Rb, deelgeschil: botsing fietser en motorfiets: 50 %-regel, geen billijkheidscorrectie

Samenvatting:

Racefietser steekt in donker onverlichte fietsersoversteekplaats over en komt in botsing met motorrijder die voorrang heeft. Hij loopt zwaar letsel op. Fietser verzoekt verklaring voor recht dat de verzekeraar van de motorrijder volledig aansprakelijk is. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de verzekeraar in ieder geval aansprakelijk is voor 50% van de schade van de fietser op grond van de 50%-regel. 1. De rechtbank is van oordeel dat de (verkeers)fouten en gedragingen van de fietser in aanmerkelijk grotere mate tot het ongeval en de schade hebben bijgedragen dan de aan de motorrijder toe te rekenen omstandigheden, zodat er op grond van de causaliteitsafweging geen aanleiding is om de schadevergoedingsverplichting van diens verzekeraar op méér dan 50% te stellen. Ook de billijkheid eist geen andere verdeling dan 50/50. 2. Kosten deelgeschil: € 5.324,24.

ECLI:NL:RBZWB:2013:11345
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak: 09-10-2013
Datum publicatie: 18-09-2014
Zaaknummer: CIV_265149_Einduitspraak.doc
Rechtsgebieden: Civiel recht
Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Deelgeschilprocedure. Verkeersongeval, fietser in botsing met motorrijder. Fietser verzoekt verklaring voor recht dat de verzekeraar van de motorrijder volledig aansprakelijk is voor het ongeval en de daaruit voortvloeiende schade. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de verzekeraar in ieder geval aansprakelijk is voor 50% van de schade van de fietser op grond van de 50%-regel. De fietser heeft een voorrangsregel geschonden door de naderende motor in strijd met de verkeersregels geen voorrang te verlenen. De rechtbank is van oordeel dat de (verkeers)fouten en gedragingen van de fietser in aanmerkelijk grotere mate tot het ongeval en de schade hebben bijgedragen dan de aan de motorrijder toe te rekenen omstandigheden, zodat er op grond van de causaliteitsafweging geen aanleiding is om de schadevergoedingsverplichting van diens verzekeraar op méér dan 50% te stellen. Ook de billijkheid eist geen andere verdeling dan 50/50.
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

Uitspraak
beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Middelburg
zaaknummer / rekestnummer: C/02/265149 / HA RK 13-152

Beschikking van 9 oktober 2013

in de zaak van

[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. P.N. Langstraat te Rotterdam,

tegen

de onderlinge waarborgmaatschappij met uitgesloten aansprakelijkheid ONDERLINGE VERZEKERING MAATSCHAPPIJ ZLM U.A.,
gevestigd te Goes,
verweerster,
advocaat mr. J.C. van den Dries te Goes.

Partijen zullen hierna worden aangeduid als [verzoeker] en ZLM.

1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift
– het verweerschrift
– de mondelinge behandeling.

2 De feiten

2.1. Op 4 oktober 2011 omstreeks 23.00 uur heeft op de [straat- + plaatsnaam] een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij [verzoeker] als fietser in botsing is gekomen met een motorfiets, waarvan de bestuurder [bestuurder], hierna: [bestuurder], voor wettelijke aansprakelijkheid is verzekerd bij ZLM.

2.2. De aanrijding vond plaats toen [verzoeker] met zijn racefiets de onverlichte fietsersoversteekplaats overstak. Middels zogenaamde “haaientanden” en een gebodsbord is bij het fietspad aangegeven dat het verkeer op de [straatnaam] voorrang heeft. Voorafgaand aan de oversteekplaats wordt verkeer op de [straatnaam] voor de oversteekplaats gewaarschuwd. De racefiets van [verzoeker] was voorzien van verlichting op de voor- en achterzijde. Daarnaast had [verzoeker] een rood knipperlampje aan zijn rugzak.

2.3. [bestuurder] heeft verklaard het rode knipperlampje van [verzoeker] te hebben waargenomen en met een snelheid van 50 à 60 km per uur te hebben gereden op het moment van de aanrijding.

