Rb, deelgeschil: bestaan whiplashklachten niet vastgesteld; mogelijke andere oorzaken uitval dus geen causaal verband aangenomen
Whiplash, ongeval 2007; accountmanager, na werkhervatting in 2008 in 2010 weer uitgevallen. Benadeelde verzoekt om op basis van neurologisch expertiserapport, dat op gezamenlijk verzoek is aangevraagd, vast te stellen dat er causaal verband is tussen ongeval en whiplashklachten. De rechtbank oordeelt dat op grond van de ter beschikking staande stukken niet is vast te stellen dat de gestelde klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn, zodat het bestaan van de klachten niet vaststaat. Voorts is het causale verband tussen de gestelde klachten en het ongeval niet vast te stellen vanwege een onderbreking van de arbeidsongeschiktheidsperiode van twee jaar en de omstandigheid dat zich voorafgaand aan de tweede ziekte-uitval in de werksfeer van verzoeker stresssituaties hebben voorgedaan die ook tot de uitval kunnen hebben geleid. Kosten deelgeschil: € 4301,90.
LJN: BZ5992, Rechtbank Rotterdam , 414903 / HA RK 12-992
Datum uitspraak:
20-03-2013
Datum publicatie:
02-04-2013
Rechtsgebied:
Civiel overig
Soort procedure:
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie:
Verzoek tot vaststellen causaal verband op grond van medische expertise. Op grond van de ter beschikking staande stukken is niet vast te stellen dat de gestelde klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Dat betekent dat het bestaan van de klachten niet vaststaat. Voorts is het causale verband tussen de gestelde klachten en het ongeval niet vast te stellen vanwege een onderbreking van de arbeidsongeschiktheidsperiode van twee jaar en de omstandigheid dat zich voorafgaand aan de tweede ziekte-uitval in de werksfeer van verzoeker stresssituaties hebben voorgedaan die ook tot de uitval kunnen hebben geleid. Verzoek wordt afgewezen. Kosten begroot en toegewezen aan verzoeker.
Vindplaats(en):
Rechtspraak.nl
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Team Handel
zaaknummer / rekestnummer: C/10/414903 / HA RK 12-992
Beschikking van 20 maart 2013
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. J.H. van der Wouden,
tegen
de naamloze vennootschap ALLIANZ SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
advocaat mr. K.M. Volker.
Partijen worden hierna aangeduid als [Verzoeker] respectievelijk Allianz.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift, met producties;
– het verweerschrift, met producties;
– het bij faxbericht van 5 maart 2013 van de zijde van [Verzoeker] toegestuurde nader stuk;
– de mondelinge behandeling, plaatsgevonden op 6 maart 2013.
2. De vaststaande feiten
In deze verzoekschriftprocedure wordt van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 [Verzoeker] is op 3 maart 2007, terwijl hij in zijn auto stopte voor afremmende auto’s, van achteren aangereden door een bij Allianz tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd motorvoertuig. De botsing vond plaats terwijl [Verzoeker] stilstond en de achteroprijder circa 80 km per uur reed. De auto waarin [Verzoeker] reed schoot door de botsing circa 15 meter vooruit en had aanzienlijke blikschade. De botsing is het gevolg van een verkeersfout van de verzekerde van Allianz. Allianz heeft aansprakelijkheid erkend.
2.2 [Verzoeker] was ten tijde van het ongeval werkzaam als accountmanager bij Atag Nederland B.V. te Duiven. In die functie reed [Verzoeker] jaarlijks circa 70.000 km om klanten te bezoeken.
2.3 [Verzoeker] was met ingang van de dag van het ongeval arbeidsongeschikt voor zijn eigen werk. Na diverse maatregelen gericht op werkhervatting is [Verzoeker] met ingang van 18 juli 2008 volledig hersteld gemeld en heeft [Verzoeker] accountmanagerswerkzaamheden verricht.
2.4 [Verzoeker] heeft sinds het ongeval verschillende behandelingen c.q. trainingen ondergaan in verband met door hem ervaren klachten, waaronder bij het Winnock en het Medisch Trainingscentrum te Amersfoort.
2.5 Op 6 december 2010 is [Verzoeker] opnieuw voor zijn werk uitgevallen.
2.6 In overleg tussen de schaderegelaar van Allianz, Iteb, en de schaderegelaar van [Verzoeker] is een medisch specialistisch onderzoek uitgevoerd door de neuroloog [Persoon 1] verbonden aan het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen (hierna: [Persoon 1]). Het rapport van [Persoon 1] van 1 juni 2011 luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
“I Anamnese
(…)
I.2 Huidige klachten
Sinds het ongeval is betrokkene vergeetachtig geworden, met name wat betreft recente gebeurtenissen. Hij kan zich moeilijk concentreren, is snel afgeleid en kan geen 2 dingen tegelijk doen. Verder heeft betrokkene gemerkt dat hij overgevoelig is geworden voor lawaai, tevens heeft hij moeite om informatie snel te verwerken. Hij kan niet te veel indrukken achter elkaar ordenen.
Daarnaast blijft hij pijn houden met een VAS-score van 8-9 langs de gehele wervelkolom, met name laag in de rug en tussen de schouderbladen. Belasting van de lage rugspieren maar ook van arm- en nekmusculatuur leidt tot verergering van de pijnklachten. Zo kan hij niet vaak voorover bukken.
Betrokkene blijft een continu doof gevoel in zijn linkerbeen houden, alsof er een tapelaag over de huid heen zit. Dit dove gevoel strekt zich uit vanaf de heupstreek tot in het gehele been. Bij langer lopen blijft het been volgens betrokkene en zijn echtgenote achter en gaat betrokkene slepen met het been. Hij struikelt hierdoor soms.
Er zijn geen incontintentieverschijnselen, drukverhogende momenten verergeren de rugklachten niet en er is geen duidelijke pijnuitstraling vanuit de rug in de benen. Betrokkene heeft bij langer lopen wel het idee dat hij zijn linkerbeen moeilijker kan sturen. Hij meent eveneens dat de fijne bewegingen met zijn handen wat minder goed mogelijk zijn, zoals bijvoorbeeld bij het hanteren van fijne hengelsportartikelen. Bij typen ondervindt hij geen problemen. Betrokkene is rechtshandig, zijn handschrift is niet noemenswaardig veranderd.
Vanwege de pijnklachten slaapt betrokkene slecht dóór, hij kan niet goed op zijn rug of linkerzijde liggen doordat de pijnklachten in de gehele wervelkolom dan toenemen. In het algemeen meent betrokkene dat hij vanwege de pijnklachten in de rug zeer beperkt belastbaar is, daarbij komt dat betrokkene in het algemeen over weinig energie beschikt om lang actief te worden. Wanneer de pijnklachten toenemen heeft betrokkene ook meer last van een licht gevoel in het hoofd en misselijkheidsklachten. In het algemeen heeft hij dan de neiging om zijn activiteiten te onderbreken en te gaan rusten.
(…)
IV Samenvatting
Betrokkene is een nu 42-jarige man die op 03-0-2007 terwijl hij in de auto zat met hoge snelheid van achteren werd aangereden. Daardoor is zijn auto minstens 15 m doorgeschoten. Betrokkene meent dat hij met zijn voorhoofd tegen het stuur of zonneklep aangekomen is, hij had direct na het ongeval last van pijnklachten met name laag in de rug maar ook tussen de schouderbladen in de nekstreek. Voorts gaf hij tintelingen aan in beide armen en een doof gevoel in het linkerbeen. Betrokkene werd voor verdere analyse naar het UMC Utrecht vervoerd en aldaar voelde betrokkene op de Eerste Hulp bij onderzoek bepaalde aanrakingen op bepaalde gebieden in de romp niet. MRI van de cervicale wervelkolom liet echter geen bijzonderheden zien.
Betrokkene mocht daarop naar huis toe maar bleef last houden van pijnklachten in de wervelkolom, daarnaast kwamen er ook een aantal andere klachten bij zoals overgevoeligheid voor lawaai, geheugen- en concentratieproblematiek en moeite om goed door te slapen. Tevens bemerkte betrokkene dat fijne bewegingen met de handen moeilijker waren en bij langer lopen zijn linkerbeen ging slepen. Daarnaast ondervond betrokkene een tekort aan energie. In verband hiermee is betrokkene enkele malen door de neuroloog geanalyseerd waarbij herhaald MRI-onderzoek geen afwijkingen liet zien, hij heeft verschillende vormen van fysiotherapie gehad, daarnaast psychologische begeleiding, begeleiding via het Winnock en acupunctuur echter een en ander heeft nauwelijks effect gehad op de pijnklachten van de wervelkolom. Deze pijnklachten scoort betrokkene normaal op een VAS-score van 8-9 maar bij belasting van rug- of nekspieren ondervindt betrokkene een toename van de pijn. Hierdoor kan betrokkene niet lang zitten of autorijden. Ten gevolge
hiervan is betrokkene beperkt geraakt in het autorijden en heeft hij zijn werkzaamheden als
accountmanager na enkele pogingen en vervangende werkzaamheden niet meer kunnen
hervatten. Thuis heeft betrokkene in verband met de pijnklachten een aantal activiteiten in
gefaseerde en sterk gereduceerde vorm voortgezet.
Uit de chirurgische correspondentie van het UMC Utrecht komt naar voren dat betrokkene op 03-03-2007 van achteren werd aangereden, niet buiten kennis was geweest en tintelingen had in de armen en verminderd gevoel vanaf C 3 met op de MRI geen myelumafwijkingen. Op het Eerste Hulpformulier wordt eveneens genoteerd dat er verminderde sensibiliteit was vanaf C 3 en dat de sensibele stoornissen afnemen en bijna verdwenen zijn.
De huisarts meldt in zijn correspondentie in mei 2007 dat betrokkene nog veel pijnklachten heeft van nek en rug waarbij de neuroloog op 24-04-2007 vermeldt dat er sprake is van een verstuikte nek en geen cognitieve of mentale veranderingen. Uit de brief van de huisarts van 20-11-2007 komt naar voren dat gestart werd met Amitriptyline en dit redelijk succesvol was. Betrokkene was op 24-06-2008 nog niet op zijn oude energienivo.
De revalidatiearts beschrijft in zijn brief van 26-04-2007 uitvoerig de klachten van betrokkene waarbij gesteld wordt dat betrokkene wel enkele tellen bewusteloos was geweest met een retrograde amnesie en pijnklachten van rug en nek, gevoelsstoornissen in borst en benen zonder krachtverlies en als huidige klachten worden genoteerd thoracale wervelkolompijn VAS-score 7, uitstralend naar de cervicale wervelkolom en achterzijde hoofd met misselijkheid, uitstralend naar de achterzijde van de boven- en onderarm, links meer dan rechts en naar handen en vingers met knijpkrachtverlies van de handen en paresthesieën in de gehele hand. Verder lichtheid in het hoofd en draaiduizeligheid, voorts lage rugklachten uitstralend naar rechterboven- en
-onderbeen zonder incontinentie. Voorts cognitieve problemen en tinnitus. Bij onderzoek worden paresthesieën in het gelaat aangegeven en drukpijn Th 10, sensibiliteitsstoornissen van de armen aan de laterale zijde meer dan aan de mediale zijde beiderzijds, positieve Lasègue bij 45° van de benen en paresthesieën laterale zijde meer dan de mediale zijde van de benen. Geconcludeerd wordt kop-staartbotsing met klachten waar voor uitsluiting van neurologische oorzaak een afspraak met de neuroloog gemaakt wordt. De revalidatiearts denkt dat vooral angst, verwerking, houdings- en myalgische klachten een onderhoudende rol bij zijn klachtenpatroon spelen. In de brief van 22-09-2009 antwoordt de neuroloog Van Gemert dat aanvullend MRI-onderzoek een normaal aspect laat zien, geen aanwijzingen voor myelumcompressie of een compressie van zenuwwortels en de neuroloog stelt dat er sprake is van aspecifieke klachten van het houdings- en bewegingsapparaat na kop-staartbotsing waarvoor behandeling op pijnpolikliniek niet zinvol is. Er is voorts uitgebreide correspondentie van diverse fysiotherapeuten in het dossier aanwezig waaruit op te maken is dat fysiotherapeut bij herhaling weinig succesvol is.
Uit het evaluatieverslag van het Winnockprogramma is op te maken dat de medisch specialist bij betrokkene melding maakt van klachten van pijn van de gehele rug met enige uitstraling naar armen en benen, verder concentratie- en geheugenklachten, moeheid, overgevoeligheid voor licht, lawaai en oorsuizingen en bij neurologisch en orthopedisch onderzoek gering beperkte bewegingen van de nek en romp met pijnaangifte en een doof gebied aan de bovenkant van de rug. Het Winnockprogramma had een positief resultaat en betrokkene gaf aan dat hij veel vertrouwen had in werkhervatting.
Conclusie:
Betrokkene heeft op mijn vakgebied ten gevolge van het ongeval een acceleratie/deceleratie trauma van de cervicale wervelkolom ondergaan op basis van het ongevalsmechanisme met
een overrekkingsletsel van de weke delen structuren van de halswervelkolom. Zeer waarschijnlijk heeft hierbij een traumatische voorbijgaande dislocatie van een cervicale wervel plaatsgevonden waardoor een passagère myelumcontusie is ontstaan met aspecten van een zogenaamde "central cord lesion" gezien de medisch gedocumenteerde paresthesieën die betrokkene aanvankelijk aangaf in beide armen, de bevindingen op de EHBO (verminderd gevoel vanaf C3, reden voor MRI) en verder de resterende lichte sensibiliteitsstoornissen in het linkerbeen, ofschoon de neuroloog in 2009 geen uitval vaststelt (maar niet aangeeft wat hij onderzocht heeft). Het veranderde gevoel in het linkerbeen is als een discrete restafwijking hiervan te beschouwen.
Er zijn verder geen aanwijzingen voor een traumatisch schedelhersenletsel van enige betekenis (geen noemenswaardige bewustzijnsdaling, amnesie, schedelverwonding), evenmin zijn er aanwijzingen voor een cervicaal of lumbosacraal radiculair syndroom of ander neurologisch letsel. Derhalve heb ik voor de overige klachten van betrokkene geen neurologische verklaring. De revalidatiearts denkt dat vooral angst, verwerking, houdings- en myalgische klachten een onderhoudende rol bij zijn klachtenpatroon spelen.
Diagnose:
•Lichte traumatische cervicale myelumcontusie met geringe sensibele stoornissen van het linkerbeen, volgens de ASIA indeling ASIA-D-E.
•Daarnaast een groot aantal andere invaliderende klachten die niet neurologisch verklaard kunnen worden.
V Beantwoording van uw vragen
(…)
d. Indien sprake is van klachten waarbij geen medisch objectiveerbare afwijkingen kunnen worden vastgesteld, kunt u dan gemotiveerd aangeven wat uw differentiaal diagnostische overwegingen zijn?
Antwoord:
De uitgebreide pijnproblematiek van betrokkene is niet neurologisch te objectiveren, ook de cognitieve stoornissen en de verschijnselen van mentale vermoeidheid die betrokkene aangeeft zijn niet neurologisch te verklaren. Wat dit betreft zou er bij betrokkene sprake kunnen zijn van andere dan neurologische factoren die aanleiding geven tot het ontstaan van chronische pijnklachten en cognitieve stoornissen, bijvoorbeeld latente depressies of chronische angststoornissen waardoor de klachten in stand gehouden worden. Ook kan gedacht worden aan een somatisatie-aandoening. Zie hiervoor eveneens de overwegingen van de revalidatiearts.
Ter nadere analyse is wat dit betreft een psychiatrische rapportage gewenst. Betrokkene meldt dat een psychiatrische rapportage heeft plaatsgevonden (dr. Droge), ik beschik echter niet over deze rapportage.
e. Welke huidige mate van functieverlies (impairment) kunt u vaststellen op uw vakgebied? Wilt u dit uitdrukken in een percentage volgens de richtlijnen van de American Medical Association (AMA-guides, 6e druk)?
Antwoord:
Met betrekking tot de posttraumatische nekklachten kan volgens de AMA-guides, 6e editie, hoofdstuk 17, tabel 17-2, gesteld worden dat betrokkene valt in klasse 1 van de "dislocations" (pg.566). Het percentage functiestoornis in deze klasse ligt tussen de 2 en 8%. De grade modifiers for physical examination and clinical studies bedragen beide 0. Betrokkene scoort op de PDQ 89 hetgeen volgens tabel 17-6 een grade modifier van 2 oplevert. De grade modifiers for physical examination and clinical studies bedragen in dit verband beide 0 en omdat de grade modifier for functional history 2 hoger ligt dan de andere grade modifiers dient deze waarde genegeep te worden (pagina 572). Met gebruikmaking van de Net Adjustment Formula (pagina 582) komt betrokkene vervolgens uit op een score van -3. Toegepast op tabel 17-2 levert dit een percentage functiestoornis van 2% op.
in het kader van hoofdstuk 13 komen de door betrokkene aangegeven sensibele stoornissen niet in aanmerking voor een aanvullend percentage functiestoornis vanwege een centrale laesie.
g. Welke medische beperkingen stelt u vast als gevolg van het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven en zonodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
Antwoord:
Strikt genomen zijn er geen neurologische afwijkingen vastgesteld behoudens een lichte sensibele stoornis van het linker been en derhalve kan niet gesproken worden van neurologisch bepaalde beperkingen behalve lichte beperkingen ten aanzien van huidcontact wat betreft het linker been (hoofdstuk 111, functionele mogelijkheden lijst).
(…).”
2.7 In het kader van de wet WIA heeft op 19 oktober 2012 een geneeskundig onderzoek van [Verzoeker] plaatsgevonden. De rapportage van dat onderzoek luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
“1 Vraagstelling
Heeft de bedrijfsarts terecht gesteld dat er geen benutbare mogelijkheden zijn?
(…)
2.2 Onderzoeksgegevens:
2.2.1 Dossiergegevens
Algemeen
(…) Op 06-12-2010 meldde cliënt zich arbeidsongeschikt voor dit werk vanwege aanhoudende klachten na een auto-ongeval in 2007.
2.2.2 Anamnese
Arbeidsanamnese en re-integratie
Cliënt is na uitval als gevolg van klachten na het auto-ongeval in 2007 in ander passend werk gestart. Bij overbelasting heeft hij hoofdpijn. Hij is snel licht in het hoofd. De re-integratie-inspanningen sinds het begin van het jaar zijn momenteel maximaal tot 3 x ½ uur thuiswerk uitgebreid.
Claimklachten en ervaren belemmeringen
Pijnklachten in de gehele rug en nek. Bewegingsbeperking doordat hij zich in een soort wazige toestand voelt met zijn rug. Het kost hem veel moeite om te lopen. Het is net of hij met zijn voeten in de stroop staat.
(…)
3 Beschouwing
3.1 Overwegingen en functionele mogelijkheden
Overwegingen
Cliënt is als gevolg van een auto-ongeval beperkt voor het gebruik van nek en rug. Daarbij zijn er nog mogelijkheden te duiden waarbij hij zitten, lopen en staan regelmatig moet afwisselen en niet zware of matig fysieke arbeid kan verrichten. (…) Derhalve acht ik de belastbaarheid conform zoals de bedrijfsarts oordeelde terecht.
(…)”
Uit de bij deze rapportage behorende Functionele Mogelijkheden Lijst volgt een groot aantal beperkingen en een maximale belasting van drie keer een half uur per week.
2.7 Met ingang van 3 december 2012 ontvangt [Verzoeker] van het UWV een WIA/WGA-uitkering. In dat kader is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%.
2.9 Allianz heeft terzake van schadevergoeding een bedrag voldaan aan [Verzoeker] van € 25.250,-, waaronder een bedrag van € 500,- voor immateriële schade.
3. Het geschil
3.1 [Verzoeker] heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat de klachten als omschreven in het expertiserapport van [Persoon 1] van 1 juni 2011 met aanvulling van 4 juni 2011, in causaal verband staan met het ongeval van 3 maart 2007, alsmede Allianz te veroordelen haar medewerking te verlenen aan een nader deskundigenonderzoek door een verzekeringsarts dat inhoudt de opstelling van een belastbaarheids/beperkingenpatroon op basis van de hier bedoelde klachten, en voorts de kosten van de procedure als bedoeld in artikel 1019aa Rv te begroten op € 3.249,73 te vermeerderen met het griffierecht en de kosten van het voorbereiden en bijwonen van de zitting en Allianz te veroordelen tot betaling van die kosten aan [Verzoeker].
3.2 Het verweer van Allianz strekt tot niet-onvankelijk verklaring van [Verzoeker] in zijn verzoek, althans tot afwijzing van dat verzoek zonder begroting en/of toekenning van de aan zijn zijde gevallen proceskosten.
4. De beoordeling
4.1
4.1.1 [Verzoeker] heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w Rv. In genoemd artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure in letsel- en overlijdensschadezaken opgenomen. In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Volgens Allianz is dat niet het geval.
4.1.2 De rechtbank overweegt dat het doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen. In de deelgeschilprocedure kunnen geschillen aan de orde komen omtrent of in verband met een deel van hetgeen terzake van de schade door dood of letsel tussen partijen rechtens geldt. De beslissing daarover dient ingevolge artikel 1019z Rv bij te kunnen dragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering zoals die zou luiden indien de zaak ten principale aanhangig zou zijn gemaakt. Met andere woorden: de rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden.
4.1.3 Een verzoek als het onderhavige, dat er toe strekt dat wordt vastgesteld dat sprake is van causaal verband tussen ongeval en letsel, leent zich naar het oordeel van de rechtbank bij uitstek voor behandeling in het kader van een deelgeschilprocedure. Juist met het oog op dit type deelgeschillen is de regeling in het leven geroepen. Dat er tussen partijen mogelijk nog andere geschilpunten zijn en dat de beslechting van dit deelgeschil niet meebrengt dat direct een vaststellingsovereenkomst kan worden gesloten, is niet relevant. Aannemelijk is immers dat een verzoek als het onderhavige bij toewijzing de weg kan openen voor verdere onderhandelingen die uiteindelijk tot een vaststellingsovereenkomst kunnen leiden. Dat [Verzoeker] zijn verzoek in de visie van Allianz onvoldoende heeft onderbouwd, kan van belang zijn voor de eventuele toewijsbaarheid van het verzoek, maar staat aan de ontvankelijkheid van [Verzoeker] niet in de weg. [Verzoeker] zal dan ook worden ontvangen in het verzoek.
4.2 Voor de inhoudelijke beoordeling van het verzoek strekkende tot het vaststellen van causaal verband tussen het ongeval en de door [Verzoeker] gestelde klachten, is, zoals Allianz terecht heeft aangevoerd, allereerst de vraag aan de orde of [Verzoeker] klachten heeft ondervonden en op dit moment nog ondervindt. Pas indien vast staat dat sprake is van klachten, kan immers beoordeeld worden of deze klachten in causaal verband staan tot het ongeval. Allianz heeft gesteld dat de door [Verzoeker] gestelde klachten hoe dan ook niet terzake doen omdat zij geen letsel in de zin van artikel 6:107 BW opleveren. Volgens Allianz is alleen in geval van objectieve medische afwijkingen sprake van letsel in vorenbedoelde zin. De rechtbank verwerpt dat standpunt. Enige objectivering is vereist, maar voldoende is dat van de door [Verzoeker] gestelde klachten objectief kan worden vastgesteld dat zij reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Op grond van vaste jurisprudentie is het niet noodzakelijk dat bij klachten als de onderhavige, die zich niet of slechts in beperkte mate lenen voor objectivering, een onderliggend anatomisch substraat valt aan te wijzen. Hieruit volgt dat ook sprake kan zijn van lichamelijk letsel in de zin van artikel 6:107 BW als geen anatomisch substraat aanwezig is.
4.3 Om het bestaan van de klachten te kunnen vaststellen, dient derhalve te worden aangetoond dat de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. De bewijslast daarvan rust in beginsel op [Verzoeker]. Anders dan waarvan [Verzoeker] uitgaat, is het rapport van [Persoon 1] daartoe naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. [Persoon 1] heeft in zijn rapport een beschrijving gegeven van de klachten die [Verzoeker] naar zijn zeggen ten tijde van het onderzoek ondervond. [Persoon 1] heeft geen mededelingen gedaan over de vraag of en in hoeverre hij deze klachten reëel acht. [Persoon 1] is daarnaar ook niet gevraagd. Het enkele feit dat [Persoon 1] zich daarover in zijn rapport niet uitlaat, is onvoldoende om aan te nemen dat [Persoon 1] de klachten kennelijk reëel acht in de vorenbedoelde zin. De overige door [Verzoeker] in het geding gebrachte stukken vormen evenmin een voldoende onderbouwing voor het bestaan van de klachten. In de verzekeringsgeneeskundige rapportage, het arbeidsdeskundig onderzoek en het journaal van de huisarts worden geen mededelingen gedaan over de realiteit van de klachten. Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestaan van de klachten niet op basis van de thans overgelegde stukken worden vastgesteld.
4.4 Ten aanzien van het causaal verband geldt het volgende.
4.5 Vast staat dat [Verzoeker] direct na het ongeval is uitgevallen wegens klachten als gevolg van het ongeval. Allianz heeft erkend dat de klachten waar [Verzoeker] toen mee kampte veroorzaakt waren door het ongeval. Vast staat ook dat Van Kopper per 18 juli 2008 weer volledig arbeidsgeschikt is gemeld en pas op 6 december 2010 weer is uitgevallen. Daaruit leidt Allianz af dat de klachten die [Verzoeker] in 2010 heeft ontwikkeld, zo zij al bestaan, niets met het ongeval van doen hebben. In dit verband heeft Allianz ook gesteld dat zich in de tussenliggende periode bij de werkgever van [Verzoeker] ontwikkelingen hebben voorgedaan die tot werkdrukverhoging hebben geleid. Zo dreigde er in juli 2009 boventalligheid en een functiewijziging voor [Verzoeker], aldus Allianz. Uiteindelijk is [Verzoeker] werkzaam gebleven in de functie van accountmanager in de buitendienst, doch onder gewijzigde omstandigheden. Allianz stelt zich op het standpunt dat de klachten waarmee [Verzoeker] naar zijn stelling in 2010 is uitgevallen, het gevolg zijn van de onzekerheid en onduidelijkheid van [Verzoeker] over de inhoud en het behoud van zijn baan, en de daaruit voortvloeiende stress.
4.6 [Verzoeker] heeft tegenover deze gemotiveerde betwisting onvoldoende onderbouwd dat het bedoelde causale verband er wel is. [Verzoeker] beroept zich ter onderbouwing op het rapport van [Persoon 1]. In dat rapport wordt evenwel juist steun gevonden voor het bestaan van mogelijke andere oorzaken voor het uitvallen van [Verzoeker] in december 2010. Onder de beantwoording van vraag 1d naar de differentiaal diagnostische overwegingen van [Persoon 1], geeft [Persoon 1] aan dat de klachten niet neurologisch te objectiveren zijn en dat sprake zou kunnen zijn van andere dan neurologische factoren die aanleiding geven tot het ontstaan van de klachten, zoals latente depressies of angststoornissen. [Persoon 1] verwijst terzake naar de overwegingen van de revalidatiearts, die kennelijk heeft aangegeven dat angst, verwerking, houdings- en myalgische klachten een onderhoudende rol spelen bij het klachtenpatroon. Het rapport van [Persoon 1] vormt dan ook onvoldoende basis om in rechte vast te stellen dat het hier bedoelde causale verband aanwezig is, mede gelet op het vaststaande feit dat [Verzoeker] in 2008 weer volledig arbeidsgeschikt is gemeld. [Verzoeker] heeft weliswaar gesteld dat desondanks sprake is van een onafgebroken klachtenpatroon, doch ook als dat juist is dan nog blijft onduidelijk in hoeverre het ongeval debet is aan het voortbestaan van de klachten.
4.7 Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de thans overgelegde medische en arbeidsdeskundige informatie dan ook geen definitieve beslissing worden genomen ten aanzien van de vraag of sprake is van de door [Verzoeker] gestelde klachten en of sprake is van causaal verband tussen de klachten en het ongeval. Een verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar de (uit de klachten voortkomende) beperkingen van [Verzoeker] is daarom thans niet aan de orde.
4.8 Tegen de achtergrond van het voorgaande ligt het naar het oordeel van de rechtbank in de rede dat een psychiatrische expertise plaatsvindt, zoals ook door [Persoon 1] gezien zijn antwoord op vraag 1d kennelijk wenselijk wordt geacht. In dat onderzoek zal zowel het bestaan van de klachten (dat wil zeggen de vraag of de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn) als de kwestie van het causale verband (waaronder begrepen de mogelijkheid van alternatieve oorzaken van de klachten waarmee [Verzoeker] na zijn uitval eind 2010 kampt) aan de orde dienen te komen. Het verzoek van [Verzoeker] richt zich niet op (de medewerking aan) een dergelijk onderzoek. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
4.9 Op grond van artikel 1019aa Rv dient de rechtbank de kosten te begroten van de deelgeschilprocedure aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Onder redelijke kosten wordt verstaan kosten die in redelijkheid zijn gemaakt, waarvan de hoogte eveneens redelijk is. Slechts indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld is er geen plaats voor begroting van de proceskosten. Van deze laatste situatie is, anders dan Allianz heeft aangevoerd, in dit geval geen sprake. Zoals hiervoor onder 5.1.3 reeds is geoordeeld is een discussie over de causaliteit in principe een kwestie die zich leent voor een behandeling in deelgeschil. Een afwijzing van het verzoek als zodanig staat niet in de weg aan het begroten van deze kosten op de voet van artikel 1019aa Rv. Van misbruik van procesrecht op grond waarvan de bedoelde kosten op nihil gesteld zouden moeten worden is niet gebleken.
4.10 Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door [Verzoeker] gestelde kosten in redelijkheid gemaakt. Bij het verzoekschrift en ter zitting heeft mr. Van der Wouden een gespecificeerde onderbouwing gegeven van de tot en met het moment van de mondelinge behandeling gemaakte kosten, die € 4.034,90 inclusief kantoorkosten en BTW bedragen (15 uur en 25 minuten à € 210,-, neerkomend op € 3.237,50, vermeerderd met 3% kantoorkosten, neerkomend op (afgerond) € 3.334,63, vermeerderd met 21% BTW, neerkomend op € 4.034,90). Allianz heeft terzake geen verweer gevoerd. De hoogte van deze kosten komt de rechtbank redelijk voor. De kosten zullen dan ook worden begroot op genoemd bedrag, te vermeerderen met het door [Verzoeker] betaalde griffierecht van € 267,-, in totaal dus € 4.301,90.
5.8 Nu de aansprakelijkheid van (de verzekerde van) Allianz voor de schadelijke gevolgen van het [Verzoeker] overkomen ongeval vaststaat, is de verzochte veroordeling van Allianz tot betaling van de buitengerechtelijke kosten toewijsbaar.
6. De beslissing
De rechtbank,
wijst het verzoek van [Verzoeker] af;
begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 4.301,90;
veroordeelt Allianz tot betaling aan [Verzoeker] van de hiervoor genoemde kosten ad
€ 4.301,90.
Deze beschikking is gegeven door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2013.?
1861/1980