Rb, deelgeschil: aanvaarding van aanbod per mail leidt tot bindende vaststellingsovereenkomst
Na telefonisch overleg tussen de belangenbehartiger van benadeelde en de door de verzekeraar ingeschakelde schaderegelaar, stuurt de belangenbehartiger een mailtje met daarin: “(…) Hierbij kan ik mededelen dat cliënt akkoord gaat met de besproken € 25.000,00 slotbetaling tegen finale kwijting. Maakt u de vaststellingsovereenkomst + belastinggarantie op? (…)”. Benadeelde heeft de vaststellingsovereenkomst vervolgens niet getekend. De rechtbank oordeelt dat benadeelde zich er jegens verzekeraar niet op kan beroepen dat hij geen finale kwijting heeft willen verlenen, omdat verzekeraar op de aan duidelijkheid niets te wensen overlatende email mocht vertrouwen (zie artikel 3:35 BW). Benadeelde kan zich niet beroepen op het ontbreken van een met die verklaring overeenstemmende wil. Ook een mondelinge of per email tot stand gekomen overeenstemming bindt de partijen. Ook een vaststellingsovereenkomst is vormvrij, zodat de totstandkoming geschiedt door een aanbod en een aanvaarding daarvan.
ECLI:NL:RBARN:2012:3828
Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
22-11-2012
Datum publicatie
25-02-2014
Zaaknummer
233600
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Verzoek deelgeschil. De kern van het geschil betreft de vraag of tussen partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen en zo ja, of deze overeenkomst vernietigbaar is op grond van dwaling en/of misbruik van omstandigheden. Verzoek afgewezen.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 233600 / HA RK 12-228
Beschikking van 22 november 2012
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker,
advocaat mr. S. Demirtas te Arnhem,
tegen
1 de naamloze vennootschap VVAA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Utrecht,
2. [verweerder sub 2],
wonende te [plaats],
verweersters,
advocaat mr. D. Zwartjens te Utrecht.
Partijen worden hierna [verzoeker] en VVAA genoemd.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
· –
het verzoekschrift,
· –
het verweerschrift,
· –
de mondelinge behandeling. Verschenen zijn: [verzoeker] en zijn echtgenote, mr. Demirtas voornoemd, mr. D.N.R. Wegerif namens mr. Zwartjens voornoemd en [naam] (namens VVAA).
2 De beoordeling
2.1.
[verzoeker] is op 24 juni 2011 een verkeersongeval overkomen. VVAA, de WAM-verzekeraar van de bestuurder van het voertuig waarmee [verzoeker] is aangereden ([verweerder sub 2]), heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van dit ongeval erkend.
2.2.
Na het ongeval heeft tussen [verzoeker] en VVAA overleg plaatsgevonden over de financiële afwikkeling van de schade die [verzoeker] door het ongeval stelt te hebben geleden. [verzoeker] werd bijgestaan door mr. F.W. Vergonet (hierna: Vergonet) van DAS Rechtsbijstand te Amsterdam (hierna: DAS) en namens VVAA werd het overleg gevoerd door mr. C.A. Saan van Bureau Kremer Letselschaderegeling te Diemen (hierna: Saan). Vergonet heeft bij brief van 8 juli 2011 aan VVAA geschreven:
“Deze zaak behandel ik namens mijn verzekerde op grond van rechtsbijstandverzekering. U kunt de zaak met mij regelen.(…)”
2.3.
Na enige correspondentie heeft VVAA op 25 augustus 2011 een eerste voorschot onder algemene titel ter hoogte van € 2.500,00 aan [verzoeker] betaald.
2.4.
Op 4 oktober 2011 heeft een huisbezoek door VVAA plaatsgevonden. [verzoeker] werd tijdens dat bezoek bijgestaan door [naam] van DAS. Tijdens dit huisbezoek is gesproken over onder andere de medische situatie van [verzoeker] en is voorts gesproken over de verdere (financiële) afwikkeling van de schade van [verzoeker].
2.5.
Op 20 oktober 2011 heeft vervolgens telefonisch overleg plaatsgevonden tussen Vergonet en Saan. Tijdens dit telefoongesprek is gesproken over een pragmatische regeling, inhoudende dat een gefixeerd bedrag aan schadevergoeding zou worden betaald door VVAA, zonder verdere begroting van de afzonderlijke schadecomponenten en discussie over causaal verband.
2.6.
Op 27 oktober 2011 heeft opnieuw telefonisch overleg plaatsgevonden tussen Vergonet en Saan. Tijdens dat gesprek is gesproken over de hoogte van de slotuitkering door VVAA. Vergonet heeft na dit telefoongesprek op 27 oktober 2011 per e-mail aan Saan geschreven:
“(…) Hierbij kan ik mededelen dat cliënt [verzoeker] akkoord gaat met de besproken € 25.000,00 slotbetaling tegen finale kwijting. Maakt u de vaststellingsovereenkomst + belastinggarantie op? De BGK handelen vervolgens af volgens PIV staffel. Uw reactie zie ik graag spoedig tegemoet.(…)”
2.7.
VVAA heeft bij brief van 9 november 2011 vervolgens de vaststellingsovereenkomst in tweevoud aan Vergonet gezonden, die deze bij brief van 11 november 2011 heeft doorgezonden aan [verzoeker]. In die brief heeft Vergonet aan [verzoeker] geschreven:
“(…)In overleg heeft u gekozen voor een definitieve schaderegeling tegen een slotbetaling ad € 25.000,00.(…). Met ondertekening van de vaststellingsovereenkomst wordt deze zaak definitief geregeld en kunt u er niet meer op terugkomen.(…)”
2.8.
[verzoeker] heeft de vaststellingsovereenkomst niet ondertekend en VVAA heeft deze niet retour ontvangen.
2.9.
Vergonet heeft VVAA op 13 december 2011 bericht dat [verzoeker] in het vervolg zou worden bijgestaan door een ander. Die ander is de huidige advocaat van [verzoeker], mr. Demirtas.
2.10.
VVAA heeft op 20 december 2011 een betalingsaankondiging aan [verzoeker] gestuurd (“Betreffende slotvergoeding conform schriftelijk overeengekomen regeling. De kwestie is hiermee afgewikkeld en wij sluiten ons dossier”). Zij heeft op diezelfde dag € 25.000,00 aan [verzoeker] betaald.
2.11.
Mr. Demirtas heeft op 21 december 2011 aan VVAA geschreven dat [verzoeker] niet instemt met € 25.000,00 en dat [verzoeker] de werkelijk geleden en nog te lijden schade vergoed wenst te krijgen.
2.12.
Mr. Demirtas heeft op 9 januari 2012 aan VVAA geschreven:
“Cliënt heeft op 11 november 2011 een vaststellingsovereenkomst van u ontvangen. Omdat cliënt het niet kon vinden met de inhoud ervan, heeft hij ervoor gekozen de zaak verder te laten behandelen door een ander. De zaaksoverdracht heeft plaatsgevonden op 21 november 2011. De heer mr. Vergonet heeft u van het bovenstaande op de hoogte gesteld, en wel op 13 december 2011. Desondanks heeft u op 20 december 2011 een betalingsoverdracht verstrekt van € 25.000,00, om zo tot sluiting van het dossier over te gaan. Cliënt heeft noch aan u noch aan de heer mr. Vergonet schriftelijk en/of mondeling hiervoor zijn akkoord gegeven. Zoals reeds aangegeven in mijn schrijven van 21 december 2011 wenst cliënt de werkelijk geleden schade vergoed te krijgen. Wij zijn dan ook van mening dat de zaak hiermee niet is afgehandeld. Voor de verdere behandeling van de zaak zullen wij u nader berichten.(…)”
2.13.
VVAA heeft op 9 januari 2012 als volgt schriftelijk gereageerd:
“(…) In dit gesprek deelde u ons mede dat de heer [verzoeker] niet akkoord gaat met onze regeling op grond waarvan wij een bedrag van € 27.500,00 hebben vergoed. Volgens onze informatie heeft uw relatie met de regeling ingestemd en is er dus sprake van wilsovereenstemming. Dit blijkt uit de e-mail van de belangenbehartiger van de heer [verzoeker], de heer Vergonet van Das rechtsbijstand aan onze schaderegelaar de heer Saan, waarvan wij een kopie bij deze brief voegen. Op grond van de overeengekomen regeling en de inmiddels overgemaakte vergoeding menen wij aan onze verplichtingen te hebben voldaan.”
2.14.
In reactie hierop heeft Demirtas namens [verzoeker] als volgt op 8 februari 2012 aan VVAA geschreven:
“(…) Dankzij hulp bij het lezen van de vaststellingsovereenkomst kwam cliënt op de hoogte dat het bedrag tot een sluiting van het dossier zou leiden. Cliënt heeft hier nooit mee ingestemd. Hij was in de veronderstelling dat het de vergoeding van de geleden schade betrof en niet de betaling tegen finale kwijting. Er is tevens (telefonisch) contact geweest met de voormalig gemachtigde; bij deze verklaarde cliënt eveneens niet akkoord te willen gaan met een slotvergoeding. Cliënt wilde het risico niet nemen omdat de klachten erger werden en wilt hij het genezingsproces afwachten, wat niet onbelangrijk is in deze. U dient de keuze van cliënt te respecteren. Cliënt gaat dan ook niet akkoord met het sluiten van deze zaak.(…)”
2.15.
[verzoeker] heeft zijn verzoekschrift ingediend op 28 augustus 2012.
3 Het verzoek en het verweer daartegen
3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank:
I. te bepalen dat VVAA aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade van [verzoeker] en dat VVAA gehouden is de als gevolg van het ongeval d.d. 24 juni 2011 geleden schade te vergoeden, des dat de een betalend, de ander gekweten zal zijn;
II. te bepalen dat [verzoeker] niet akkoord is gegaan met de sluiting van de zaak/een slotbetaling (ad EUR 25.000), en de zaak redelijkerwijs blijft geopend en de behandeling van het dossier zal worden voortgezet;
III. als er wel een afspraak tot stand is gekomen: te bepalen dat de gemaakte afspraak tussen VVAA en mr. F.W. Vergonet waar VVAA een beroep op doet, [verzoeker] en de heer mr. Vergonet niet kan worden tegengeworpen, aangezien dit door dwaling en/of misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen;
IV. VVAA en [verweerder sub 2] (hoofdelijk) te veroordelen overeenkomstig artikel 1019aa Rv jo. artikel 6:96 BW tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad EUR 10.382,90, des dat de een betalend, de ander gekweten zal zijn;
V. VVAA en [verweerder sub 2] (hoofdelijk) te veroordelen in de kosten van deze procedure, des dat de een betalend, de ander gekweten zal zijn.
3.2.
De grondslag van het verzoek is het volgende. [verzoeker] stelt dat hij geen vaststellingsovereenkomst heeft gesloten met VVAA. Met de inhoud van die overeenkomst is hij het namelijk niet eens (hij wenst vergoeding van werkelijk geleden en nog te lijden schade), reden waarom hij de overeenkomst niet heeft ondertekend. Voorzover wel sprake zou zijn van een overeenkomst doet [verzoeker] een beroep op dwaling en misbruik van omstandigheden. [verzoeker] is immers niet juist voorgelicht en er is misbruik gemaakt van zijn kwetsbare positie. Zou hij zich de werkelijke inhoud van de overeenkomst hebben gerealiseerd, dan zou hij daarmee nooit hebben ingestemd, aldus [verzoeker].
3.3.