2.4. Uit het door de politie opgemaakte mutatierapport blijkt dat ter plaatse van het ongeval geen remsporen zijn aangetroffen.

2.5. [verzoeker] heeft ten gevolge van het ongeval letsel opgelopen bestaande uit onder meer een zware hersenkneuzing, sleutelbeenfractuur, ribcontusie, klaplong, dubbele kaakfractuur, jukbeenfractuur, dubbel schoudergewricht fractuur, beschadigd gebit, blaascontusie, beschadigd kraakbeen in linkeroor, beschadiging van het ellebooggewricht en twee ribfracturen.

2.6. De maximaal toegestane snelheid ter plaatse van het ongeval was 50 km per uur.

2.7. ZLM heeft bij brief d.d. 18 november 2011 laten weten zich niet te beroepen op overmacht.

3 Het geschil

3.1. [verzoeker] verzoekt te verklaren voor recht dat ZLM volledig aansprakelijk is voor het ongeluk van [verzoeker] op 4 oktober 2011 en deswege de daaruit voor hem voortvloeiende schade volledig dient te vergoeden, de kosten van deze procedure te begroten op € 5.050,24, vermeerderd met het griffierecht en te bepalen dat ZLM deze kosten binnen 14 dagen na de datum van de beschikking aan [verzoeker] dient te vergoeden.
Hij stelt daartoe dat er geen sprake is van eigen schuld zoals ZLM stelt. Volgens [verzoeker] heeft [bestuurder] in veel grotere mate dan hij bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval, nu hij te hard reed en onvoldoende heeft geanticipeerd op de verkeerssituatie ter plaatse. [verzoeker] is van mening dat er sprake is van causaal verband tussen de verkeersfout van [bestuurder] en het ongeval, nu het ongeval had kunnen worden voorkomen als [bestuurder] zijn snelheid had verminderd. [verzoeker] stelt dat hij de motorfiets van [bestuurder] niet kon waarnemen vanwege de weersomstandigheden en het feit dat [bestuurder] te hard reed en dat hij er gezien de weersomstandigheden en verkeerssituatie op mocht vertrouwen dat [bestuurder] zijn snelheid had aangepast. [verzoeker] is van mening dat er niet kan worden gesproken van een voorrangsfout aan zijn kant nu hij [bestuurder] niet heeft waargenomen. Als er sprake zou zijn van (enige) eigen schuld is ZLM op grond van de billijkheidscorrectie volgens [verzoeker] toch gehouden tot vergoeding van de gehele schade die hij ten gevolge van het ongeval heeft geleden en nog lijdt.

3.2. ZLM voert verweer. Zij stelt daartoe dat de causale bijdrage van [verzoeker] aan het ontstaan van de aanrijding bijna 100% is geweest, nu hij geen voorrang heeft verleend terwijl hij wist dat hij dat moest doen en terwijl hij de motor van [bestuurder] kon zien en horen naderen. De snelheid waarmee [bestuurder] reed is volgens ZLM geen causale factor geweest bij de aanrijding omdat er onvoldoende reactietijd zat tussen het waarnemen van de voorrangsschending en het plaatsvinden van de aanrijding. Zij stelt dat het ongeval ook was gebeurd als [bestuurder] zachter was gaan rijden. Gezien het ernstige verwijt dat [verzoeker] gemaakt dient te worden is er naar de mening van ZLM geen reden voor een (extra) billijkheidscorrectie.

4 De beoordeling

4.1. [verzoeker] heeft het verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade, neergelegd in de artikelen 1019w tot 1019cc Rv (hierna: deelgeschilprocedure). De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen vragen in een deelgeschilprocedure de rechter om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen, met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w Rv).

4.2. De rechtbank begrijpt dat hetgeen partijen verdeeld houdt, ziet op de vraag of en zo ja, in welke mate het ongeval (mede) is ontstaan door omstandigheden die aan [verzoeker] zelf kunnen worden toegerekend. De rechtbank is, evenals partijen, van oordeel dat dit geschilpunt zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Partijen zijn het erover eens dat de verzochte beslissing kan leiden tot de (uiteindelijke) totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De rechtbank zal dan ook op dit punt een beslissing geven zoals door partijen gevraagd.

