Rb, deelgeschil: carrièreverloop, redelijke verwachting, 40% kans op andere functie gezien afname arbeidsplaatsen
Bepaling hypothetisch carrièreverloop 41-jarige bedrijfsverpleegkundige. 1. De rechtbank stelt voorop dat aan het bewijs van de hypothetische situatie geen hoge eisen mogen worden gesteld. De rechtbank komt tot het oordeel dat zonder het ongeval een reële kans bestond dat benadeelde na het voltooien van zijn opleiding tot bedrijfsverpleegkundige een opleiding tot arbeidshygiënist zou hebben gevolgd en uiteindelijk een functie bij een arbodienst zou hebben gekregen. De rechtbank houdt rekening met de door de arbeidsdeskundige en de verzekeraar genoemde omstandigheid dat het aantal arbeidsplaatsen door onder andere de wijziging van de Arbowet de laatste jaren is sterk afgenomen. Op grond van die ontwikkelingen dient de kans op het verwerven van die functie beperkt te worden geacht. Gelet op deze onzekerheden acht de rechtbank het redelijk dat rekening wordt gehouden met een kans van 40% dat benadeelde in plaats van een eindfunctie als bedrijfsverpleegkundige een eindfunctie van arbeidshygiënist zou hebben verworven. 2. Kosten deelgeschil: € 6338,66; uurtarief € 235 redelijk.
ECLI:NL:RBROT:2014:6616
Instantie: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 19-08-2014
Datum publicatie: 21-08-2014
Zaaknummer: C-10-4477678- HA RK 14-265
Rechtsgebieden: Civiel recht
Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Deelgeschil. Verlies van arbeidsvermogen. Kans op gestelde eindfunctie.
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Team Handel
zaaknummer / rekestnummer: C/10/447768 / HA RK 14-265
Beschikking van 19 augustus 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. F.J. van Benthum,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ZIEKENVERVOER BORNKAMP B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de naamloze vennootschap REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
verweersters,
advocaat mr. H. van Katwijk.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [eiser] en Reaal c.s. Verweersters afzonderlijk zullen hierna worden aangeduid als Ziekenvervoer Bornkamp en Reaal.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift met producties,
– de bij brief van mr. Van Benthem van 25 juni 2014 toegezonden en ter zitting overgelegde productie 8a van [eiser],
– het verweerschrift met producties,
– de bij brief en fax van mr. Van Benthem van 7 juli 2014 toegezonden en ter zitting overgelegde aanvullende producties van [eiser],
– de mondelinge behandeling ter openbare zitting van 8 juli 2014,
– de pleitnota van [eiser].
2 De vaststaande feiten
2.1. In de nacht van 19 op 20 april 1999 heeft [eiser] een hartinfarct gekregen en heeft het ambulancepersoneel in dienst van Ziekenvervoer Bornkamp de defibrillator onjuist aangesloten waardoor de defibrillatie pas geruime tijd later heeft plaatsgevonden.
2.2. Reaal is (rechtsopvolgster van) de aansprakelijkheidsverzekeraar van Ziekenvervoer Bornkamp en heeft de aansprakelijkheid van haar verzekerde voor de bij het defibrilleren gemaakte fout erkend.
2.3. Door de fout bij het defibrilleren (verder: het ongeval) heeft [eiser] een beschadiging aan de borstkas met chronische pijn en ernstig hersenletsel opgelopen. Dit hersenletsel resulteert in uitgebreide cognitieve stoornissen, karakterveranderingen en stoornissen in de motoriek die zich uiten in een licht gestoorde gang en problemen met balans.
2.4. Op verzoek van partijen heeft [deskundige] een medisch onderzoek verricht en op 14 augustus 2003 rapport uitgebracht. Het antwoord op de vraag “Heeft u nog opmerkingen die van belang zijn voor de beoordeling van deze casus” in dit rapport luidt – voor zover hier van belang – : “De heer [eiser] heeft door zijn circulatiestilstand forse schade opgelopen in zijn cognitief functioneren. In vergelijking met andere overlevers van een circulaire stilstand valt hij in de laagste percentilen. Zijn uitgangssituatie daarentegen was beter dan de gemiddelde overlever. De ambulance was aanwezig bij de collapse en indien er direct had kunnen worden gedefibrilleerd zou het te verwachten zijn dat de heer [eiser] boven het gemiddelde op de neuropsychologisch testen had gescoord. […]”
2.5. Ten tijde van het voorval was [eiser] 41 jaar oud en als leerling bedrijfsverpleegkundige werkzaam bij Arboned. Hij had op dat moment de volgende opleidingen afgerond:
– mavo-opleiding,
– opleiding tot ziekenverzorgende,
– opleiding ziekenverpleging B,
– opleiding hbo-verpleegkundige,
– managementopleiding Gezondheidszorg,
alsmede nog enige korte cursussen gevolgd.
2.6. In opdracht van [eiser] heeft [deskundige2], register arbeidsdeskundige verbonden aan arbeidsdeskundig bureau Radar, onderzocht wat de mogelijkheden van [eiser] zouden zijn geweest en wat redelijkerwijs als eindstudie en laatste carrièrestap gezien kan worden. Het door hem op 13 december 2012 uitgebrachte rapport vermeldt – voor zover hier van belang – : “[…] Waar zijn arbeidshygiënisten werkzaam?
Er zijn ongeveer 550 arbeidshygiënisten in Nederland werkzaam […]. Arbeidshygiënisten zijn werkzaam bij arbodiensten, overheid, onderwijs- en onderzoeksinstellingen, specifieke arbeidsbureaus en gespecialiseerde laboratoria. Zij werken veelal buiten bedrijven […]. Het gros is werkzaam bij een arbodienst. […]
Werkgelegenheid
De laatste jaren is het aantal arbeidsplaatsen sterk afgenomen door onder andere de wijziging van de Arbowet in 2007. Bedrijven zijn door de wijziging niet meer verplicht expertise van kerndeskundigen (arbeidshygiënisten) af te nemen van hun arbodienst en beginnen veel arbeidshygiënisten al dan niet gedwongen voor zichzelf. […]
Arbodienst 365 (voorheen Arboned) gaf aan dat zij in 2005 16 arbeidshygiënisten in dienst hadden, thans zijn dat er nog 12. […]
Beschouwing
Bedrijfsverpleegkundige en arbeidshygiënist zijn nauw verwante beroepen. Beiden houden zich bezig met de gezondheid en de werkomstandigheden van werknemers. De bedrijfskundige heeft de focus op het gevolg (ziekte/verzuim) van ongezonde werkomstandigheden en de arbeidshygiënist heeft de focus op de oorzaak (ongezonde werkomstandigheden) van de gezondheidsschade.
Mijn inziens is de belangstelling van betrokkene voor de opleiding arbeidshygiënist verklaarbaar en verdedigbaar, gelet op de raakvlakken van beide disciplines. Als men immer bezig is met het bestrijden van de symptomen/gevolgen, is het willen bestrijden van de oorzaken in mijn ogen een logische vervolgstap.
Uit mijn onderzoek blijkt dat de opleiding tot arbeidshygiënist een werk- en denkniveau op hbo-niveau vereist.
Betrokkene beschikte hier ook over gezien het feit dat hij voor het ongeval een tweetal opleidingen op hbo-niveau afgerond heeft en ook op de werkvloer op hbo-niveau ingezet is.
De opleiding vergt daarnaast een flinke natuurwetenschappelijke basis op havoniveau van de kandidaat-student. Ik vernam van betrokkene, helaas zonder schriftelijk bewijs, dat hij beschikte over wiskunde, natuurkunde en scheikunde op mavoniveau. De basiskennis was dus aanwezig, het bijspijkeren van de kennis op havoniveau had hij naar mijn mening in zo’n 13-14 maanden kunnen volbrengen.
Gezien het bovenstaande acht ik het verdedigbaar dat betrokkene de opleiding in ieder geval bij Saxion had kunnen aanvangen, de toelatingseisen zijn daar minder streng. Bovendien had betrokkene daar waarschijnlijk een vrijstelling kunnen verkrijgen op het terrein van ergonomie/fysieke belasting. Betrokkene zou de studie hebben kunnen afronden in januari 2005.
Gelet op de eisen voor certificering (die indirect ook meewegen in de toelating voor de opleiding aan PHOV) kan ik niet zonder enig voorbehoud aangeven dat betrokkene ooit voor certificering in aanmerking zou zijn gekomen. Het niet gecertificeerd zijn, staat echter een loondienstbetrekking niet in de weg. Ik verwacht dan ook dat betrokkene zonder ongeval na zijn studie – begin 2005 dus ruim voor de wijziging van de Arbowet in 2007 – als arbeidshygiënist bij een arbodienst (Arboned 1 nu 365) dan wel bij de rijksoverheid had gewerkt. De maximale verdiensten voor een arbeidshygiënist liggen rond de € 4.400,- bruto per maand. Dit maximum bereikt men na ongeveer 10 jaar. […]”
2.7. In opdracht van [eiser] heeft het Nederlands Rekencentrum Letselschade (verder: het NRL) op 28 januari 2014 een berekening van het verlies van arbeidsvermogen gemaakt, waarbij onder meer als uitgangspunt is genomen dat [eiser] in 2005 arbeidshygiënist zou zijn geworden.
3 Het geschil
3.1. Het verzoek berust op artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en luidt – na vermindering – : te bepalen dat de uitgangspunten voor het verlies arbeidsvermogen correct zijn opgenomen in de rapportage van het NRL d.d. 28-01-2014, waarin uitgegaan wordt van een eindfunctie van arbeidshygiënist, met bepaling dat de buitengerechtelijke kosten betreffende dit verzoekschrift door Reaal c.s. voldaan dienen te worden conform de vaststelling door de rechtbank, binnen 14 dagen na het geven van een beschikking in deze zaak.
3.2. Reaal c.s. voeren verweer dat – samengevat – strekt tot afwijzing van het verzoek. Daarnaast voeren zij aan dat bij de begroting van de kosten van het deelgeschil het aantal uren dat daaraan is besteed dient te worden gematigd tot 15 uren.
s
4 De beoordeling
4.1. Het verzoek van [eiser] betreft de ontwikkeling van zijn carrière in de hypothetische situatie dat het voorval zich niet zou hebben voorgedaan. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het een deelgeschil in de zin van artikel 1019w Rv is en dat de beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
4.2. Bij de beantwoording van de vraag hoe de carrière van [eiser] zich in de hypothetische situatie zonder het voorval zou hebben ontwikkeld, staat het volgende voorop. Op [eiser] rusten de stelplicht en bewijslast ten aanzien van zijn stellingen omtrent de ontwikkeling van zijn carrière in de hypothetische situatie zonder het ongeval. Omdat het bij hypothetische gebeurtenissen niet zozeer om feiten gaat, maar veeleer om veronderstellingen, waaraan slechts een bepaalde mate van waarschijnlijkheid ten grondslag ligt, kunnen aan het bewijs van de hypothetische situatie zonder ongeval geen al te strenge eisen worden gesteld. Daarbij is van belang dat het de aansprakelijke veroorzaker is geweest die de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen zekerheid te verschaffen over wat zich in de hypothetische situatie zou hebben voorgedaan (vgl. Hoge Raad 15 mei 1998, LJN: ZC2654). Het gaat bij de bepaling van de hypothetische situatie om redelijke verwachtingen over de toekomstige ontwikkelingen. Die redelijke verwachtingen zullen doorgaans overeenkomen met de realistische verwachtingen, de verwachtingen die overeenkomen met de – uitgaande van de concrete omstandigheden van de benadeelde – normale gang van zaken. De partij die een afwijking van deze normale gang van zaken bepleit voor de hypothetische situatie, zal deze afwijking deugdelijk dienen te onderbouwen.
4.3. [eiser] stelt dat het redelijk is te veronderstellen dat hij – het ongeval weggedacht – arbeidshygiënist zou zijn geworden. Hij wijst daartoe op de diverse door hem afgeronde opleidingen, het niveau daarvan, het feit dat hij de zesjarige hbo-opleiding verpleegkundige naast een fulltime baan in drie jaar heeft afgerond, de hele goede resultaten die hij bij de managementopleiding Gezondheidszorg behaalde en op de inhoud van het rapport van het arbeidsdeskundige bureau Radar van 13 december 2012.
4.4. Reaal c.s. betwisten dat de carrière van [eiser] zich verder zou hebben ontwikkeld dan een fulltime carrière als bedrijfsverpleegkundige op een zeer adequaat niveau zonder onheil, zoals werkloosheid of arbeidsongeschiktheid. Zij voeren ten eerste aan dat daarmee, gelet op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, de goede en kwade kansen bij de ontwikkeling van de carrière van [eiser] reeds voldoende zijn verdisconteerd. Ten tweede voeren Reaal c.s. aan dat het bereiken van de functie van arbeidshygiënist voor het voorval niet aan de orde was, feitelijk op niets is gebaseerd en geen realistisch scenario is. Zij wijzen daarbij op in het rapport van Radar vermelde aspecten die voor [eiser] aan de opleiding tot arbeidshygiënist in de weg stonden en op een sterke afname van arbeidsplaatsen bij Arboned en andere arbodiensten.
4.5. De rechtbank gaat er, met [eiser], vanuit dat een redelijke verwachting omtrent de toekomstige ontwikkelingen in zijn situatie meebrengt dat ervan dient te worden uitgegaan dat [eiser] in de hypothetische situatie zonder het ongeval na het voltooien van zijn opleiding tot bedrijfsverpleegkundige de ambitie zou hebben gehad om nog een carrièrestap te maken en in dat kader een passende verdere opleiding te volgen. Die ambitie blijkt voldoende uit de reeks door [eiser] afgeronde opleidingen en de daarbij behaalde resultaten. Op grond van de door [eiser] genoten opleidingen en zijn functie bij Arboned is het voorts redelijk om te verwachten dat hij voor de opleiding tot arbeidshygiënist zou hebben gekozen. Daaraan doet niet af dat een daadwerkelijk plan om arbeidshygiënist te worden voor of ten tijde van het ongeval nog niet aanwezig was. Het laatste brengt wel mee dat er niet van kan worden uitgegaan dat [eiser] na de voltooiing van zijn opleiding als bedrijfsverpleegkundige zich onmiddellijk op een opleiding tot arbeidshygiënist zou hebben gericht. Dit geldt te meer nu [eiser] aanvankelijk heeft gesteld dat hij een studie geneeskunde zou hebben gevolgd, maar dat standpunt inmiddels als niet realistisch heeft laten varen. Er dient derhalve rekening te worden gehouden met een periode van oriëntatie van minimaal één jaar na de te verwachten voltooiing van de opleiding tot bedrijfsverpleegkundige in september 2001.
4.6. De door Reaal c.s. aangehaalde aspecten behoefden in redelijkheid voor [eiser] geen belemmering voor het volgen van de opleiding tot arbeidshygiënist in te houden. Volgens het rapport van Radar zou [eiser] immers naar redelijke verwachting voor de opleiding bij Saxion gekozen hebben en is voor toelating tot die opleiding geen assessment maar een toelatingsgesprek nodig en mag vrijwel iedereen met de opleiding starten en zijn er wel wat arboverpleegkundigen die met de opleiding starten. Voorts wordt in het rapport van Radar uiteengezet dat [eiser] zou hebben moeten en kunnen beginnen met cursussen om zijn kennis van natuur- en scheikunde op het vereiste havoniveau te brengen, zodat bijscholing om het voor de opleiding vereiste basisniveau, waarbij ook bijscholing wiskunde tot havoniveau nodig en mogelijk was, te bereiken niet illusoir was. Dit alles is niet gemotiveerd door Reaal c.s. weersproken, zodat daar in redelijkheid van uit kan worden gegaan.
4.7. Dat [eiser] beschikte over het voor de opleiding tot arbeidshygiënist benodigde werk- en denkniveau op hbo-niveau blijkt voldoende uit de door hem afgeronde hbo-opleiding verpleegkundige en de opleiding management Gezondheidszorg die met hij met heel goede resultaten heeft afgerond. Gelet op het medisch rapport van [deskundige] is het voorts een redelijke verwachting dat [eiser] na een adequate behandeling (defibrillatie) niet alleen fysiek maar ook mentaal over genoeg capaciteit zou hebben beschikt voor de opleiding tot arbeidshygiënist. Hoewel in zijn algemeenheid daarover enige onzekerheid bestaat, mag er dan ook van worden uitgegaan dat [eiser] bij een normale gang van zaken de opleiding tot arbeidshygiënist succesvol zou hebben afgerond.
4.8. Rekening houdende met een oriëntatieperiode van ten minste één jaar vanaf 1 september 2001, de door Radar opgegeven noodzakelijke periode van bijscholing van 13 à 14 maanden en de 1,5 jaar durende opleiding bij Saxion die elk jaar in de maand september begint, is het realistisch te verwachten dat [eiser] de opleiding tot arbeidshygiënist begin 2006 zou hebben afgerond. Enige motivering voor de aanname dat [eiser] direct na het voltooien van zijn opleiding een functie als arbeidshygiënist zou hebben verworven, kan in het rapport van Radar niet worden gevonden en is ook overigens niet door [eiser] gegeven. Daarbij komt dat volgens het rapport van Radar het aantal arbeidsplaatsen door onder andere de wijziging van de Arbowet in 2007 de laatste jaren is sterk afgenomen en dat uit de door Reaal c.s. overgelegde krantenartikelen over reorganisaties bij arbodiensten blijkt dat er ook al in 2006 sprake was van een beduidende afname van arbeidsplaatsen bij arbodiensten. Over de invloed daarvan op de kans van [eiser] op het verwerven van een functie als arbeidshygiënist verschillen partijen van mening. Op grond van die ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de leeftijd van 49 jaar die [eiser] in 2006 heeft bereikt, dient zijn kans op het verwerven van die functie beperkt te worden geacht. Dat die kans verwaarloosbaar was, kan bij gebreke van een verdere onderbouwing daaruit echter niet worden afgeleid.
4.9. Uit het vorenstaande volgt dat er in de hypothetische situatie zonder het ongeval een reële kans bestond dat [eiser] na het voltooien van zijn opleiding tot bedrijfsverpleegkundige een opleiding tot arbeidshygiënist zou hebben gevolgd en afgerond en uiteindelijk als zodanig een functie bij een arbodienst zou hebben gekregen. De voormelde onzekerheden in aanmerking nemende is het redelijk dat rekening wordt gehouden met een kans van 40% dat [eiser] per 1 juli 2008 in plaats van een eindfunctie als bedrijfsverpleegkundige een eindfunctie van arbeidshygiënist zou hebben verworven. Dit betekent dat bij de begroting van het verlies van arbeidsvermogen vanaf 1 juli 2008 een opslag van 40% van het verschil tussen het loon van een bedrijfsverpleegkundige en het loon van een arbeidshygiënist boven het loon van een bedrijfsverpleegkundige dient te worden meegenomen.
4.10. Niet ter discussie staat dat voor het overige de uitgangspunten voor het verlies van arbeidsvermogen in de rapportage van het NRL van 28 januari 2014 correct zijn opgenomen. Op grond van het vorenstaande zal het verzoek derhalve als na te melden worden toegewezen.
4.11. Op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv dienen de kosten van de procedure begroot te worden en dienen daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking genomen te worden. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
4.12. Het door de advocaat van [eiser] gehanteerde uurtarief van € 235,- exclusief 6,5% kantoorkosten en BTW is, zoals Reaal c.s. ter zitting ook niet langer heeft bestreden, redelijk. Volgens de gespecificeerde opgave van [eiser] is aan de procedure 23 uren besteed. Gelet op de beperkte omvang van het deelgeschil komt dit aantal uren hoog voor, maar dat wordt deels verklaard door de cognitieve stoornissen en karakterveranderingen van [eiser] als gevolg van het ongeval die extra tijd voor uitleg en overleg meebrengen. Dat verklaart echter onvoldoende de mate waarin in het verzoekschrift aandacht is besteed aan de voorgeschiedenis, zodat het aantal in redelijkheid aan de procedure bestede uren zal worden begroot op 20 uren. De kosten van de deelgeschilprocedure worden derhalve aan de zijde van [eiser] begroot op (20 x € 235 = € 4.700 + 6,5% + 21%) = € 6.056,66 inclusief BTW, te vermeerderen met het door [eiser] betaalde griffierecht van € 282,00, derhalve in totaal € 6.338,66.
5 De beslissing
De rechtbank
bepaalt dat een kans van 40% dat [eiser] per 1 juli 2008 in plaats van een eindfunctie als bedrijfsverpleegkundige een eindfunctie van arbeidshygiënist zou hebben verworven uitgangspunt is voor het verlies van arbeidsvermogen en dat de overige uitgangspunten voor dat verlies correct zijn opgenomen in de rapportage van het NRL d.d. 28-01-2014, waarin van de eindfunctie van arbeidshygiënist wordt uitgegaan;
begroot de kosten van dit deelgeschil aan de zijde van [eiser] op € 6.338,66 en bepaalt dat deze kosten binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking door Reaal c.s. aan [eiser] voldaan dienen te worden.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.C. Verschuur en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2014.