VVAA heeft verweer gevoerd. Primair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken van [verzoeker] moeten worden afgewezen, dan wel [verzoeker] in zijn verzoeken niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het onderhavige geschil geen deelgeschil is. Kort samengevat heeft VVAA daartoe gesteld dat tussen partijen reeds een overeenkomst tot stand is gekomen en dat van lopende onderhandelingen dan ook geen sprake is. Evenmin heeft [verzoeker] inzichtelijk gemaakt hoe bij de huidige stand de stap kan worden gemaakt van toewijzing van het verzoek naar de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Subsidiair heeft VVAA verweer gevoerd tegen de afzonderlijke verzoeken. Volgens haar is sprake van een overeenkomst doordat het aanbod van VVAA bij email van 27 oktober 2011 is aanvaard en is er voor vernietiging daarvan geen grond.
4 De beoordeling
4.1.
Artikel 1019w Rv biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade, de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak. Gezien de ratio van de deelgeschilprocedure om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient de rechtbank te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een dergelijke vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 18). De rechter wijst het verzoek af voor zover de verzochte beslissing naar zijn oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv).
4.2.
Anders dan VVAA heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige verzoeken in een deelgeschil kunnen worden voorgelegd. Juist is dat partijen inhoudelijk niet meer met elkaar in onderhandeling zijn, hetgeen echter juist het gevolg is van het thans voorgelegde verschil van inzicht over de vraag of er al sprake is van een vaststellingsovereenkomst. Afhankelijk van het antwoord op voorgaande vraag zal ofwel vast komen te staan dat sprake is van een vaststellingsovereenkomst waaraan partijen gebonden zijn, ofwel zullen de onderhandelingen over de afwikkeling door partijen moeten worden hervat. Het thans voorgelegde geschilpunt blokkeert dus een oplossing van het geschil. Dat het geschilpunt tussen partijen van overeenkomstenrechtelijke aard is, maakt een en ander niet anders. Evenmin staat daaraan in de weg – zoals VVAA dat heeft gesuggereerd – dat buitengerechtelijke afdoening van de kwestie niet binnen handbereik is, mochten partijen niet gebonden zijn aan de reeds gesloten vaststellingsovereenkomst. Van belang is dat de verzochte beslissing een voldoende bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (MvT, Kamerstukken II 2007/08, 31 518, nr. 3, p. 10). Daarvan is in dit geval sprake. [verzoeker] is ontvankelijk in zijn vordering.
4.3.
Dan de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken van [verzoeker]. De kern van het geschil betreft de vraag of tussen partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen en zo ja, of deze overeenkomst vernietigbaar is op grond van dwaling en/of misbruik van omstandigheden. VVAA heeft zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomst volgt uit de e-mail van Vergonet van 27 oktober 2011, waarin Vergonet namens [verzoeker] het aanbod heeft aanvaard dat Saan namens VVAA tijdens het laatste telefoongesprek met Vergonet heeft gedaan. Er bestond op dat moment tussen partijen wilsovereenstemming. VVAA mocht er bovendien op vertrouwen dat Vergonet namens [verzoeker] met VVAA een overeenkomst mocht sluiten. Vergonet is immers een professionele belangenbehartiger die zich ook door zijn e-mail van 8 juli 2011 (r.o. 2.2.) als zodanig aan VVAA heeft gepresenteerd. Dat [verzoeker] de schriftelijke vaststellingsovereenkomst uiteindelijk niet heeft ondertekend is in het licht van het voorgaande niet relevant, aldus VVAA.
4.4.
[verzoeker] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt – dat geen sprake is van een overeenkomst – gesteld dat hij de door VVAA opgestelde vaststellingsovereenkomst niet heeft ondertekend. Dit heeft hij niet gedaan omdat hij het met de inhoud van die overeenkomst niet eens was. Er is dus geen sprake van een overeenkomst, aldus [verzoeker]. Vergonet ging er, toen hij de e-mail van 27 oktober 2011 schreef, na overleg met [verzoeker] weliswaar vanuit dat [verzoeker] akkoord was met de regeling, maar [verzoeker] had niet goed begrepen dat de betaling van € 25.000,00 tegen finale kwijting zou geschieden. VVAA had volgens [verzoeker] vervolgens bij het uitbetalen van de € 25.000,00 moeten onderzoeken of [verzoeker] wel echt akkoord was, omdat de vaststellingsovereenkomst immers niet ondertekend retour was ontvangen.
4.5.
VVAA stelt dat de verzoeken dienen te worden afgewezen omdat er sprake is van een vaststellingsovereenkomst. De stelplicht en de bewijslastverdeling ten aanzien van die overeenkomst ligt bij haar, nu sprake is van een bevrijdend verweer. VVAA is in het bewijs van die overeenkomst geslaagd. VVAA heeft gesteld dat zij na enige telefonische onderhandeling aan Vergonet het aanbod heeft gedaan tot een pragmatische regeling voor een slotbetaling van € 25.000,00 tegen finale kwijting. Deze stelling heeft [verzoeker] niet betwist. Dat aanbod is – na overleg door Vergonet met zijn cliënt [verzoeker] – aanvaard bij email van 27 oktober 2011. Ook dat heeft [verzoeker] niet betwist. Het is niet in geschil dat Vergonet, nadat hij met [verzoeker] het voorstel van VVAA had besproken, op 27 oktober 2011 het antwoord van [verzoeker] op dat voorstel overbracht.
4.6.
[verzoeker] kan zich er jegens VVAA niet op beroepen dat hij geen finale kwijting heeft willen verlenen, omdat VVAA op de aan duidelijkheid niets te wensen overlatende email van 27 oktober 2011 mocht vertrouwen (zie artikel 3:35 BW). [verzoeker] heeft zich er nog op beroepen dat het tijdens het huisbezoek dat VVAA enkele weken daarvoor had afgelegd duidelijk was dat er bij [verzoeker] veel emotie zat, dat het ongeval voor hem grote gevolgen heeft gehad, mede voor zijn verdienvermogen, en dat er toen niet is gesproken over een eindregeling. Daarom had VVAA dienen te onderzoeken, zo stelt [verzoeker], of hij de vaststellingsovereenkomst tegen finale kwijting daadwerkelijk wilde. Dat standpunt wordt echter als te vergaand verworpen. [verzoeker] liet zich bijstaan door een professionele belangenbehartiger, DAS Rechtsbijstand. VVAA mag er dan van uitgaan dat de belangenbehartiger met zijn cliënt de voors en tegens van het aangaan van een vaststellingsovereenkomst bespreekt. De omstandigheden die [verzoeker] naar voren heeft gebracht brengen niet mee dat VVAA had moeten begrijpen dat er sprake was van een vergissing of misverstand. Het zal aan VVAA tijdens het huisbezoek duidelijk zijn geweest dat [verzoeker] op dat moment ook in zijn inkomen de gevolgen van het ongeval ondervond. Mede gezien het feit dat sprake was van whiplashachtige klachten, die lastig te objectiveren zijn en waarvan de causaliteit problematisch kan zijn, en mede gezien het feit dat tussen VVAA en Vergonet expliciet is besproken of een ‘pragmatische regeling’ niet de voorkeur zou verdienen, hoefde VVAA echter niet te begrijpen dat [verzoeker] zich de gevolgen van de overeengekomen pragmatische regeling niet realiseerde. Dat geldt te meer daar [verzoeker] werd bijgestaan door DAS Rechtsbijstand.
4.7.
Daarom kan [verzoeker] zich niet beroepen op het ontbreken van een met die verklaring overeenstemmende wil. Op 27 oktober 2011 was er sprake van een overeenkomst; dat [verzoeker] later heeft geweigerd de schriftelijke vaststellingsovereenkomst te tekenen is niet van belang. Ook een mondelinge of per email tot stand gekomen overeenstemming bindt de partijen. Ook een vaststellingsovereenkomst is vormvrij, zodat de totstandkoming geschiedt door een aanbod en een aanvaarding daarvan. Daarvan is in dit geval sprake.
4.8.