4.3. Tussen partijen staat niet ter discussie dat ZLM in ieder geval aansprakelijk is voor 50% van de schade van [verzoeker] op grond van de 50%-regel die ingevolge de jurisprudentie geldt wanneer een volwassen ‘zwakke’ verkeersdeelnemer wordt getroffen door een verkeersongeval waarbij een ‘sterke’ verkeersdeelnemer betrokken is, tenzij de ‘sterke’ verkeersdeelnemer overmacht aannemelijk maakt (artikel 185 Wegenverkeerswet). In casu wordt geen beroep op overmacht gedaan.

4.4. Voor de beantwoording van de vraag of ZLM meer dan 50% van de schade van [verzoeker] dient te vergoeden, moet worden nagegaan of de gedraging(en) van [bestuurder] in verhouding tot die van [verzoeker] voor meer dan 50% tot de schade hebben bijgedragen dan wel of de in artikel 6:101 BW bedoelde billijkheid in het licht van alle omstandigheden van het geval eist dat meer dan 50% van de schade voor rekening van ZLM komt.

De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
4.5. Voorop staat dat [verzoeker] een voorrangsregel heeft geschonden door de naderende motor in strijd met de verkeersregels geen voorrang te verlenen. Hij stelt dat voor hem niet mogelijk was de motor te zien aankomen vanwege de weersomstandigheden, de verkeerssituatie en het feit dat [bestuurder] met te hoge snelheid reed. De rechtbank overweegt dat [verzoeker] zijn stelling dat het die dag winderig was op geen enkele wijze heeft onderbouwd, zodat zij daaraan voorbij gaat. Voorts zijn ten aanzien van het weer geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waardoor het zicht op of de hoorbaarheid van het geluid van de aankomende motor zou kunnen zijn beïnvloed. Ook in de verkeerssituatie ter plaatse ziet de rechtbank geen belemmering voor het zien en horen aankomen van de motor. Door ZLM is onweersproken gesteld dat [verzoeker] bij de fietsersoversteekplaats een goed zicht had op naderend verkeer, welk zicht naar de linkerkant circa 100 meter onbelemmerd was.
Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de motor verlichting voerde. Uit de foto’s, die door ZLM zijn overgelegd en die een situatie weergeven die vergelijkbaar is met die ten tijde van de aanrijding, blijkt dat de verlichting van de motor goed te onderscheiden is van de van het bedrijventerrein afkomstige verlichting.
Ten aanzien van de snelheid waarmee de motor naderde wordt uitgegaan van 50 à 60 kilometer per uur, nu [verzoeker] zijn stelling dat [bestuurder] veel harder heeft gereden slechts heeft onderbouwd door aan te geven dat hij daadwerkelijk goed heeft opgelet voordat hij ging oversteken en dat hij [bestuurder] niet heeft waargenomen. De rechtbank overweegt hierbij dat zelfs als [bestuurder] met een lichte overschrijding van de toegestane snelheid heeft gereden, [verzoeker], gelet op de afstand waarover hij [bestuurder] moet hebben zien aankomen, voldoende tijd moet hebben gehad de oversteek te maken zonder daarbij in botsing te komen met [bestuurder]. Nu [verzoeker] wel in botsing is gekomen met [bestuurder], komt de rechtbank tot de conclusie dat [verzoeker] zijn oversteek moet zijn aangevangen op een moment dat [bestuurder] al erg dicht was genaderd, en wel zo dichtbij, dat [verzoeker] hem had moeten zien.

4.6. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank niet aannemelijk dat [verzoeker] de motor niet heeft kunnen zien of horen aankomen. Door geen voorrang te verlenen aan de motor is sprake van een verkeersfout aan de zijde van [verzoeker] en kan worden geconcludeerd dat hij in de gegeven omstandigheden onvoldoende oplettend aan het verkeer heeft deelgenomen.

4.7. Aan [bestuurder] moet worden toegerekend dat hij de ter plaatse geldende maximum snelheid in lichte mate heeft overschreden en dat hij onvoldoende heeft geanticipeerd op de mogelijkheid dat de door hem middels het knipperlichtje waargenomen fietser, in strijd met de ter plaatse geldende voorrangsregel, zou oversteken. In ieder geval had van hem verwacht mogen worden dat hij bij het waarnemen van het knipperlichtje van de fietser, met het oog op de onverlichte oversteekplaats die hij naderde, wat gas had teruggenomen.
Echter, niet is komen vast te staan dat de aanrijding niet zou hebben plaatsgevonden als [bestuurder] wel had geremd.

4.8. Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de (verkeers)fouten en gedragingen van [verzoeker] in aanmerkelijk grotere mate tot het ongeval en de schade hebben bijgedragen dan de aan [bestuurder] toe te rekenen omstandigheden, zodat er op grond van de causaliteitsafweging geen aanleiding is om de schadevergoedingsverplichting van ZLM op méér dan 50% te stellen.

4.9. Na de beoordeling van de causaliteitsmaatstaf komt de vraag aan de orde of – eveneens op de voet van artikel 6:101 BW – een andere verdeling in het kader van de schadevergoedingsplicht op zijn plaats is. Dit is het geval indien de billijkheid dit eist, gelet op de persoonlijke en maatschappelijke belangen die bij het geval zijn betrokken: de zogenoemde billijkheidscorrectie. Er wordt in dit kader rekening gehouden met de ernst en de mate van verwijtbaarheid van de over en weer gemaakte fouten en met de andere omstandigheden van het geval, zoals de ernst van het letsel.

4.10. Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende oplettend aan het verkeer heeft deelgenomen en dat daardoor zijn aandeel in het ontstaan van het ongeval aanmerkelijk groter is dan dat van [bestuurder]. De ernst en mate van verwijtbaarheid en de door hem gemaakte fouten zijn van dien aard dat hetgeen [bestuurder] verweten kan worden, namelijk niet (anticiperend op een mogelijke voorrangsfout) afremmen bij het waarnemen van het knipperlichtje van [bestuurder], qua ernst en mate van verwijtbaarheid niet behoort te leiden tot een andere verdeling van de schadevergoedingsplicht dan 50/50.

4.11. De rechtbank overweegt voorts dat weliswaar sprake is van ernstig letsel bij [verzoeker], doch dat reeds in de 50%-regel is verdisconteerd dat bij aanrijding van een gemotoriseerd voertuig met een voetganger of fietser, de kans op ernstig letsel aanzienlijk is, waardoor niet de enkele omstandigheid dat sprake is van ernstig letsel kan leiden tot toepassing van de billijkheidscorrectie ten gunste van [verzoeker].

4.12. De door [verzoeker] aangevoerde omstandigheid dat [bestuurder] bij ZLM voor de schade is verzekerd, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om een billijkheidscorrectie ten gunste van [verzoeker] eiser toe te passen.

4.13. Gezien de hiervoor geschetste gedragingen van [verzoeker] en [bestuurder] als verkeersdeelnemers en de verwijten die hen kunnen worden gemaakt ter zake daarvan, alsmede de aard en de ernst van het letsel van [verzoeker], komt de rechtbank tot de conclusie dat de billijkheid geen andere verdeling eist dan 50/50, en wel zo dat ZLM gehouden is om 50% van de schade van [verzoeker] te vergoeden.
Het verzoek zal dan ook op na te melden wijze worden toegewezen.

4.14. Nu zijdens ZLM geen verweer is gevoerd tegen de gevorderde kostenbegroting en veroordeling en die begroting naar het oordeel van de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets kan doorstaan, zal dit verzoek worden toegewezen.
Daarbij zoals ter gelegenheid van de comparitie is verzocht en niet weersproken ook rekening worden gehouden met het griffierecht € 274,– griffierecht.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1. verklaart voor recht dat ZLM deels aansprakelijk is voor het ongeluk van [verzoeker] van 4 oktober 2011 en deswege de daaruit voor [verzoeker] voortvloeiende schade voor 50 % dient te vergoeden,

5.2. begroot de kosten van de procedure op € 5.324,24 en bepaalt dat ZLM deze aan [verzoeker] dient te vergoeden binnen 14 dagen na heden,

5.3. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,

5.4. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2013.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey