Rb, Deelgeschil: Afwijzing verzoek omdat het zich inhoudelijk richt tegen de verzekeraar van verweerster, maar verweerster is de formele procespartij
Verzoeker stelt dat hij met de verzekeraar van verweerster geen overeenstemming bereikt over de aansprakelijkheid voor zijn schade. In het verzoekschrift zijn geen concrete feiten en/of omstandigheden gesteld, waaruit volgt dat de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De rechtbank stelt dat de omstandigheid dat niet of nauwelijks is onderhandeld op zichzelf genomen niet aan een beslissing in deze procedure in de weg hoeft te staan. In het concrete geval speelt dat het verzoek zich inhoudelijk richt tegen de verzekeraar van verweerster, maar verweerster de formele procespartij is. De rechtbank kan zonder nadere toelichting die verzoeker niet geeft, niet begrijpen welk belang verzoeker heeft bij toewijzing van zijn verzoek tegen verweerster als hij kennelijk beoogt (verder) te onderhandelen met de verzekeraar. Verzoek wordt afgewezen. De kosten worden niet begroot, omdat het verzoekschrift volstrekt onnodig en onterecht is ingesteld.
|
|
beschikking Sector civiel recht zaaknummer / rekestnummer: 91420 / HA RK 12-18 Beschikking van 12 juni 2012 in de zaak van [Verzoeker], en [Verweerster], Partijen worden hierna [verzoeker] en [verweerster] genoemd. 1. De procedure Tenslotte is beschikking bepaald op heden. 2. De beoordeling [verweerster] is niet in de procedure verschenen en tegen haar is verstek verleend. De rechtbank overweegt dat de deelgeschilprocedure de partijen in die procedure de mogelijkheid biedt een rechterlijke beslissing te krijgen op een geschilpunt dat aan het tot stand komen van een vaststellingsovereenkomst in de weg staat. De wet beoogt daarmee buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen. Door [verzoeker] worden in het verzoekschrift geen concrete feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. [verzoeker] stelt niets meer dan dat hij met de verzekeraar van [verweerster] geen overeenstemming kan bereiken. De rechtbank begrijpt zonder nadere toelichting die [verzoeker] niet geeft daarom niet op welke wijze de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek heeft [verzoeker] ondanks de toen geboden mogelijkheid, evenmin een nadere toelichting gegeven die een en ander alsnog begrijpelijk maakt. [verzoeker] heeft toen volstaan met een in algemene termen vervatte toelichting dat er bij de verzekeraar van [verweerster] geen bereidheid bestaat om te gaan onderhandelen, ondanks de pogingen die hij daartoe heeft ondernomen. De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat niet of nauwelijks is onderhandeld op zichzelf genomen niet aan een beslissing in deze procedure in de weg hoeft te staan. Wanneer niet of nauwelijks wordt onderhandeld, kan een beslissing juist met zich brengen dat die onderhandelingen alsnog plaatsvinden en bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Wat in dit concrete geval echter klemt is dat het verzoek zich inhoudelijk richt tegen de verzekeraar van [verweerster] maar [verweerster] de formele procespartij betreft. De rechtbank kan zonder nadere toelichting die [verzoeker] niet geeft, niet begrijpen welk belang [verzoeker] heeft bij toewijzing van zijn verzoek tegen [verweerster] als hij kennelijk beoogt (verder) te onderhandelen met London Verzekeringen N.V. De verzochte verklaring voor recht zal daarom op grond van artikel 1019z Rv worden afgewezen. Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt dient te begroten, ook als het verzoek wordt afgewezen. Uit de wetsgeschiedenis volgt echter ook dat wanneer de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen (zie Kamerstukken II 2007/08, 31 518 nr. 3, p.12). De rechtbank oordeelt dat in deze zaak het verzoekschrift volstrekt onnodig en onterecht is ingesteld, zodat zij de kosten van [verzoeker] niet zal begroten. 3. De beslissing wijst het verzoek af. Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, mr. H. Wolthuis en mr. F. Brekelmans en door mr. B.R. Tromp in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2012, in tegenwoordigheid van mr. A. Hut, griffier. |