundigen het niet eens worden? Dan benoemen de deskundigen samen een derde deskundige. Die bepaalt wat uw schade is. Iedereen moet zich daar dan aan houden.
(…)
Waarvoor kunt u zich verzekeren?
(…)
- Inzittendenverzekering
Met een inzittendenverzekering verzekert u uzelf en uw passagiers tegen schade door een verkeersongeluk. (…)”
2.5.
[naam eiser] werkte ten tijde van het ongeval op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 32 uur per week als researchanalist en woonde bij zijn ouders. In zijn vrije tijd was [naam eiser] op freelance basis werkzaam als diskjockey en als organisator van feesten.
2.6.
Vanaf het ongeval tot medio januari 2013 heeft [naam eiser] niet gewerkt. Daarna is [naam eiser] geleidelijk zodanig in het eigen werk geïntegreerd dat hij begin oktober 2013 vier dagen in de week 7 uur per dag werkte.
2.7.
Op enig moment is [naam eiser] gaan samenwonen met zijn toenmalige vriendin in een bovenwoning. Onder de woning was een visboer gevestigd. In de nacht van 16 oktober 2013 is bij de visboer brand uitgebroken. [naam eiser] lag op dat moment in zijn woning te slapen. Door de brand heeft [naam eiser] de woning moeten ontvluchten. Kort daarna heeft de toenmalige vriendin de relatie met [naam eiser] verbroken.
2.8.
Na de brand op 16 oktober 2013 heeft [naam eiser] niet gewerkt tot 1 januari 2014. Vanaf die datum heeft hij zijn werkzaamheden weer opgebouwd. Op 17 februari 2014 was [naam eiser] weer volledig (32 uur per week) aan het werk.
2.9.
Na voormelde brand heeft [naam eiser] in verband met angstklachten onder behandeling gesteld van een GZ-psycholoog en heeft hij een EMDR-behandeling ondergaan. Deze behandeling was op 7 juli 2014 afgesloten.
2.10.
Op 25 april 2014 heeft de door Allianz voor de begeleiding van [naam eiser] ingeschakelde arbeidsdeskundige [naam 1] telefonisch overleg met [naam eiser] gevoerd. Het hiervan door de arbeidsdeskundige opgemaakte verslag – voor zover hier van belang – vermeldt:
“ 4. ONDERZOEK
Cliënt werkt nog steeds volledig in zijn eigen werk en hij geeft aan dat het steeds beter met hem gaat.
Hij heeft tweemaal per week fysiotherapie en sport daarnaast op de sportschool.
In zijn dagelijks functioneren en op zijn werk is hij nog nauwelijks beperkt. Hij ervaart alleen ’s ochtends bij het opstaan nog “opstartproblemen”. Hij verricht zijn werk weer van maandag tot en met donderdag 8 uur per dag, zoals hij dat ook deed voor het ongeval. Af en toe neemt hij, in overleg met zijn werkgever, wat eerder vrij om naar fysiotherapie te gaan.
Cliënt geeft aan dat zijn volgende stap in het herstel is om weer bijvoorbeeld (…) te kunnen gaan hardlopen, voetballen of om ’s nachts wat langer door te kunnen gaan op de feesten waar hij dan werkzaam is.
(…)
- BESCHOUWING EN CONCLUSIE
(…)
Sinds 17 februari 2014 is hij weer volledig hersteld gemeld en sindsdien heeft hij geen terugval meer gehad. Hij verwacht en hoopt dat het herstelproces zich verder zal voortzetten met behulp van de fysiotherapie en het sporten.
Geconcludeerd kan worden dat cliënt weer duurzaam arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk als research analist. Hij verricht al weer ruim twee maanden, zonder uitval, zijn eigen werk.
Ook is hij weer werkzaam als diskjockey en is hij weer betrokken bij het organiseren van events.
Er volgt geen verder plan van aanpak daar de arbeidsdeskundige begeleiding kan worden beëindigd.
(…)”
2.11.
Vanaf medio 2016 is [naam eiser] volledig arbeidsongeschikt geraakt.
2.12.
In verband met psychische klachten is [naam eiser] in augustus 2016 aangemeld bij GGZ Centraal en is hij van 13 december 2016 tot en met 27 december 2016 opgenomen geweest in het UMC Utrecht.
2.13.
Met ingang van 18 juni 2018 is aan [naam eiser] een WIA/WGA-uitkering toegekend.
2.14.
Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft orthopedisch chirurg [naam 2] (verder: [naam 2]) orthopedische expertise uitgevoerd. In zijn rapport van 2 januari 2017 schrijft [naam 2] – voor zover hier van belang – :
“(…)
SAMENVATTING EN CONCLUSIE:
Destijds 24-jarige man die op 10.07.2012 betrokken raakte bij een eenzijdig auto-ongeluk en hierna rechter voetklachten bleef houden. Hiervoor heeft hij in eerste instantie de Eerste Hulp bezocht en is hij behandeld door de fysiotherapeut en daarna geëvalueerd door twee orthopedisch chirurgen waarbij hij ook een infiltratie in zijn rechter voet heeft gehad die kortdurend hielp. Tevens heeft betrokkene een EMDR-behandeling ondergaan en is hij sinds kort onder behandeling bij de psychiater.
Ondanks deze uitvoerige evaluatie en behandeling ervaart betrokkene een vervelend gevoel in de rechter voet waarbij deze onder spanning, staat en deze warm moet maken om minder klachten te krijgen. Af en toe moet hij ook een knak veroorzaken in de rechter voet om klachtenvermindering te bewerkstelligen. Tevens ervaart betrokkene een gevoel van stijfheid en bewegingsbeperking en een verminderde kracht van de rechter voet. Tevens ervaart betrokkene linker hand en rechter knie klachten. Als gevolg van de klachten van de rechter voet ondervindt betrokkene beperkingen ten
aanzien van diverse algemene activiteiten, zijn sportieve en recreatieve bezigheden, zijn
arbeidsgerelateerde- , huishoudelijke- en sociale activiteiten.
Bij klinisch onderzoek van de rechter enkel en voet is er sprake van een knikplatvoet, dat wil zeggen dat hij een knik kan veroorzaken tarsometatarsaal en dat hij ook de peroneuspees aan deze zijde kan subluxeren. Aan de contralaterale linkerzijde is er eveneens sprake van een platvoet maar kan hij beide actieve fenomenen, dat wil zeggen de knak ter hoogte van het tarsometatarsale gewricht en de subluxatie van de peroneuspees niet veroorzaken.
Bij bestudering van het röntgendossier zou volgens de CT-scan die gemaakt is en momenteel niet ter beschikking is een avulsiefragment aan de basis van metatarsale I aan de laterale zijde te zien zijn. De momenteel ter mij[n] beschikking staande radiologiebeelden die met enige inspanning werden opgevraagd tonen geen duidelijke afwijkingen van de osteo-articulaire structuren.
Resumerend acquireerde betrokkene als gevolg van het ongeval op 10.07.2012 rechter voetklachten waarvoor behandeling door de fysiotherapeut en evaluatie door twee orthopedisch chirurgen. Voor de door betrokkene ervaren restklachten en daardoor veroorzaakte beperkingen van de rechter voet kunnen geen objectiveerbaar verklarende afwijkingen op orthopedisch chirurgisch vakgebied worden vastgesteld zowel bij het verrichten van het klinisch onderzoek als bij bestudering van het röntgendossier. De bij klinisch onderzoek vastgestelde knik ter hoogte van het tarsometatarsale gewricht alsook de knik van de subluxatie van de peroneuspees zijn mijns inziens niet verklarend
voor de door betrokkene ervaren klachten en daardoor veroorzaakte beperkingen. Dit geheel in overeenstemming met het oordeel van zijn behandelaar, collega [naam 3]. Beide knikfenomen[en] hebben aannemelijk geen relatie met het trauma zoals betrokkene dat op 10.07.2012 overkwam.
Voor de door betrokkene ervaren linker hand- en rechter knieklachten worden eveneens zowel bij het verrichten van het klinisch onderzoek als bij bestudering van het röntgendossier geen objectiveerbaar verklarende afwijkingen op orthopedisch chirurgisch vakgebied vastgesteld.
BEANTWOORDING VAN DE DOOR U GESTELDE VRAGEN:
- DE SITUATIE MET ONGEVAL
Anamnese:
Vraag la: Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel,
het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat
van deze behandelingen? Welke overige klachten en beperkingen op uw
vakgebied worden desgevraagd gemeld?
Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied
betrokkene aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse
leven (ADL), toonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby’s,
bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid?
Antwoord: (…)
Resumerend ervaart betrokkene een vervelend gevoel aan de rechter voet
waarbij hij ervaart dat deze voet onder spanning staat en deze warm moet
maken om vermindering van de klachten te krijgen. Af en toe moet hij ook
een knak veroorzaken in deze voet en ook ervaart hij een stijfheidsgevoel,
bewegingsbeperking en een verminderde kracht van de rechter voet.
Behalve deze rechter voetklachten ervaart betrokkene ook linker hand- en
rechter knieklachten.
(…)
Medisch onderzoek:
Vraag 1c: Wilt een beschrijving geven van uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel
hulponderzoek?
Antwoord: (…)
Resumerend wordt er bij lichamelijk onderzoek van de rechter voet een knak
ter hoogte van het TMT-I gewricht vastgesteld, evenals een subluxerende
peroneuspees, alsook een pes planus valgus beiderzijds. Ook wordt een
bewegingsbeperking ter hoogte van het MTP-I gewricht beiderzijds
vastgesteld.
(…)
Resumerend werden er geen objectiveerbaar, verklarende afwijkingen op
orthopedisch chirurgisch vakgebied vastgesteld bij bestudering van de
beeldvorming.
(…)
Diagnose:
Vraag 1f: Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaal
diagnostische overweging geven?
Antwoord: De diagnosen die op orthopedisch chirurgisch vakgebied gesteld kunnen
worden zijn:
- een knikplatvoet rechts
- een platvoet links
- een beperkte beweeglijkheid van het MTP-I gewricht aan beide zijden
- een subluxerende peroneuspees aan de rechterzijde
Hierbij moet opgemerkt worden dat al deze hierboven beschreven
fenomenen objectief vastgesteld kunnen worden maar niet objectief
verklarend zijn voor de door betrokkene ervaren klachten en beperkingen.
Het betreft dus eigenlijk meer bevindingen zoals vastgesteld bij het
verrichten van het klinisch onderzoek dan een echte orthopedische diagnose.
(…)
Beperkingen:
Vraag 1h: Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij betrokkene
in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het
ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op
semikwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten ten behoeve van
een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
Antwoord: In afwezigheid van objectiveerbaar verklarende afwijkingen op orthopedisch
chirurgisch vakgebied zowel bij het verrichten van het klinisch onderzoek als
bij bestudering van het röntgendossier kan ik geen duidelijke beperkingen
opleggen. (…)
(…)
- DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval
Vraag 2a: Bestonden voor het ongeval bij betrokkene reeds klachten en afwijkingen op
uw vakgebied die betrokkene thans nog steeds heeft?
Antwoord.: Bij navraag stelt betrokkene expliciet in de periode voorafgaand aan het
ongeval (…) volledig klachtenvrij te zijn geweest met betrekking
tot het bewegingsapparaat en meer specifiek met betrekking tot de rechter
voet, de linker hand en de rechter knie. Na het verrichten van lichamelijk
onderzoek, bestudering van de beschikbare correspondentie en het
beschikbare röntgendossier vond ik geen argumenten die dit tegenspreken.
(…)”
2.15.
In onderling overleg hebben partijen een psychiatrische expertise laten uitvoeren door [naam 4], psychiater (verder: [naam 4]). Zijn definitieve rapport van 27 juni 2018 – voor zover hier van belang – vermeldt:
“(…)
IV BESCHOUWING
(…)
Overwegingen met betrekking tot eventuele gevolgen (medische causaliteit) van het ongeval d.d. 10 juli 2012:
Afgaande op de (hetero-)anamnese en de informatie uit de stukken was er bij onderzochte vóór het ongeval van 10 juli 2012 sprake van een blanco psychiatrische voorgeschiedenis. Daarnaast is er, afgaande op de anamnese, sprake van een blanco familieanamnese voor psychiatrische ziekten.
(…)
Vooral uit de hetero-anamnese komt naar voren dat er bij onderzochte enige tijd na het ongeval sprake was van stresssymptomen (alertheid en vermijding), waar onderzochte zelf aangeeft dat hij enige tijd last had van beelden/herbelevingen (zien en ruiken), vermijden van autorijden en nachtmerries. Deze klachten zijn inmiddels nagenoeg geheel verdwenen. Blijkbaar werd de mentale status van onderzochte door de psycholoog in 2014 zodanig ingeschat dat in de eerstelijn een EMDR behandeling kon worden ingesteld. Deze behandeling is volgens de psycholoog erg succesvol verlopen, met het in remissie komen van de PTSS symptomatologie/klachten. Door onderzochte zelf wordt – consistent – beschreven dat juist deze EMDR behandeling bij hem tot bijzondere belevingen en ervaringen heeft geleid, met name het loskoppelen van emoties en gedachten.
Afgaande op de anamnese, maar ook de heteroanamnese en de informatie van een psycholoog, zijn er aldus – consistente – aanwijzingen dat zich bij onderzochte na het ongeval, met een direct medisch causale relatie, klachten en symptomen zoals deze kunnen voorkomen in het kader van een stressstoornis/posttraumatische-stressstoornis hebben voorgedaan, zoals: Nachtmerries, schrikreacties, alertheid, hyperarousal, angsten, vermijding van autorijden en herbelevingen (zien en
ruiken). Afgaande op de anamnese, de informatie uit de stukken en de eigen bevindingen bij onderzoek, zijn deze klachten in de loop der jaren geleidelijk in remissie gekomen.
Bij huidig onderzoek worden symptomen van een posttraumatische-stressstoornis (meer) geconstateerd.(…)
Uit de anamnese, maar vooral de heteroanamnese en de informatie uit de stukken, komt naar voren dat zich bij onderzochte vermoedelijk vanaf ongeveer 2014 (dat wil zeggen ongeveer 1,5 jaar na het ongeval zelf) geleidelijk een psychiatrische decompensatie ontwikkelde, gekenmerkt door ontremming en psychose. Waar er duidelijke aanwijzingen zijn dat er destijds een direct medisch causale relatie bestond tussen het ongeval en de ontwikkeling van de stress-/PTSS-klachten/symptomen kan dat, afgaande op de (gerichte) anamnese, de herhaalde onderzoeken, de heteroanamnese en de bestudering van het dossier, niet eenduidig worden gesteld ten aanzien van het psychiatrische beeld dat zich bij onderzochte blijkbaar vanaf ongeveer 2014 ontwikkelde. Met betrekking tot de zich bij onderzochte vanaf ongeveer 2014 geleidelijk ontwikkelende psychiatrische symptomatologie, kan alleen – geheel hypothetisch – worden opgemerkt dat diverse omstandigheden/factoren hierbij, in meer of mindere mate, een, vermoedelijk complexe, rol kunnen hebben gespeeld. In willekeurige volgorde en mogelijk niet limitatief kunnen dan worden genoemd:
Het ervaren van stress in de nasleep van het ongeval door verlies van werk (waarin onderzochte blijkbaar succesvol was) en het ervaren van aanhoudende lichamelijke klachten/beperkingen waarvoor geen behandeling mogelijk bleek, waarover de ouders volgens een psychiater in 2017 aangaven dat de combinatie van de pijn in zijn voet, het verliezen van goede vrienden, de teleurstelling op het werk en het uitgaan van zijn relatie onderzochte teveel was geworden;
Twee betekenisvolle relatiebreuken en een discussie met ouders over het uit huis gaan wonen;
Het ervaren van stressklachten, danwel het opnieuw luxeren van bepaalde stressklachten ten gevolge van een woningbrand, waarover een psychiater in 2017 rapporteert dat onderzochte na deze brand een tijd lang steeds alert was bij het zien of ruiken van rook;
Een door onderzochte zelf als vermoedelijk verwarrend ervaren EMDR-behandeling in 2014, die bij hem tot bijzondere belevingen en ervaringen heeft geleid, met name het loskoppelen van emoties en gedachten.
Een periode met plotseling blowen (in 2012 en 2015-2016), waarover door een psychiater in 2017 wordt gerapporteerd dat cannabisgebruik een luxerende factor leek te zijn voor de psychotische klachten van onderzochte.
(…);
Het – coïncidentele – beloop van de ontwikkeling van een schizoaffectieve stoornis, waarbij een sluipend begin, het begin in de adolescentie, het begin na het zich verdiepen in filosofie en godsdienst/spiritualiteit en een begin met een geïrriteerde stemming en betrekkingsideeën hiervoor kenmerkend zijn. (…)
De voortdurende letselschadeprocedure, die als stressvol wordt ervaren met ook financiële repercussies, zoals door de behandelend psychiater in 2018 wordt beschreven en door onderzochte wordt ervaren;
Behalve een samenhang met cannabisgebruik worden door de psychiaters/huisarts geen (andere) direct causale factoren gerapporteerd. Daarentegen wordt door een psychiater in 2017 (na een klinische opname) beschreven dat het onmogelijk was gebleken om een medisch causale relatie aan te geven tussen het ongeval in juli 2012 enerzijds en het beloop van de psychiatrische symptomatologie vanaf ongeveer 2014 anderzijds. Ook de huisarts rapporteert dat deze niet kon inschatten in hoeverre de psychische klachten een gevolg zijn van het ongeval. Met name een organisch cerebrale oorzaak, ten gevolge van het ongeval, kon worden uitgesloten en een psychiater beschreef in 2017 dat het een al met al complex en moeilijk te duiden beeld was.
Alles overwegende kan dan – concluderend – worden gesteld dat er zich bij onderzochte enige tijd een stressstoornis/posttraumatische-stressstoornis heeft voorgedaan met een direct medisch causale relatie met het ongeval in 2012. Het beloop hiervan werd mogelijk gecompliceerd door de brand in de woning, maar mogelijk ook door andere stressoren in deze periode. Een psycholoog beschreef in
2014 dat de symptomatologie geheel in remissie was gekomen en ook onderzochte beschrijft een geleidelijk afname van klachten en symptomen. Bij huidig onderzoek wordt geen PTSS (meer) geconstateerd.
Voor wat betreft de overige/actuele psychiatrische symptomatologie (ten aanzien waarvan hieronder een (differentiaal) diagnose volgt) kan geen eenduidige/direct medisch causale relatie met het ongeval worden aangetoond. Er kan worden geconstateerd dat deze symptomatologie zich bij onderzochte ontwikkelde na het ongeval (bij een voor zover bekend blanco psychiatrie voorgeschiedenis).
Ten aanzien hiervan kan dan enerzijds worden aangegeven dat de affectieve/psychotische symptomatologie waarschijnlijk pas na 1,5 a 2 jaar, geleidelijk, ontstond en anderzijds dat diverse omstandigheden, na het ongeval, hypothetisch, in meer of mindere mate van invloed kunnen zijn geweest op het ontstaan en beloop hiervan.
Bij de huidige anamnese worden door onderzochte nog bepaalde niet goed te volgen klachten vermeld en bij huidig onderzoek worden vooral een wat oninvoelbaar, functioneel contact en denkstoornissen (incoherentie en waanideeën) geconstateerd.
De actuele bevindingen leiden tot de conclusie dat er bij onderzochte sprake is van een psychosespectrumstoornis gekenmerkt door een gestoord realiteitsbesef met wanen en cognitieve desorganisatie (gedesorganiseerd spreken en gedrag) met initiatiefverlies en sociaal-terugtrekgedrag. Bij huidig onderzoek worden geen aanhoudende cognitieve stoornissen geconstateerd, maar afgaande op de heteroanamnese en de bevindingen uit de stukken zijn er vermoedelijk ook/inmiddels executieve en sociaal-cognitieve functiestoornissen. Gelet op de bevindingen bij heteroanamnese en de informatie uit de (ook zeer recente) stukken is er bij onderzochte in de afgelopen jaren sprake geweest van een affectieve, met name maniforme ontregeling. Meest waarschijnlijk is er bij onderzochte aldus sprake geweest van een ononderbroken ziekteperiode met manische symptomatologie, naast kenmerken uit het criterium A voor schizofrenie zodat – de DSM-5 classificatie volgende – een schizoaffectieve stoornis (295. 70) kan worden gediagnosticeerd. Dit is consistent met de bevindingen uit het dossier en de meest recent gestelde diagnose. Op dit moment wordt onderzochte blijkbaar alleen begeleid en is er niet (meer) sprake van een gerichte behandeling.
Gelet op de door onderzochte nog ervaren lichamelijke klachten (aan de voet) waarvoor blijkbaar geen eenduidige oorzaak is/werd gevonden, werd in het bijzonder – differentiaal diagnostisch – onderzocht of er sprake is van een somatisch-symptoomstoornis. Er is weliswaar sprake van lichamelijke klachten waaraan onderzochte lijdt, maar er is daarbij met name niet (meer) sprake van
excessieve gedachten, gevoelens of gedragingen, samenhangend met deze lichamelijke klachten of de hiermee gepaard gaande zorgen over de gezondheid. Er is niet (meer) sprake van disproportionele en persisterende gedachten over de ernst van de klachten, een persisterende hoge mate van ongerustheid over de gezondheid over de klachten, noch van het excessief veel tijd en energie besteden aan deze klachten of aan de zorgen over de gezondheid. Hiervan is in de afgelopen jaren mogelijk wel enige tijd sprake geweest, maar thans kan deze diagnose niet worden gesteld.
(…)
VII BEANTWOORDING VRAGEN
- DE SITUATIE MET ONGEVAL
(…)
Consistentie
Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
Ja.
(…)
Beperkingen
Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven (in het bijgesloten beperkingenformulier) en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in ie schakelen arbeidsdeskundige?
In het kader van de schizoaffectieve stoornis met thans nog vooral cognitieve, psychotische symptomatologie is onderzochte aanzienlijk beperkt ten aanzien van zijn functioneren. Bij onderzochte is er nog sprake van een gestoord realiteitsbesef, kan hij niet meer goed logisch denken en wordt zijn denken negatief beïnvloed door waanideeën en incoherentie. Daarbij is onderzochte
waarschijnlijk nog aanzienlijk beperkt ten aanzien van de emotionele belasting, bijvoorbeeld bij confrontatie met al alledaagse conflicten en/of onredelijke of agressieve personen, maar ook stress en druk. Onderzochte is thans nog, vermoedelijk zeer, afhankelijk van een stabiele en structuur biedende omgeving met blijkbaar ook nog vrij intensieve begeleiding door een sociaal psychiatrisch
verpleegkundige. Onderzochte is daarbij beperkt ten aanzien van het inschatten en oordelen van zijn eigen situatie en het zich verhouden tot/het zich opstellen ten opzichte van anderen. Hij is thans niet meer goed in staat tot het aangaan en onderhouden van een gangbare sociale interactie met anderen. Met name zonder gerichte behandeling, bestaat er ook de mogelijkheid dat er zich bij onderzochte
wederom een affectieve ontregeling kan voordoen, hetgeen de beperkingen kan doen verergeren.
Medische eindsituatie
Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
Voor wat betreft het vakgebied van de psychiatrie worden er thans geen eenduidige aanwijzingen gevonden dat er bij onderzochte nog sprake is van blijvende gevolgen van het ongeval, dat wil zeggen gevolgen met een eenduidige medisch causale relatie, ten aanzien waarvan deze vraag beantwoord zou kunnen worden. Zie ook: IV Beschouwing, onder: Overwegingen met betrekking tot de eventuele gevolgen (medische causaliteit) van het ongeval d.d. 10 juli 2012.
(…)
2.DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval
- Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en
afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?
Hiervoor worden noch bij onderzoek, noch bij de bestudering van de stukken aanwijzingen gevonden.
(…)
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval
Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?
Voor de – geheel hypothetische – overwegingen met betrekking tot het ontslaan/beloop van de actuele psychiatrische symptomatologie, zie IV Beschouwing, onder: Overwegingen met betrekking tot eventuele gevolgen (medische causaliteit) van het ongeval d.d. 10 juli 2012.
Zo ja (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan?
De overwegingen hieromtrent zijn dermate hypothetisch dat deze vraag niet beantwoord kan worden.
(…)”
2.16.
Tot op heden heeft Allianz uit hoofde van de SIV € 8.100,00 aan [naam eiser] uitgekeerd.
- Het geschil
3.1.
[naam eiser] vordert samengevat – veroordeling van Allianz tot betaling van € 283.229,93, te vermeerderen met wettelijke rente over het smartengeld vanaf 10 juli 2012 en de overige schade met ingang van de dag van de dagvaarding, in alle gevallen tot de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van Allianz in de proceskosten.
3.2.
Allianz voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [naam eiser] in zijn vorderingen, althans afwijzing daarvan, met veroordeling van [naam eiser], voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.
[naam eiser] vordert nakoming van de uitkeringsplicht van Allianz onder de SVI. Dat het ongeval onder de dekking van de SVI valt staat tussen partijen niet ter discussie. Zij zijn verdeeld over de vraag of het ongeval bij [naam eiser] tot schade heeft geleid en zo ja, wat dan de hoogte van die schade is.
4.2.
Allereerst gaat het om de vraag of het ongeval moet worden aangemerkt als de oorzaak van de sindsdien door [naam eiser] ervaren klachten aan de rechtervoet en -knie en/of de (mede) oorzaak van de psychische klachten die hij na het ongeval heeft gekregen. Daarbij twisten partijen over de vraag welke maatstaf (causaliteitsmaatstaf) bij de beantwoording van die vraag moet worden toegepast.
de onder de SVI-verzekering toe te passen causaliteitsmaatstaf
4.3.
[naam eiser] stelt dat de onder de SVI verzekerde schade naar analogie van de regels van titel 6.1.10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vastgesteld moet worden. Hij beroept zich daarbij op artikel 19 van de Auto 004 en artikel 4 van de door Allianz gehanteerde Bijzondere Voorwaarden Schadeverzekering voor inzittenden. Indien die voorwaarden niet van toepassing zijn op de SVI brengt uitleg van die overeenkomst mee dat de regels van titel 6.1.10 BW toegepast moet worden. Toerekening naar redelijkheid past bij de aard van de SVI omdat die wordt aangeboden om dekking te bieden voor schade waarvoor de WAM verzekering geen dekking biedt of niet altijd dekking biedt. Indien de rechtbank van oordeel is dat meerdere oorzaken samenlopen en tot de schade hebben geleid, dient een evenredig deel van de schade te worden vergoed.
4.4.
Allianz voert aan dat artikel 8 van de Auto 004 de wijze bepaalt waarop de schade wordt vastgesteld. De schade moet op grond van dit artikel worden vastgesteld door deskundigen. Daaruit volgt dat alleen objectiveerbare schade die een rechtstreeks gevolg is van het ongeval, voor vergoeding in aanmerking komt. Anders dan [naam eiser] meent zijn de Bijzondere Voorwaarden Schadeverzekering voor inzittenden niet van toepassing op de SVI. Indien de SVI te weinig handvatten geeft om de schade vast te stellen dan dient de causaliteitsmaatstaf te worden gehanteerd uit boek 6 van het BW. Mede omdat er geen sprake is van normschending door Allianz is er geen plaats voor toepassing van leerstukken van proportionele aansprakelijkheid of verlies van een kans.
4.5.
Voor de beantwoording van de vraag of het in een verzekeringsovereenkomst verlangde causaal verband aanwezig is, komt het in de eerste plaats aan op inhoud en strekking van die overeenkomst en, zo daarover geschil bestaat, op uitleg van die overeenkomst. Tussen partijen is niet in geschil dat het door de SVI vereiste causaal verband minimaal vereist dat wordt voldaan aan het zogenaamde condicio sine qua non-leer. Deze leer houdt in dat elke gebeurtenis of omstandigheid zonder welke de schade niet zou zijn ontstaan, als oorzaak van de schade kan gelden.
4.6.
De inhoud van de SVI bevat geen aanknopingspunten voor de verdere beoordeling van de causaliteitsvraag. Meer specifiek geeft de SVI geen antwoord op de vraag of en in hoeverre het verlangde causaal verband aanwezig is indien de schade ook andere oorzaken dan het verkeersongeval heeft. Daarbij is het volgende van belang.
Het beroep van [naam eiser] op artikel van 4 van de Bijzondere Voorwaarden Schadeverzekering voor inzittenden faalt, omdat Allianz betwist dat deze op de SVI van toepassing zijn geworden en [naam eiser] geen feiten heeft gesteld waaruit volgt dat dit wel het geval is. Artikel 19 van de Auto 004 vermeldt niet meer dan dat de SVI de verzekeringnemer en zijn passagiers verzekert tegen schade door een verkeersongeval. Artikel 8 van de Auto 004 bepaalt dat de verzekeraar vaststelt wat de schade is en dat de verzekeraar ook een deskundige kan vragen om vast te stellen wat de schade is. Houvast voor het antwoord op de vraag hoe het causaal verband moet worden vastgesteld en welke causaliteitsmaatstaf daarbij moet worden gehanteerd biedt dit artikel niet. Niet gesteld is dat de polis van de SVI of de Auto 004, dan wel de toelichting daarop, andere bepalingen bevat die relevant zijn voor de beantwoording van de vraag welke causaliteitsmaatstaf moet worden gehanteerd. Met name is niet gesteld dat de polis van de SVI of de Auto 004 een beding bevat waarin wordt bepaald dat de verzekering uitsluitend dekking biedt voor schade, als deze objectiveerbaar is en het verkeersongeval rechtstreeks, dus zonder tussenkomende medeoorzaken, tot de schade heeft geleid.
4.7.
Gelet op het voorgaande kan uit de SVI niet de door Allianz voorgestane causaliteitsmaatstaf volgen. Daarbij is van belang dat de SVI een consumentenovereenkomst is. Dit brengt mee dat voor een verzekeringnemer bij de totstandkoming van de overeenkomst in de omstandigheden van het geval duidelijk en begrijpelijk moet zijn geweest welke schade de SVI dekt en dat onduidelijkheid daarover niet ten nadele van de verzekeringnemer mag strekken. Door Allianz zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat de door haar voorgestane uitleg van de causaliteitsvraag voor [naam eiser] duidelijk moet zijn geweest.
4.8.
Allianz heeft ter zitting gesteld dat zij zich er subsidiair mee verenigt dat – indien de verzekeringsovereenkomst onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de beantwoording van de causaliteitsvraag – wordt aangesloten bij de causaliteitsmaatstaf van boek 6 BW (artikel 6:98 BW). Dit is ook de maatstaf die volgens [naam eiser] gehanteerd moet worden. Nu de SVI geen handvatten biedt voor beantwoording van de causaliteitsvraag zal de rechtbank deze vraag aan de hand van de bepalingen in boek 6 BW beantwoorden.
4.9.
Artikel 6:98 BW bepaalt dat voor vergoeding slechts in aanmerking komt schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. Aldus wordt de maatstaf mede bepaald door ‘de aard van de aansprakelijkheid’. Die aansprakelijkheid berust in dit geval niet op een onrechtmatige daad of een andere wettelijke verplichting tot schadevergoeding maar op een verzekeringsovereenkomst. Dit brengt mee dat, anders dan [naam eiser] stelt, er in beginsel geen plaats is voor een ruime toerekening zoals wel het geval kan zijn bij bijvoorbeeld een ongeval dat iemand overkomt door een fout van een ander (onrechtmatige daad).
de voet- en knieklachten
4.10.
[naam eiser] stelt hij sinds het ongeval klachten aan zijn rechter voet en -knie ervaart en dat het ongeval als de oorzaak van die klachten moet worden gezien. Dat die klachten niet medisch objectiveerbaar zijn, staat er niet in de weg. In de polis wordt de dekking niet beperkt tot medisch objectiveerbare klachten en beperkingen, zodat kan worden aangesloten bij de whiplash-jurisprudentie. De klachten aan zijn rechter voet en -knie zijn niet voorgewend, ingebeeld of overdreven en zijn daarom plausibel. Deze klachten bestonden niet voor het ongeval. Het ongeval is een geschikt mechanisme om verwondingen en pijnklachten te veroorzaken. Uit de overgelegde foto’s van de auto na het ongeval blijkt dat er sprake is geweest van een zeer grote geweldsinwerking. Ook is het zeer wel denkbaar dat de voetklachten bij het open schoppen van het autoportier zijn ontstaan. Er was sprake van een avulsiefractuurtje waarover [naam 2] niets heeft gezegd.
4.11.
Allianz betwist dat het ongeval de oorzaak is van de klachten aan de rechter voet en -knie. Zij voert daartoe aan dat [naam 2] ondubbelzinnig tot de conclusie is gekomen dat geen objectiveerbaar verklarende afwijkingen kunnen worden vastgesteld en dat door [naam 4] geen somatische-symptoomstoornis kon worden gesteld. Voor de door [naam eiser] gezochte aansluiting bij de whiplash-jurisprudentie is geen plaats omdat Allianz geen norm heeft geschonden en omdat er geen sprake is van een syndroom waarvan algemeen bekend is dat dit moeilijk of in beperkte mate tot concreet waarneembare medische stoornissen valt te herleiden en is ook geen sprake van de noodzakelijke geweldsinwerking op de voet.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat het ongeval niet dient te worden aangemerkt als de oorzaak van de restklachten aan de rechter voet en knie van [naam eiser]. Dit is gebaseerd op het volgende.
4.13.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [naam eiser] de plicht om concrete feiten te stellen waaruit volgt dat de door hem ervaren klachten aan de rechter voet en -knie de daaruit voortvloeiende beperkingen het gevolg zijn van het ongeval en om bij betwisting die feiten te bewijzen.
4.14.
Bij de beantwoording van de vraag of de klachten aan de rechter voet en -knie van [naam eiser] het gevolg zijn van het ongeval hebben het rapport van [naam 2] en [naam 4] als uitgangspunt te gelden. Daar zijn partijen het over eens.
4.15.
Uit het rapport van [naam 2] blijkt niet dat er een relatie bestaat tussen het ongeval en de klachten aan de voet en knie. Immers, in dit rapport staat dat voor de ervaren restklachten aan de rechter voet geen objectiveerbare verklarende afwijkingen op orthopedisch chirurgisch vakgebied kon worden vastgesteld. Hetzelfde geldt voor de ervaren klachten aan de rechter knie. Ook staat in het rapport van [naam 2] dat de beide knikfenomenen aannemelijk geen relatie met het trauma hebben. Bij deze beoordeling is het door [naam eiser] bedoelde avulsiefractuurtje betrokken. Immers, onder de in het rapport opgenomen ‘samenvatting en conclusie’ staat dat [naam 2] uit bestudering van het röntgendossier is gebleken dat volgens een CT-scan, waarover hij niet beschikte, een avulsiefragment te zien zou zijn, zodat [naam 2] van het fractuur op de hoogte was.
4.16.
Het bestaan van een relatie tussen het ongeval en de restklachten aan de rechter voet en knie kan ook niet uit het rapport van [naam 4] worden afgeleid. [naam 4] heeft onderzocht of ter zake van de lichamelijke klachten aan de voet er sprake is van een somatisch-symptoomstoornis, maar kon op het moment van zijn onderzoek die diagnose niet stellen.
4.17.
Het beroep op de whiplash-jurisprudentie kan [naam eiser] niet baten. Die jurisprudentie houdt in dat het enkele ontbreken van ‘medisch objectiveerbare afwijkingen’ niet in de weg behoeft te staan aan de (juridische) bewijslevering van klachten/beperkingen en het causaal verband met het ongeval. Indien ervan kan worden uitgegaan dat de klachten bestaan geldt voor de beantwoording van de vraag of er causaal verband met het ongeval bestaat dat ook medisch niet-objectiveerbaar of ‘substraatloos’ letsel in juridisch causale zin gerelateerd kan worden aan een ongeval en dat een dergelijk verband kan worden aangenomen als de desbetreffende klachten vóór het ongeval er bijvoorbeeld niet waren, die klachten op zich door dat ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt. Van belang in dit verband is dat het – tot op zekere hoogte – voor risico van de veroorzaker van een ongeval komt dat het causaal verband tussen ongeval en klachten zich niet rechtstreeks laat aantonen en dat de klachten evenmin te herleiden zijn tot medisch vaststelbare afwijkingen. Voor die ruime toerekening is in dit geval geen plaats omdat de aansprakelijkheid berust op een verzekeringsovereenkomst en niet op een ongeval dat door een ander is veroorzaakt (onrechtmatige daad). Daarnaast is geen sprake van een bekend syndroom, zoals bij whiplashklachten na een aanrijding wel het geval is. Immers niet algemeen bekend is dat de (rest)klachten die [naam eiser] aan zijn rechter voet en knie ervaart kunnen worden verklaard door het ongeval.
4.18.
Dit alles leidt ertoe dat het vereiste causaal verband tussen de restklachten aan de rechter voet en knie en het ongeval niet komt vast te staan. Het (niet gespecificeerde) deel van de vordering van [naam eiser] dat is gebaseerd op zijn restklachten aan de rechter voet en knie dient daarom te worden afgewezen.
de psychische klachten
4.19.
In de door [naam eiser] na het ongeval ervaren psychische klachten dient onderscheid te worden gemaakt tussen (i) de klachten die behoren bij door [naam 4] gediagnosticeerde stressstoornis/posttraumatische stressstoornis die in 2014 geheel in remissie is gekomen en (ii) de nadien door [naam eiser] ontwikkelde klachten die behoren bij de door [naam 4] gediagnosticeerde schizo-affectieve stoornis.
(i) De stressstoornis/posttraumatische stressstoornis
4.20.
Partijen zijn het er over eens dat het onder de SVI vereiste causaal verband tussen het ongeval en de PTSS bestaat. Dit staat dan ook tussen hen vast.
(ii) De schizo-affectieve stoornis
4.21.
Partijen zijn het er over eens dat bij de beantwoording van de vraag of het onder de SVI vereiste causaal verband bestaat tussen het ongeval en de schizo-affectieve stoornis het rapport van [naam 4] als uitgangspunt geldt. Over het antwoord op die vraag verschillen zij van mening.
4.22.
[naam eiser] stelt dat de schizo-affectieve stoornis bij analoge toepassing van artikel 6:98 BW in redelijkheid aan het ongeval dient te worden toegerekend. Indien naar het oordeel van de rechtbank meerdere oorzaken tot de schizo-affectieve stoornis hebben geleid, dient een evenredig deel van de uit die stoornis voortvloeiende schade te worden vergoed. Dat is 71% van die schade.
4.23.
Allianz betwist dat de schizo-affectieve stoornis is veroorzaakt door het ongeval en voert daartoe het volgende aan.
De geestestoestand van [naam eiser] was ten tijde van het ongeval al afwijkend. Hij heeft volgens zijn verklaring bij [naam 4] te kampen met ‘resets’ die zich ook tijdens het autorijden manifesteren en het heeft er alle schijn van dat het ongeval door een reset is veroorzaakt. Het vereiste causaal verband in de zin van condicio sine qua non-verband ontbreekt. [naam 4] heeft geconcludeerd dat een medisch causale relatie tussen de actuele psychiatrische symptomen en het ongeval niet eenduidig is. Uit informatie uit de behandelend sector blijkt dat vóór de tijd dat zich na 2014 de psychische problematiek ontwikkelde de posttraumatische stressklachten al in remissie waren gekomen, zonder dat bijzondere gedragingen of andere psychische of psychiatrische problemen werden beschreven. Dit heeft de causaliteit doorbroken. Vanwege het ontbreken van een condicio sine qua non-verband is er geen plaats voor een evenredige verdeling van de schade.
4.24.
De rechtbank is van oordeel dat voor de beantwoording van de vraag of het onder de SVI vereiste causaal verband tussen het ongeval en de schizo-affectieve stoornis bestaat een nader deskundigenbericht van [naam 4] nodig is. Dit is gebaseerd op het volgende.
4.25.
De stelling van Allianz dat de geestestoestand van [naam eiser] ten tijde van het ongeval al afwijkend was, kan niet worden gevolgd. In zijn rapport antwoordt [naam 4] op de vraag of er voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op zijn vakgebied bestonden (vraag 2a) dat hiervoor noch bij onderzoek, noch bij de bestudering van de stukken aanwijzingen voor zijn gevonden. Aan de conclusies van [naam 4] is Allianz in beginsel gebonden en zij heeft niet gesteld dat en waarom op dit punt een uitzondering op dat beginsel dient te gelden.
4.26.
Dat [naam 4], zoals Allianz aanvoert, geen causale relatie legt tussen het ongeval en de schizo-affectieve stoornis, blijkt onvoldoende uit zijn rapport. [naam 4] schrijft op pagina 32 van zijn rapport: “Waar er duidelijke aanwijzingen zijn dat er destijds een direct medisch causale relatie bestond tussen het ongeval en de ontwikkeling van de stress-/PTSS-klachten/symptomen kan dat, afgaande op de (gerichte) anamnese, de herhaalde onderzoeken, de heteroanamnese en de bestudering van het dossier, niet eenduidig worden gesteld ten aanzien van het psychiatrische beeld dat zich bij onderzochte blijkbaar vanaf ongeveer 2014 ontwikkelde. Met betrekking tot de zich bij onderzochte vanaf ongeveer 2014 geleidelijk ontwikkelende psychiatrische symptomatologie, kan alleen – geheel hypothetisch – worden opgemerkt dat diverse omstandigheden/factoren hierbij, in meer of mindere mate, een, vermoedelijk complexe, rol kunnen hebben gespeeld.” [naam 4] geeft vervolgens in zijn rapport een (mogelijk niet limitatieve) opsomming van de diverse omstandigheden/factoren, die hierbij in meer of mindere mate een rol kunnen hebben gespeeld (blz. 32 van zijn rapport).
4.27.
Of de schizo-affectieve stoornis zonder het ongeval niet zou zijn ontstaan kan de rechtbank op grond van het rapport van [naam 4] niet vaststellen. [naam 4] schrijft naast hetgeen hiervoor staat vermeld daarover eveeens dat er geen eenduidige/directe medisch causale relatie met het ongeval kan worden aangetoond en somt andere factoren op die (mede?) als oorzaak voor de klachten in aanmerking komen. Voor het antwoord op de vraag of klachten en afwijkingen er ook zouden zijn geweest of op enig moment hadden kunnen ontstaan, als het ongeval [naam eiser] niet was overkomen (vraag 2c) verwijst [naam 4] naar de voormelde passages in zijn rapport. Aldus is er voor de rechtbank onvoldoende informatie voorhanden om te kunnen behoordelen of er in juridische zin causaal verband bestaat tussen de schizo-affectieve stoornis en het ongeval. Er zijn nadere inlichtingen van [naam 4] noodzakelijk om op dit punt duidelijkheid te krijgen. Zo zal de rechtbank in ieder geval duidelijkheid willen krijgen op bovengenoemde vraag 2c en op de vraag of er überhaupt een medisch causale relatie tussen het ongeval en de stoornis is.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat partijen twisten over de uitleg van het rapport van [naam 4]. [naam eiser] maakt uit het rapport op dat er weliswaar geen eenduidige relatie is tussen de klachten en het ongeval, maar dat er wel een medisch causale relatie is; verschillende factoren, waaronder het ongeval hebben bijgedragen aan het ontstaan van de klachten. Allianz leest in het rapport van [naam 4] dat het condicio sine qua non verband tussen het ongeval en de klachten ontbreekt.
4.28.
Uit het rapport van [naam 4] volgt, en partijen twisten hier niet over, dat indien sprake is van een condicio sine qua non verband tussen het ongeval en de stoornis, het niet aannemelijk is dat de schizo-affectieve stoornis uitsluitend door het ongeval is veroorzaakt. Bij afwikkeling van schade die meer dan één oorzaak heeft, terwijl niet elke oorzaak onder de SVI gedekt is, biedt analoge toepassing van artikel 6:98 BW naar het oordeel van de rechtbank ruimte om de schade aan meer dan één van de betrokken oorzaken toe te rekenen, zodat, als één of meer van die oorzaken buiten de dekking valt, een gedeeltelijke uitkering mogelijk is. Daarvoor is met name plaats bij samenlopende of samenwerkende oorzaken (Vgl. Parket HR d.d. 13-11-2020, ECLI:NL:PHR:2020:1078, 284, ECLI:NL:HR:2021:815 en Parket HR d.d. 26-3-2021, ECLI:NL:PHR:2021:284).
4.29.
Indien komt vast te staan dat de klachten niet (in dezelfde mate) aanwezig zouden zijn indien het ongeval zich niet zou hebben voorgedaan, komt vervolgens de vraag aan de orde welk deel van de oorzaken voor het ontstaan van de schizo-affectieve stoornis onder de dekking van de SVI valt en welk deel niet. Hiervoor is van belang welk gewicht aan het ongeval dient te worden toegekend in verhouding tot alle omstandigheden/factoren die een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van die stoornis. Omdat de aansprakelijkheid van Allianz niet is gebaseerd op onrechtmatig handelen maar op de verzekeringsovereenkomst is daarbij geen plaats voor ruime toerekening van de relevante omstandigheden/factoren aan het ongeval. Dat neemt echter niet weg dat indien de rechtbank op basis van de nadere inlichtingen van [naam 4] tot de vaststelling komt dat sprake is van causaal verband tussen het ongeval en de klachten, eveneens nadere inlichtingen van [naam 4] noodzakelijk zijn om het aan het ongeval toe te kennen gewicht te kunnen bepalen.
4.30.
Om proceseconomische redenen is het gewenst dat de onder 4.27. en 4.29. bedoelde inlichtingen van [naam 4] door middel van één nader deskundigenbericht worden verkregen. Partijen dienen in de gelegenheid te worden gesteld om zich uit te laten over de daarbij door [naam 4] te beantwoorden nadere vragen.
de verdere voortgang van de procedure
4.31.
De zaak zal naar de rol worden verwezen opdat partijen zich bij akte kunnen uitlaten over de in r.o. 4.30 bedoelde nadere vragen die aan [naam 4] dienen te worden gesteld.
4.32.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5.De beslissing
De rechtbank
verwijst de zaak naar de rolzitting van 7 juli 2021 voor een akte als vermeld onder 4.31 aan beide zijden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. den Hollander. Het is ondertekend door de rolrechter en op 23 juni 2021 uitgesproken in het openbaar.
2515/2872