Voorzover [verzoeker] heeft beoogd aan te voeren dat Vergonet niet bevoegd was namens hem een schikking te treffen, wordt als volgt overwogen. Indien Vergonet bij die handeling als bode moet worden beschouwd, is er geen sprake van vertegenwoordiging en heeft de email van 27 oktober 2011 als verklaring van [verzoeker] te gelden. Indien Vergonet wel als vertegenwoordiger moet worden beschouwd, geldt het volgende. Vergonet heeft zich op 8 juli 2011 als professionele belangenbehartiger aan VVAA gepresenteerd. De onderhandelingen hebben vervolgens, met wetenschap en kennelijke toestemming van [verzoeker], met Vergonet plaatsgevonden. Dat [verzoeker] zich door DAS liet bijstaan, werd aan VVAA ook duidelijk tijdens het huisbezoek op 4 oktober 2011, waar [verzoeker] zich tevens door een medewerker van DAS liet bijstaan. VVAA mocht er dan ook op vertrouwen dat Vergonet [verzoeker] bij de schikkingsonderhandelingen kon vertegenwoordigen.
4.9.
Op grond van het voorgaande staat vast dat er op 27 oktober 2011 een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. Dat Vergonet zich na die datum als belangenbehartiger heeft teruggetrokken en [verzoeker] in het vervolg is bijgestaan door mr. Demirtas doet aan het voorgaande niet af. De overeenkomst was immers reeds tot stand gekomen. Op grond hiervan wordt het tweede verzoek afgewezen.
4.10.
Dan het beroep op dwaling en misbruik van omstandigheden. [verzoeker] heeft in dat kader slechts gesteld dat hij onjuist is voorgelicht en dat misbruik is gemaakt van zijn kwetsbare situatie. Het is echter niet duidelijk waarover VVAA [verzoeker] nader had moeten voorlichten en waarom zij misbruik van zijn kwetsbare positie heeft gemaakt. [verzoeker] werd immers door DAS Rechtsbijstand bijgestaan, zodat het eerst en vooral de taak van DAS Rechtsbijstand was om [verzoeker] voor te lichten. Gezien het feit dat [verzoeker] rechtsbijstand genoot, is, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ook niet duidelijk waarom VVAA misbruik heeft gemaakt van zijn kwetsbare positie. Dat sprake is van een evident onevenwichtige vaststellingsovereenkomst kan evenmin worden vastgesteld. In ieder geval is de omstandigheid dat [verzoeker] zich kennelijk pas na 27 oktober 2011 heeft gerealiseerd wat finale kwijting betekent, onvoldoende om tot het oordeel te komen dat sprake is van dwaling, al was het maar omdat zich niet één van de situaties als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub a tot en met c BW voordoet. Evenmin is dit enkele feit voldoende voor een gegrond beroep op misbruik van omstandigheden. Ook het derde verzoek zal worden afgewezen.
4.11.
Met het eerste verzoek beoogt [verzoeker] een verklaring voor recht te verkrijgen dat VVAA aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] heeft geleden ten gevolge van het ongeval op 24 juni 2011. Dat verzoek zal worden afgewezen. VVAA heeft aansprakelijkheid immers al erkend terwijl ook al een definitieve regeling is getroffen voor de schade, zodat [verzoeker] geen belang (als bedoeld in artikel 3:303 BW) heeft bij dat verzoek.
4.12.
Er is dus sprake van een bindende en definitieve vaststellingsovereenkomst. Dat betekent dat VVAA finaal is gekweten ten aanzien van de gevolgen van het ongeval van 24 juni 2011. Daarom moeten ook de verzoeken tot begroting en betaling van de buitengerechtelijke kosten (en/of de kosten van dit deelgeschil) worden afgewezen. Dergelijke kosten betreffen immers een vorm van schadevergoeding. Voor het vorderen van meer schadevergoeding dan al is betaald, bestaat echter gezien de finale kwijting geen grond.
5 De beslissing
De rechtbank,
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E.B. ter Heide en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2012.
Coll.: AB