Rb, deelgeschil: 50%-regel art. 185 WVW, omkeringsregelsregel van toepassing op dronken fietser

Samenvatting:

Aanrijding bij nacht op kruising in Amsterdam, tussen een (onopvallende) politieauto, die auto achtervolgt en een fietser, die onder invloed van alcohol is en geen voorrang verleent. Verzekeraar heeft aansprakelijkheid ex art. 185 WVW erkend en stelt eigen schuld op 50%. De rechtbank overweegt dat vast staat dat fietser onder invloed van alcohol verkeerde (0.92 milligram), waarmee hij de norm van art. 8 WVW heeft overtreden. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 april 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AR8876) overwogen dat deze norm specifiek strekt tot het voorkomen van verkeersongevallen. Dit specifieke gevaar heeft zich verwezenlijkt in de vorm van de aanrijding tussen benadeelde en de politieauto. Dit betekent dat de omkeringsregel van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om meer dan 50% van de schade ten laste van de verzekeraar te brengen. Noch de causale verdeling, noch de billijkheidscorrectie van art. 6:101 BW geven daartoe aanleiding. 2. Kosten deelgeschil begroot op € 3742,06, waarvan de verzekeraar 50% dient te vergoeden.

ECLI:NL:RBAMS:2014:8085
Instantie: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 04-12-2014
Datum publicatie: 09-12-2014
Zaaknummer: C-13-569228 – HA RK 14-215
Rechtsgebieden: Civiel recht
Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Deelgeschil. Auto rijdt fietser aan. Fietser heeft alcohol gedronken. Omkeringsregel ten aanzien van toedracht ongeval. Verklaring voor recht dat verzekeraar in het kader van 6:101 BW gehouden is 50% van de schade van de fietser te vergoeden.
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
Uitspraak: beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/569228 / HA RK 14-215

Beschikking van 4 december 2014

in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. W.H. Bouman te Amsterdam,

tegen

de naamloze vennootschap VERZEKERINGSBEDRIJF GROOT AMSTERDAM N.V. (VGA),
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
advocaat mr. N.C. Haase te Amsterdam.

1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift met producties,
– het verweerschrift met producties,
– het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 16 oktober 2014 en de daarin genoemde stukken.

2 De feiten

2.1. Op 17 januari 1999 heeft omstreeks 2.15 uur een verkeersongeval plaatsgevonden ter hoogte van de kruising Valkenburgerstraat/Jodenbreestraat te Amsterdam. Bij het ongeval waren betrokken [verzoeker] als bestuurder van een fiets en een onopvallende dienstauto van de politie (hierna: de politieauto). De politieauto werd bestuurd door [surveillant 1] en naast hem zat [surveillant 2] (hierna: [surveillant 2]). De politieauto was op grond van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) verzekerd bij VGA.

2.2. In de naar aanleiding van het ongeval door [surveillant 2] opgemaakte “mutatie registratie” staat onder meer: “Rapp’s [rechtbank: hiermee worden de betrokken agenten bedoeld] reden met het dienstvoertuig (burgerauto) over de Valkenburgerstraat, gaande in de richting van het Waterlooplein. Even tevoor was een verder onbekend gebleven Peugeot type 205 met hoge snelheid door het rode verkeerslicht gereden bij de Valkenburgerstraat ter hoogte van het bureau IJ-tunnel. Rapp’s reden vervolgens achter deze Peugeot aan met het doel de bestuurder te doen stoppen om verbaliserend op te treden. Gekomen ter hoogte van de kruising Valkenburgerstraat/Jodenbreestraat, kwam vanuit de Jodenbreestraat een fietser aanrijden. Deze reed vervolgens zonder te stoppen de kruising op, waardoor hij plotseling voor het dienstvoertuig reed en waardoor een aanrijding niet meer te voorkomen was. Rapp’s reden vervolgens tegen het achterwiel van de fietser aan waardoor hij op het wegdek terecht kwam en letsel aan zijn hoofd bekwam. (…) Tevens bleek ter plaatse van de aanrijding dat de fietser alcoholhoudende drank had genuttigd en in het ziekenhuis (OLVG) is later door de chef van dienst van bureau ‘s-Gravelandplein een bloedproef gevorderd.”

2.3. In een verklaring van [surveillant 2] van 21 juli 1999 is vermeld dat de geschatte snelheid van de politieauto ten tijde van het ongeval ± 50 km per uur bedroeg.

2.4. [verzoeker] is door de aanrijding gelanceerd en kwam met zijn hoofd/gezicht op het asfalt. Hij is met een ambulance naar het OLVG gebracht.

2.5. Uit het proces-verbaal van politie van 16 februari 1999 dat is opgemaakt naar aanleiding van het bloedonderzoek, blijkt dat [verzoeker] ten tijde van het ongeval onder invloed was van alcohol. Het alcoholgehalte van zijn bloed bedroeg 0.92 milligram alcohol per milliliter bloed.

2.6. [verzoeker] heeft VGA aansprakelijk gesteld voor de door hem als gevolg van het ongeval geleden materiële en immateriële schade.

2.7. VGA heeft bij brief van 21 april 1999 aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. Tevens heeft VGA een beroep gedaan op eigen schuld aan de zijde van [verzoeker] wegens het nuttigen van een aantal alcoholhoudende consumpties voordat hij zich op de fiets in het verkeer heeft begeven. VGA stelt de mate van eigen schuld van [verzoeker] op 50%.

2.8. Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft prof. dr. M. Kuilman (hierna: Kuilman) op 10 april 2003 een psychiatrisch onderzoek verricht bij [verzoeker]. In het rapport schrijft Kuilman onder andere: “Samengevat ben ik van mening dat (post) traumatische contextuele factoren/omstandigheden die met het ongeval zelve niet -maar met de bejegening wel- van doen hebben, in hoge mate bepalend zijn geweest voor het ziektebeloop dat zich kenmerkt door verwerkingsproblematiek tot uiting komend in een aanpassingsstoornis met verschijnselen van angst, agressie, gedeprimeerdheid en somatisering op de voorgrond.”
In antwoord op de vraag (voorgelegd als vraag 2) welke afwijkingen Kuilman kan vaststellen bij [verzoeker] die naar de mening van Kuilman beschouwd moeten worden als een gevolg van het ongeval schrijft hij onder meer: “Voor zover er lichamelijke en psychische klachten zijn, beschouw ik deze overigens niet als een direct ongevalsgevolg, maar meer als voortvloeisel van de verwerking ervan in de geschetste context. Onderzochte voelt zich ernstig tekort gedaan door de politie en vanuit die overtuiging is het begrijpelijk dat hij zich op zijn klachten fixeert.”

2.9. In een brief van 24 augustus 2011 hebben drs. L. van de Wiel, PioG, neuropsycholoog, en prof. dr. H.A.M. Middelkoop, klinisch neuropsycholoog, aan de behandelend arts van [verzoeker] verslag gedaan van een neuropsychologisch onderzoek verricht bij [verzoeker]. Zij komen tot de conclusie: “Er zijn geen aanwijzingen voor stoornissen of een achteruitgang op cognitief gebied. Desbetreffende subjectieve klachten in het dagelijks leven hangen vermoedelijk samen met de psychiatrische problematiek waarmee patiënt bekend is.”

2.10. In een brief van 10 april 2014 schrijft het hoofd Psychiatrie van het Leids Universitair Medisch Centrum, prof. dr. A.M. van Hemert, over [verzoeker] onder meer: “[verzoeker] was van januari 2011 tot op heden bij ons onder behandeling in verband met lang bestaande PTSS-klachten en tinnitus. (…)
De PTSS-klachten zijn ontstaan als gevolg van een ongeval in 1999. Onze hypothese was dat de tinnitusklachten mede in stand gehouden werden door de PTSS. Patiënt werd behandeld met EMDR, een van de evidence based behandelingen voor PTSS. De behandeling van een eenmalig trauma duurt meestal 1-3 zittingen. De behandeling heeft uiteindelijk 43 zittingen gekost vanwege uitgebreid en moeilijk te doorbreken vermijdingsgedrag van patiënt. (…)
Bij afsluiten van de behandeling is patiënt hersteld van zijn PTSS klachten en bijna volledig hersteld van de depressieve klachten. De tinnitus klachten zijn minder beperkend maar qua ernst niet veranderd.”

3 Het deelgeschil

3.1. [verzoeker] verzoekt de rechtbank bij beschikking voor recht te verklaren dat de vergoedingsplicht van VGA ter zake de door [verzoeker] als gevolg van het ongeval op 17 januari 1999 geleden schade volledig is, omdat niet (door VGA, op wie – volgens [verzoeker] – de bewijslast rust) is bewezen dat [verzoeker] eigen schuld heeft aan de veroorzaking van het ongeval. Subsidiair, dat op billijkheidsgronden, voortvloeiend uit de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval, daaronder begrepen de ernst van het letsel, moet worden uitgegaan van een volledige vergoedingsplicht aan de zijde van VGA. Tenslotte verzoekt [verzoeker] VGA te veroordelen in de kosten van het deelgeschil zoals is bedoeld in artikel 1019aa Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

4 De beoordeling

4.1. [verzoeker] heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w Rv. In dat artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. Deze procedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een beslissing van de rechter in te roepen. De rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden.

4.2. Het verzoek van [verzoeker] strekt ertoe de mate van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vast te stellen. Dat valt in beginsel binnen de omschrijving van artikel 1019w Rv. Met een oordeel over de mate van eigen schuld kunnen partijen verder onderhandelen over de door VGA aan [verzoeker] te vergoeden schade. [verzoeker] is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek.

4.3. De rechtbank komt daarmee toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.

4.4. In het onderhavige geval heeft VGA aansprakelijkheid erkend voor het ongeval. VGA heeft een beroep gedaan op eigen schuld aan de zijde van [verzoeker] welke percentage VGA heeft gesteld op 50%. [verzoeker] heeft betwist dat sprake is van eigen schuld en betoogt dat VGA 100% van zijn schade dient te dragen.

4.5. Ingevolge vaste jurisprudentie geldt dat indien een fietser van veertien jaar of ouder door een motorrijtuig wordt aangereden de billijkheid van artikel 6:101 BW eist dat de eigenaar van het motorvoertuig (buiten het geval van overmacht) ten minste 50% van de schade van de fietser vergoedt, tenzij er bij laatstgenoemde sprake is van opzet of daaraan grenzende roekeloosheid. Vervolgens moet worden nagegaan of wellicht méér dan 50% moet worden vergoed, hetzij omdat de bestuurder van het motorrijtuig in verhouding tot de fietser voor meer dan 50% tot de schade heeft bijgedragen, hetzij omdat de billijkheid dit in het licht van alle omstandigheden van het geval eist. De bewijslast en het bewijsrisico van de eigen schuld van de fietser rust in beginsel op de eigenaar van het motorrijtuig.

4.6. In het onderhavige geval staat vast dat [verzoeker] ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol verkeerde. Het alcoholgehalte van zijn bloed bedroeg 0.92 milligram alcohol per milliliter bloed. Gegeven dit te hoge alcoholgehalte heeft [verzoeker] de norm van artikel 8 lid 2 aanhef en onder a Wegenverkeerswet 1994 overtreden. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 april 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AR8876) overwogen dat deze norm specifiek strekt tot het voorkomen van verkeersongevallen en de daaruit voortvloeiende schade. Dit specifieke gevaar heeft zich verwezenlijkt in de vorm van de aanrijding tussen [verzoeker] en de politieauto. Dit betekent dat de omkeringsregel van toepassing is. Deze regel houdt in dat indien door een als onrechtmatige daad aan te merken gedraging een risico ter zake van het ontstaan van schade in het leven is geroepen en dit risico zich vervolgens verwezenlijkt, daarmee het causaal verband tussen die gedraging en de aldus ontstane schade in beginsel is gegeven en het aan degene die op grond van die gedraging wordt aangesproken is om te stellen en aannemelijk te maken dat die schade ook zonder die gedraging zou zijn ontstaan. In casu betekent dit dat [verzoeker] dient te stellen en aannemelijk te maken dat het ongeval ook zou zijn ontstaan als hij niet onder invloed van alcohol zou hebben verkeerd en derhalve geen gevaar scheppend gedrag zou hebben vertoond.

4.7. [verzoeker] heeft ten aanzien van de toedracht van het ongeval het volgende aangevoerd. Hij heeft de politieauto in de verte zien naderen en gemeend dat hij nog kon oversteken. Hij besefte niet en hoefde ook niet te beseffen dat de politieauto bezig was met een achtervolging en daardoor met een veel hogere snelheid reed dat de ter plaatse geldende 50 km per uur. De afstand tussen het Bureau IJ-tunnel (waar de politieauto was vertrokken) en de oversteekplaats waar het ongeval plaatsvond is ongeveer 400 meter en dat is ruim voldoende afstand om een hoge snelheid te ontwikkelen. [verzoeker] heeft de snelheid van de politieauto dan ook onderschat. Dat [verzoeker] niet opeens de weg is opgeschoten, blijkt ook uit het feit dat hij al bijna aan de overkant was toen de politieauto hem op het achterwiel raakte. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat een politieauto die bezig is met een achtervolging van een andere auto een sterke focus heeft op het voertuig dat hij aan het achtervolgen is. Die focus zal ten koste gaan van het waarnemingsvermogen ten aanzien van het overige verkeer. Het mag zo zijn dat het overschrijden van de maximumsnelheid gerechtvaardigd kan zijn door een opsporingsbelang, maar dat doet niet af aan het feit dat die hoge snelheid in sterk overwegende mate negatief van invloed is op het inschattingsvermogen van andere weggebruikers zoals in het onderhavige geval, [verzoeker]. In het licht van dit alles is het hoogst onaannemelijk dat het alcoholgebruik van [verzoeker] een relevante rol heeft gespeeld bij het ontstaan van het ongeval. De enige plausibele verklaring voor het ongeval is het feit dat politieauto reed met een snelheid die ten minste gelijk, maar waarschijnlijk zelfs hoger is geweest dan van de Peugeot die werd achtervolgd, aldus [verzoeker]. VGA heeft betwist dat de politieauto ten tijde van het ongeval sneller reed dan de ter plaatse geldende maximale snelheid van 50 km per uur en verwijst daartoe onder meer naar de verklaring van de betrokken politieagent (zie hiervoor onder 2.3).

4.8. De rechtbank zal voorbijgaan aan de stelling van [verzoeker] dat de politieauto te hard heeft gereden. Immers heeft [verzoeker] deze stelling in het geheel niet onderbouwd terwijl VGA het tegendeel wel heeft onderbouwd door de verklaring van de betrokken agent. De door [verzoeker] overgelegde kleurenfoto’s die volgens hem een dag na de aanrijding zijn gemaakt (hetgeen door VGA is betwist) kunnen zijn stelling niet dragen nu die foto’s op zichzelf genomen zijn stelling ondersteunen noch ontkrachten. De daarop getoonde remsporen kunnen zonder nadere (deskundige) toelichting – die ontbreekt – geen bewijs leveren ten aanzien van de door de politieauto gereden snelheid. [verzoeker] heeft ook zijn stelling dat de afstand van ongeveer 400 meter (tussen het Bureau IJ-tunnel en de oversteekplaats waar het ongeval plaatsvond) ruim voldoende afstand is om een hoge snelheid te ontwikkelen niet nader (met bijvoorbeeld de mening van een deskundige) onderbouwd. Nu [verzoeker] verder niet gemotiveerd en onderbouwd heeft aangevoerd dat het ongeval ook zou zijn ontstaan indien hij geen alcohol had genuttigd kan – gelet op het hiervoor onder 4.6. geformuleerde uitgangspunt – niet geoordeeld worden dat het ongeval zonder het gevaar zettend gedrag van [verzoeker] als bestuurder van een fiets onder invloed van alcohol ook zou zijn ontstaan. Nu [verzoeker] er niet in is geslaagd enige gefundeerde twijfel te zaaien over de toedracht van het ongeval, kan het betoog van zijn raadsman tijdens de mondelinge behandeling dat na het ongeval onvoldoende onderzoek is gedaan (en dat een deel van het politiedossier reeds lijkt te zijn vernietigd) en dat dit niet alleen de politie maar ook VGA kan worden aangerekend, zodat VGA alsnog met de bewijslast van de toedracht moet worden belast, [verzoeker] ook niet baten. Dit alles betekent dat de rechtbank geen aanleiding ziet om meer dan 50% van de door [verzoeker] geleden schade ten laste van VGA te brengen. Noch de causale verdeling, noch de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW geven daartoe aanleiding. Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen als hierna volgt.

4.9. Ter zake van de verzochte kostenbegroting en -veroordeling overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt dient te begroten, ook als het verzoek (gedeeltelijk) wordt afgewezen. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Van deze laatste situatie is in het onderhavige geval geen sprake.

4.10. Bij de begroting van de kosten dient de rechter de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets te hanteren: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn. De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 15 oktober 2014 zijn kosten begroot op EUR 3.460,06 inclusief btw. Bij deze begroting dient het vastrecht ter hoogte van EUR 282,00 te worden opgeteld. Tegen de hoogte van de gevorderde kosten is geen verweer gevoerd en zij kunnen naar het oordeel van de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets doorstaan. De rechtbank begroot de kosten van het deelgeschil dan ook op EUR 3.742,06.

4.11. De rechtbank overweegt dat, indien de schadevergoedingsplicht op grond van artikel 6:101 BW evenredig met de mate van eigen schuld van de benadeelde wordt verminderd, ook de verplichting om de in artikel 6:96 lid 2 BW bedoelde kosten te vergoeden in beginsel in dezelfde mate verminderd dient te worden. Dit geldt ook voor de kosten van de behandeling van het deelgeschil, nu deze op grond van artikel 1019aa Rv hebben te gelden als kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Gelet op het hiervoor vastgestelde percentage eigen schuld van 50% komt de helft van de kosten van het deelgeschil, derhalve EUR 1.871,03, voor vergoeding door VGA in aanmerking. De vordering zal op onderstaande wijze worden toegewezen.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1. verklaart voor recht dat VGA aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval van 17 januari 1999 en gehouden is de dientengevolge door [verzoeker] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade aan hem te vergoeden conform een percentage van 50%,

5.2. begroot de kosten van het deelgeschil op een bedrag van EUR 3.742,06 en veroordeelt VGA tot betaling van een bedrag van EUR 1.871,03 als kosten van dit deelgeschil aan [verzoeker],

5.3. verklaart deze beschikking ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,

5.4. wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Dudok van Heel, rechter, bijgestaan door mr. A. Vogelzang, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2014.1

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey