Rb, deelgeschil: erkenning aansprakelijkheid zag niet op causaal verband

Samenvatting:

Medische aansprakelijkheid, voetletsel na val van paard. 1. Benadeelde verzoekt voor recht te verklaren dat expertiserapport bindend is dat erkenning van aansprakelijkheid door verzekeraar tevens ziet op causaal verband. De rechtbank verklaart dat het rapport bindend is, maar oordeelt dat, gelet op de tweeledige conclusie in het rapport over het causale verband en de omstandigheid dat benadeelde werd bijgestaan door een rechtsbijstandverzekeraar, benadeelde er niet zonder meer van uit mocht gaan dat de erkenning van aansprakelijkheid ook zag op de conclusie van de expertisearts dat alle door hem in het rapport beschreven klachten en beperkingen aan de behandeling door de radioloog konden worden toegeschreven. 2. Kosten deelgeschil: € 16.215,89.

ECLI:NL:RBZWB:2013:7827

Instantie

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak

23-10-2013

Datum publicatie

31-10-2013

Zaaknummer

c/02/264971 HA RK 13-149

Rechtsgebieden

Civiel recht

Bijzondere kenmerken

Rekestprocedure

Inhoudsindicatie

Deelgeschil. Vraag of erkenning van aansprakelijkheid door verzekeraar tevens ziet op causaal verband waarover deskundige heeft geoordeeld. Voorts vraag of partijen, afgezien van die erkenning, gebonden zijn aan oordeel van deskundige over het causaal verband.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht

Breda

zaaknummer / rekestnummer: C/02/264971 / HA RK 13-149

Beschikking van 23 oktober 2013

in de zaak van

[verzoekster],

wonende te [woonplaats],

verzoekster,

advocaat mr. F.J. van Benthem,

tegen

1. de stichting

STICHTING AMPHIA,

gevestigd te Breda,

2. de onderlinge waarborgmaatschappij

DE ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ VOOR INSTELLINGEN IN DE GEZONDHEIDSZORG MEDIRISK B.A.,

gevestigd te Utrecht,

verweersters,

advocaat mr. M. Christe.

Verzoekster zal hierna ‘[verzoekster]’ genoemd worden en verweerders zullen worden aangeduid als ‘het ziekenhuis’ en ‘Medirisk’.

1 De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

·        

het op 7 juni 2013 ter griffie ontvangen verzoekschrift, met producties 1 tot en met 31;

·        

het op 20 augustus 2013 ter griffie ontvangen verweerschrift, met producties 1 tot en met 4;

·        

de brief van 27 augustus 2013 met de bijgevoegde kostenbegroting van [verzoekster] aan de rechtbank;

·        

de brief van 30 augustus 2013 met producties 32 en 33 van [verzoekster] aan de rechtbank;

·        

de mondelinge behandeling d.d. 3 september 2013 en de ter gelegenheid daarvan door partijen overgelegde pleitnota’s.

2 Het verzoek

2.1.

[verzoekster] verzoekt, na aanvulling van haar verzoek:

(1) voor recht te verklaren dat de uitkomsten van het expertisebericht van dr. [naam X] van 26 juni 2012 als bindend uitgangspunt hebben te gelden tussen partijen bij de verdere schadeafwikkeling;

(2) voor recht te verklaren dat uit het rapport van dr. [naam X] volgt dat sprake is van causaal verband tussen het medisch verwijtbaar handelen en de in het rapport genoemde klachten en beperkingen van [verzoekster];
(3) voor recht te verklaren dat sprake is van een erkenning van aansprakelijkheid die zich tevens uitstrekt tot de gevolgen van het medisch foutief handelen zoals in het verzoekschrift beschreven en waarop niet kan worden teruggekomen door het ziekenhuis en Medirisk;
(4) te bepalen dat het ziekenhuis en Medirisk gehouden zijn om de door [verzoekster] geleden en nog te lijden schade te vergoeden, zo mogelijk met bepaling dat Medirisk de regeling van de schade voortvarend ter hand neemt;

(5) te bepalen dat de kosten van deze procedure op grond van artikel 6:96 BW dienen te worden vastgesteld op € 16.215,89, althans een in goede justitie te bepalen bedrag en dat het ziekenhuis en Medirisk gehouden zijn tot betaling van deze kosten.

2.2.

Het ziekenhuis en Medirisk voeren verweer en verzoeken [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans haar verzoek af te wijzen en de kosten op nihil te begroten.

3 De beoordeling

feiten

3.1.

Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties, wordt uitgegaan van de hierna te noemen feiten.

voorgeschiedenis en behandelingen

3.1.1.

In januari 2005 is [verzoekster], geboren op 10 januari 1989, bij het paardrijden van haar paard gevallen. Als gevolg daarvan heeft zij letsel opgelopen van haar rechtervoet, dat in het rapport van dr. [naam X] wordt beschreven als een ‘Chopart luxatie’ met fracturen van het os cuboïd en het os naviculare. In verband met dit letsel is zij behandeld door dr. [naam D], als chirurg verbonden aan het ziekenhuis. De voet is gefixeerd met ‘Kirschner-draden’, waarvan er later een aantal is verwijderd, en geïmmobiliseerd met gips. Verder heeft [verzoekster] revalidatietherapie gevolgd. In de revalidatieperiode is tijdelijk een beeld van een Complex Regionaal Pijnsyndroom (CRPS, hierna ook aangeduid als “dystrofie”) gediagnosticeerd, in verband waarmee Fluimicil en vitamine C is voorgeschreven. De diagnose CRPS is korte tijd later herroepen.

3.1.2.

Begin 2009 heeft [verzoekster] zich in verband met pijn en irritaties van de rechtervoet opnieuw gewend tot dr. [naam D]. Omdat de chirurg dacht dat de klachten mogelijk verband hielden met de twee nog aanwezige draden, zijn deze op 7 april 2009 verwijderd.

3.1.3.

Omdat de klachten van [verzoekster] met de ingreep niet verdwenen waren, is zij doorverwezen naar dr. [naam Z], als orthopedisch chirurg verbonden aan het ziekenhuis. In de brief van 14 juli 2009 van dr. [naam Z] aan de huisarts van [verzoekster] is over het eerste consult van 8 juli 2009 onder meer het volgende vermeld:

“(…)

anamnese: patiente zagen wij op verzoek van de afdeling heelkunde in verband met voetklachten rechts. (…)
Op dit moment heeft zij pijn bij belasten met name van de middenvoet wat ontstaat na 15 minuten. Er is ook startpijn, echter nog geen nachtelijke pijn. Ze draagt confectieschoenen zonder inlay.
(…)

Lichamelijk onderzoek:
(…) Bij het belasten is er een verminderde steunfase aan de rechter zijde. De heelraise test is verminderd op 1 been. Het bovenste spronggewricht toont een dorsaalflexie/plantairflexie van 30-0-30. Onderste spronggewricht is stijf, evenals het Chopard gewricht. De kracht van de flexoren, extensoren alsook in- en eversoren zijn niet afwijkend. Sensibiliteit is niet afwijkend. Op dit moment is er geen CRPS beeld.
(…)
Aanvullend onderzoek: een CT-scan gemaakt in maart ’09 toont degeneratieve afwijkingen tussen talus en naviculare alsook calcaneus en cuboïd. Tevens ter plaatse van het tarso metatarsale gewricht en vooral tussen de vierde en vijfde straal. Een MRI scan toont degeneratieve afwijkingen van cuboïd en naviculare. Geen aanwijzingen voor opvallend botoedeem.

Differentiaal diagnose: er is sprake van post traumatische afwijkingen aan de voetwortel rechts bij status na luxatiefractuur.

Beleid: ter verdere analyse zal er nog een botscan gemaakt worden, alwaar gekeken wordt wat het gewricht is wat het meeste activiteit vertoont. Vervolgens zal patiënte waarschijnlijk een verwijzing krijgen voor orthopedisch schoeisel met ondersteuning en een afwikkelvoorziening maar bij een duidelijke enkele localisatie van de klachten valt nog een arthrodese te overwegen.
(…)”

3.1.4.

Op 2 september 2009 is [verzoekster] opnieuw door dr. [naam Z] gezien. Dr. [naam Z] heeft [verzoekster] bij die gelegenheid doorverwezen naar dr. [naam A], als radioloog verbonden aan het ziekenhuis, voor een zogenaamde ‘infiltratiebehandeling’ onder echogeleiding. Bij zo’n behandeling wordt met een naald een ontstekingsremmer en een pijnstiller geïnjecteerd in het gewricht. Deze behandeling heeft op 9 september 2009 plaatsgehad.

3.1.5.

Op 11 september 2009 heeft [verzoekster] dr. [naam B], orthopedisch chirurg bij het ziekenhuis, bezocht in verband met sinds de infiltratiebehandeling toegenomen klachten van de voet. Dr. [naam B] heeft geconcludeerd dat er (mogelijk) sprake was van dystrofie en heeft [verzoekster] voor behandeling doorverwezen naar dr. [naam C], anesthesioloog bij het ziekenhuis.
3.1.6. Op 15 september 2009 is [verzoekster] door dr.[naam C] gezien, maar deze was van oordeel dat geen sprake was van CRPS.

3.1.7.

In het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam is korte tijd later bij [verzoekster] CRPS gediagnosticeerd. Vanaf 2 oktober 2009 is [verzoekster] in verband daarmee behandeld bij het pijnbehandelcentrum van het Erasmus MC volgens het vigerende CRPS-protocol. [verzoekster] is verder door een psycholoog behandeld wegens een posttraumatisch stresssyndroom.

klachtprocedure

3.1.8.

Bij brief van 9 februari 2010 heeft [verzoekster] een klacht ingediend bij de klachtencommissie van het ziekenhuis over de behandeling door dr. [naam A] en dr.[naam C]. Verder heeft zij een klacht ingediend tegen het ziekenhuis wegens het ontbreken van een eenduidig beleid ter behandeling van CRPS klachten. De commissie heeft de klacht jegens de radioloog, voor zover die inhield dat hij [verzoekster] in verband met tijdens de behandeling geuite pijnklachten “onwelwillend” heeft bejegend, gegrond verklaard. Ook de klacht jegens het ziekenhuis is gegrond verklaard.

correspondentie tussen partijen en medische expertise

3.1.9.

Bij brief van 11 oktober 2010 heeft [verzoekster], bij monde van haar rechtsbijstandverzekeraar Arag, het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor schade die zij heeft geleden als gevolg van het niet tijdig diagnosticeren van CRPS en het instellen van een adequate behandeling in verband daarmee. Het ziekenhuis heeft de aansprakelijkstelling ter afhandeling doorgestuurd naar haar aansprakelijkheidsverzekeraar Medirisk.

3.1.10.

Bij brief van 15 februari 2011 heeft Medirisk aansprakelijkheid van het ziekenhuis van de hand gewezen.

3.1.11.

Bij brief van 5 april 2011 heeft Arag met verwijzing naar een advies van haar medisch adviseur aan Medirisk medegedeeld dat haar medisch adviseur zich niet geheel kan vinden in het standpunt van Medirisk en dat, indien Medirisk haar standpunt zou handhaven, een “dubbelzijdige onafhankelijke medische expertise” geïndiceerd is.

3.1.12.

Op 25 juli 2011 heeft Arag Medirisk een conceptbrief toegezonden, gericht aan dr. [naam X], orthopedisch chirurg te Gorssel, waarin een verzoek tot het verrichten van een expertise is vervat. In de conceptbrief zijn de volgende te beantwoorden vragen geformuleerd:
“1. Heeft dr. [naam Z] in 2009 gehandeld zoals een redelijk bekwaam vakgenoot zou hebben gehandeld onder dezelfde omstandigheden?
2. Was de injectie in de voet van cliënte op 9 september 2009 geïndiceerd als eerder aan CRPS was gedacht?”
In de conceptbrief zijn verder, voor het geval dr. [naam X] van oordeel zou zijn dat niet zorgvuldig is gehandeld, een tiental vragen ter beantwoording opgenomen die – kort gezegd – betrekking hebben op de gevolgen van dat handelen.

3.1.13.

Bij brief van 2 september 2011 heeft Medirisk laten weten in te stemmen met een expertise door dr. [naam X], zij het dat wordt opgemerkt dat de genoemde dr. [naam X] chirurg is. Zij heeft een wijziging van de vraagstelling voorgesteld. Volgens die gewijzigde vraagstelling wordt niet gevraagd naar het handelen van dr. [naam Z], maar naar dat van de “betrokken specialist”.

3.1.14.

Uiteindelijk hebben partijen ingestemd met het doen verrichten van een medische expertise door dr. [naam X], als orthopedisch chirurg verbonden aan het Orthopedisch Centrum Máxima te Eindhoven, op basis van de door Medirisk gewijzigde vraagstelling. De opdracht voor dit onderzoek is op 24 november 2011 verzonden.

3.1.15.

Bij brief van 28 februari 2012 heeft dr. [naam X] een conceptrapportage aan partijen gezonden. In dat rapport is onder meer het volgende vermeld:

“OVERWEGINGEN:
(…)
De vraag of de betrokken specialist bij zijn behandeling onzorgvuldig heeft gehandeld is niet zo makkelijk te beantwoorden. De vraag is welke specialist dit betreft. Wat de hoofdbehandelaar betreft [bedoeld is dr. [naam Z], toevoeging rechtbank], die dacht aan posttraumatische artrose wat op zich niet ongebruikelijk is en heeft selectieve pijnblokkade voorgesteld. Dit is op zich geen ongebruikelijke behandeling. Mogelijk heeft de heer [naam Z] CRPS over het hoofd gezien, doch dat valt hem eigenlijk niet te verwijten omdat, zeker in het beginstadium, CRPS een uitermate moeilijk te diagnosticeren ziektebeeld is.
De radiodiagnost, die met nogal veel geweld de injectie gezet heeft, had in mijn optiek beter moeten luisteren naar mevrouw en had moeten stoppen met de injectie.
(…) Tenslotte is het de vraag of de injectie ook gegeven had mogen worden wanneer aan CRPS gedacht was. Ik heb hierover overlegd met anesthesiologen in mijn ziekenhuis en zij menen dat er geen strikte contraindicatie bestaat tegen een adequaat gegeven proefblokkade, zelfs wanneer er sprake is geweest of is van CRPS.
(…)
Een recidief van CRPS is altijd mogelijk maar meer waarschijnlijk na een nieuw trauma. Het is derhalve niet onmogelijk dat de huidige situatie niet zou zijn ontstaan wanneer niet op krachtdadige wijze de injectie in de voet gezet zou zijn.
Uitgaande van de vijfde editie van de AMA gids is er volgens pagina 396 sprake van een CRPS klasse II letsel. Immers mevrouw loopt beperkt met orthopedische schoenen zonder hulpmiddelen. Zij kan niet hardlopen. Dit leidt tot 15% blijvende functionele invaliditeit voor de gehele persoon.
(…)
Mevrouw [verzoekster] gaf aan dat zij in 2008 gewoon kon lopen op gewone schoenen. Ik neem derhalve aan dat ze toen ook goede bewegingsexcursies had. Ik ga er daarom van uit, op basis van de anamnese, dat het percentage blijvende functionele invaliditeit, zonder de geschiedenis in 2009, ongeveer 0% zou zijn geweest. Ik acht het verder ook niet waarschijnlijk dat bij zorgvuldig handelen de huidige restverschijnselen zouden zijn opgetreden.
Wat de medische eindtoestand betreft is er wellicht op termijn nog verbetering te verwachten.
(…)”

De aan hem voorgelegde vragen heeft dr. [naam X] in het conceptrapport, voor zover hier van belang, als volgt beantwoord:

“1. Naar mijn mening hebben de betrokken specialisten in het Amphia Ziekenhuis bij hun behandeling onzorgvuldig gehandeld, in die zin dat zij niet gehandeld hebben zoals van een redelijk bekwaam vakgenoot onder dezelfde omstandigheden had mogen worden verwacht.
2. (…)
3. Het onzorgvuldig handelen bestond uit het onvoldoende reageren op de door mevrouw aangegeven hevige pijnklachten bij de behandeling, onvoldoende nakomen van afspraken en volstrekt onvoldoende communicatieve vaardigheden.
4. Ook wanneer gedacht was aan CRPS was er wel een indicatie voor de injectie op 9 september 2009.
5. Bij lichamelijk onderzoek is sprake van een uitermate pijnlijke voet, beperkte excursies en een looppatroon op orthopedische schoenen.
6. De diagnose is: restklachten na CRPS van de rechtervoet, na eerdere Chopart-luxatie en fractuur van het os cuboïd.
7. Ik kan de door betrokkene aangegeven klachten en beperkingen wel verklaren op basis van mijn onderzoeksbevindingen.
8. Het huidige percentage blijvende invaliditeit op basis van klasse II CRPS is 15%.

9. Onderzoek door een specialist op een ander vakgebied is niet noodzakelijk.
10. Bij adequaat medisch handelen had mevrouw nu waarschijnlijk normaal kunnen lopen op normaal schoeisel. Het percentage blijvende functionele invaliditeit zou dan waarschijnlijk nu 0% zijn geweest.
11. Bij zorgvuldig medisch handelen zouden naar alle waarschijnlijkheid nu geen restverschijnselen opgetreden zijn.
(…)”

3.1.16.

Bij brief van 19 april 2012 heeft Arag Medirisk met verwijzing naar het rapport van dr. [naam X] onder meer als volgt medegedeeld:
“(…) Dr. [naam X] is erg duidelijk in zijn conclusie: er is sprake van onzorgvuldig handelen, in die zin dat de betrokken specialisten in het Amphiaziekenhuis, niet gehandeld hebben zoals van een redelijk bekwaam vakgenoot onder dezelfde omstandigheden had mogen worden verwacht.
Hij geeft voorts heel duidelijk en stellig aan dat bij uitblijven van dit onzorgvuldig handelen bij cliënte sprake zou zijn van 0% F.I., terwijl dat nu, door het onzorgvuldig handelen, 15% bedraagt.
Op basis van deze conclusie(s) van dr. [naam X], verzoek ik u dan ook om alsnog de aansprakelijkheid te erkennen en over te gaan tot vergoeding van de schade van cliënte.
(…)”

3.1.17.

Bij brief van 15 mei 2012 heeft MediRisk op de brief van 19 april 2012 en een daarop volgende brief gereageerd en medegedeeld:
“(…) Helaas hebben wij nog niet op het conceptrapport van dr. [naam X] kunnen reageren. Naar aanleiding van dit conceptrapport heeft onze medisch adviseur overleg willen hebben met onze verzekerde. De verwachting is dat dit overleg spoedig kan worden afgerond, zodat onze medisch adviseur zijn reactie aan dr. [naam X] kan zenden.
(…)
Zodra mogelijk komen wij inhoudelijk bij u op deze zaak terug. (…)”

3.1.18.

Bij brief van 5 juni 2012 heeft Medirisk gereageerd op het conceptrapport van dr. [naam X]. In die brief worden opmerkingen gemaakt en nadere vragen gesteld over onder meer de conclusie van dr. [naam X] dat [verzoekster] zonder fout geen beperkingen zou hebben gekend. In dit verband wordt aandacht gevraagd voor aanwijzingen voor de aanwezigheid van posttraumatische artrose op beeldvormend materiaal als de gemaakte röntgenfoto’s en CT-scan en is verzocht om dit beeldvormend materiaal te bespreken. Medirisk heeft een brief van 27 april 2012 van dr. [naam Z] meegezonden, waarin eveneens gereageerd wordt op het conceptrapport.

3.1.19.

Bij brief van 26 juni 2012 heeft dr. [naam X] gereageerd op de opmerkingen en vragen van Medirisk. Dr. [naam X] heeft aangegeven dat niet duidelijk is of de CRPS al bestond voor de infiltratiebehandeling door de radioloog maar dat in ieder geval de forse verergering van de CRPS het gevolg is van de “extreem pijnlijke injectie”. Volgens dr. [naam X] is op conventionele röntgenfoto’s nu geen duidelijke artrose te zien, terwijl een adequaat behandeld CRPS over het algemeen goed geneest. Dr. [naam X] heeft voorts verduidelijkt dat in zijn optiek dr. [naam Z] niet onzorgvuldig heeft gehandeld, maar dr. [naam A] wel. Dr. [naam X] heeft zijn conclusies die genoemd zijn in het conceptrapport gehandhaafd.

3.1.20.

Bij brief van 27 september 2012 heeft Medirisk Arag het volgende medegedeeld:

“Op grond van het (aanvullende) expertiserapport van dr. [naam X], erkennen wij aansprakelijkheid voor hetgeen in voornoemd rapport als verwijtbaar onzorgvuldig is aangemerkt.

Wij zullen een schaderegelaar vragen contact met u op te nemen teneinde de gevolgschade met uw cliënte te gaan regelen.”

3.1.21.

Op 13 november 2012 heeft een schaderegelaar van Medirisk [verzoekster] bezocht. Het rapport van dit bezoek is als productie 21 overgelegd. In het rapport is als doel van het bezoek vermeld (p. 1):
“- benadeelde informeren over het doel van het gesprek
– bespreken aard en ontwikkeling van het letsel, de medische behandelingen, klachten,
schadeposten inventariseren
– vervolgafspraken maken
– vragen van benadeelde beantwoorden.”
In het rapport is verder vermeld dat de volgende afspraken zijn gemaakt (p. 9):
“- nagegaan dient te worden of er aanvullende medische informatie verzamelt dient te worden dan wel of er een aanvullend medisch onderzoek nodig is teneinde de medische uitgangspunten voor de schaderegeling te bepalen (zowel verschenen schade als toekomstig); zo mogelijk kan dat in onderling overleg tussen de beide medisch adviseurs plaatsvinden
– de belangenbehartiger zal een onderbouwde schadestaat opstellen en toesturen waarna een vervolgafspraak kan worden gepland zodat de waardering van de gevorderde schade-elementen, rekening houdende met het hier voorgaande punt, kan worden besproken.
(…)”

3.1.22.

Op 22 november 2012 heeft Arag Medirisk een schadestaat toegezonden waarin een schade van ongeveer € 70.000,00 is vermeld tot 2013, en op 7 en 14 december 2012 is verzocht om een voorschot op de schadevergoeding.

3.1.23.

Bij e-mail van 20 december 2012 heeft Medirisk laten weten dat een voorschot van € 5.000,00 betaalbaar zal worden gesteld. Verder heeft Medirisk Arag bericht:
“Wij hebben het voorschot enigszins beperkt gehouden omdat het causale verband tussen de pijnlijke injectie en de thans gestelde schade ons inziens geenszins vaststaat. Hier zal nog nader onderzoek naar moeten worden verricht. U heeft onze bedenkingen hierover ook al kunnen teruglezen in de brief die wij op 5 juni 2012 aan [naam X] hebben gezonden. (…)”

3.1.24.

Bij brief van 10 januari 2013 heeft Arag zich op het standpunt gesteld dat de discussie over de aansprakelijkheid en de causaliteit met inachtneming van het rapport van dr. [naam X] is afgerond.

3.1.25.

Bij brief van 16 januari 2013 heeft Medirisk medegedeeld dat zij aansprakelijkheid heeft erkend voor hetgeen dr. [naam X] als onzorgvuldig in zijn rapport heeft aangemerkt, dat zij niet op deze erkenning terugkomt, maar dat die erkenning niet ziet op de gevolgen van de fout van de radioloog. Medirisk heeft voorgesteld om een deskundige te benoemen die onderzoek dient te doen naar de gevolgen van de fout.

expertises na indiening verzoekschrift door [verzoekster]

3.1.26.

Nadat [verzoekster] het verzoekschrift in deze zaak bij de rechtbank had ingediend, zijn op verzoek van (de advocaat van) het ziekenhuis twee deskundigenrapporten opgesteld. Het betreft een rapport van 8 augustus 2013 van dr. [naam E], radioloog (productie 3 verweerschrift), en een rapport van 8 augustus 2013 van dr. [naam F], orthopedisch chirurg (productie 4 verweerschrift).

erkenning aansprakelijkheid

3.2.

[verzoekster] stelt zich op het standpunt dat Medirisk namens het ziekenhuis bij brief van 27 september 2012 niet alleen de in het rapport van dr. [naam X] beschreven fout van de radioloog heeft erkend, maar tevens uitdrukkelijk en zonder voorbehoud aansprakelijkheid heeft erkend voor de gevolgen van die fout, zoals genoemd in het rapport van dr. [naam X]. Op grond van de inhoud van die brief en de hierop volgende handelswijze van Medirisk op het gebied van de schadeafwikkeling, mocht zij er in de gegeven omstandigheden van uitgaan dat de aansprakelijkheid voor de in het rapport van dr. [naam X] benoemde gevolgen werd erkend, aldus [verzoekster]. Volgens [verzoekster] zijn het ziekenhuis en Medirisk aan die erkenning gebonden en kunnen zij daarop niet meer terugkomen.

Ter onderbouwing van de door haar genoemde uitleg van de brief van 27 september 2012, wijst [verzoekster] op de door Medirisk in de brief gebruikte bewoordingen, namelijk dat Medirisk een schaderegelaar zal inschakelen voor het “regelen” van de “gevolgschade”. [verzoekster] wijst erop dat die schaderegelaar ook feitelijk is ingeschakeld om de omvang van de schade te inventariseren, in welk verband zij verwijst naar het doel dat genoemd is in het rapport van de schaderegelaar. Uit de brief en het feitelijke gedrag van Medirisk na het sturen van de brief, blijkt volgens [verzoekster] dat Medirisk zich conformeerde aan de conclusies van de deskundige over de gevolgen van de fout. Als dit niet zo was en Medirisk van mening zou zijn geweest dat het causaal verband ontbrak, dan had het niet voor de hand gelegen om ‘gevolgschade’ te gaan regelen. Medirisk had de tweede zin in de brief over de gevolgschade dan achterwege kunnen laten, aldus [verzoekster]. Verder wijst [verzoekster] erop dat de medische expertise in overleg tussen partijen tot stand is gekomen, dat de conclusie van dr. [naam X] ten aanzien van het causaal verband helder is en dat Arag bij brief van 19 april 2012 heeft verzocht om mede op basis van deze conclusie aansprakelijkheid te erkennen. Medirisk heeft ruim drie maanden na de ontvangst van het definitieve rapport van dr. [naam X] gereageerd op het verzoek van [verzoekster] tot erkenning van aansprakelijkheid en heeft derhalve alle tijd gehad om zich te kunnen beraden over de conclusies van dr. [naam X]. Gelet op deze omstandigheden, had het voor de hand gelegen dat Medirisk in haar brief van 27 september 2012 op het causaal verband was teruggekomen indien zij zich niet aan het oordeel van dr. [naam X] op dat punt had willen conformeren. Nu Medirisk dit niet heeft gedaan, mocht [verzoekster] ervan uitgaan dat de erkenning ook op dit causaal verband betrekking had, aldus steeds [verzoekster].

3.3.

Het ziekenhuis en Medirisk bestrijden dat zij met de brief van 27 september 2012 aansprakelijkheid hebben erkend voor de gevolgen van de fout van dr. [naam A] die beschreven zijn in het rapport van dr. [naam X]. Volgens hen hebben zij alleen erkend dat dr. [naam A] een verwijtbare medische fout heeft gemaakt zoals genoemd in het rapport van dr. [naam X] en ziet de erkenning niet op het door [verzoekster] gestelde causale verband. Zij hebben aangevoerd dat de in de brief van 27 september 2012 gebruikte woorden “voor hetgeen in voornoemd rapport als verwijtbaar onzorgvuldig is aangemerkt” volgens hun taalkundige betekenis meebrengen dat geen aansprakelijkheid is erkend voor de in het rapport van dr. [naam X] genoemde gevolgen van het verwijtbaar onzorgvuldig handelen, doch alleen voor de in het rapport genoemde gedraging van de radioloog. Volgens hen heeft Medirisk bewust niet aangegeven dat op basis van het rapport van dr. [naam X] aansprakelijkheid werd erkend “voor de aan zijn handelen toe te rekenen gevolgen” of bijvoorbeeld heeft aangegeven dat zij bereid is “op basis van het rapport van dr. [naam X] de schade te vergoeden die [verzoekster] lijdt als gevolg van het onzorgvuldig handelen”. Volgens Medirisk blijkt uit de gebruikte woorden dat zij juist geen aansprakelijkheid wilde erkennen voor de in het rapport genoemde gevolgen van de fout. Het ziekenhuis en Medirisk wijzen er op dat de door Medirisk gebruikte formulering van de erkenning van de aansprakelijkheid, zoals zij deze verstaan, niet ongebruikelijk is.
Ook in het licht van de gebeurtenissen voorafgaand aan de erkenning van aansprakelijkheid had (de belangenbehartiger van) [verzoekster] volgens het ziekenhuis en Medirisk die erkenning niet zo mogen opvatten dat deze er tevens toe strekte het in het rapport van dr. [naam X] beschreven causaal verband te erkennen. In dit verband wijzen zij op de volgende feiten en omstandigheden:
– in de e-mail van 19 april 2012 van Arag wordt verwezen naar twee separate conclusies van dr. [naam X], betrekking hebbende enerzijds op de fout en anderzijds op de gevolgen daarvan, terwijl in de brief van Medirisk van 27 september 2012 alleen gereageerd wordt op de eerstgenoemde conclusie.
– in de brief van 15 februari 2011 heeft Medirisk ook al opgemerkt dat de klachten van [verzoekster] veeleer het gevolg waren van (pseudo-)artrose.
– in de brief van 5 juni 2012 en de bij die brief gevoegde reactie van dr. [naam Z] is gemotiveerd aangegeven dat de conclusie van dr. [naam X] dat er zonder fout geen beperkingen zouden zijn geweest, gelet op de aanwezige artrose, onjuist is. Dr. [naam X] is in het geheel niet ingegaan op de opmerkingen over de ernst van het initiële letsel.
– de medische expertise was gericht op de vraag of de diagnose CRPS tijdig was gesteld en op de vraag naar de gevolgen van een niet tijdig gestelde diagnose, en was niet gericht op het handelen van de radioloog. In strijd met de bedoeling van partijen, heeft dr. [naam X] het handelen van de radioloog beoordeeld en de gevolgen van dat handelen. Dr. [naam X] was evenwel niet geverseerd om het handelen van de radioloog te beoordelen omdat hij de daartoe benodigde deskundigheid mist.
Het ziekenhuis en Medirisk hebben betoogd dat ook uit de inschakeling van een schaderegelaar niet kan worden afgeleid dat de erkenning zich heeft uitgestrekt tot de door dr. [naam X] genoemde gevolgen. Zij wijzen op de in het rapport van de schaderegelaar genoemde afspraken en stellen dat met [verzoekster] tijdens het bezoek van de schaderegelaar besproken is dat er nog onderzoek diende plaats te vinden om te beoordelen welke klachten en beperkingen het gevolg waren van de fout van de radioloog en welke niet.

Het ziekenhuis en Medirisk hebben erop gewezen dat [verzoekster] steeds werd bijgestaan door een jurist van Arag, zijnde een professionele rechtsbijstandverlener.
Tot slot hebben zij betoogd dat indien de rechtbank overeenkomstig het standpunt van [verzoekster] zal beslissen, deze beslissing niet zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, nu zij hun standpunt ten aanzien van die erkenning zo nodig in een bodemprocedure zullen handhaven. In zoverre leent het verzoek van [verzoekster] zich volgens hen niet voor een deelgeschilprocedure.

3.4.

Op grond van artikel 1019w Rv is vereist dat sprake is van een geschil waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Partijen moeten derhalve in staat zijn om met een beslissing op het geschil de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden. De rechtbank is van oordeel dat een beslissing op het verzoek over de erkenning van aansprakelijkheid kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. In feite wordt dit bevestigd door het standpunt van het ziekenhuis en Medirisk.

3.5.

De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen kennelijk niet in geschil is dat de verklaring van Medirisk bij brief van 27 september 2012 tevens te gelden heeft als een verklaring van het ziekenhuis, zodat de rechtbank daarvan uitgaat.

3.6.

Tussen partijen is in geschil of de verklaring in de brief van 27 september 2012 van Medirisk – de rechtbank begrijpt de stellingen van [verzoekster] zo dat in dit verband geen zelfstandige betekenis wordt toegekend aan de inschakeling van de schaderegelaar – zo moet worden uitgelegd dat Medirisk namens het ziekenhuis aansprakelijkheid heeft erkend voor de in het rapport van dr. [naam X] genoemde gevolgen van de fout van dr. [naam A]. Bij de uitleg van deze verklaring komt het aan op de betekenis die [verzoekster] daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft toegekend en heeft mogen toekennen. Zie HR 10 januari 1992, NJ 1992, 606 en HR 19 september 2003, LJN: AF8270. De taalkundige betekenis van de in de brief gebezigde woorden is voor die uitleg uiteraard van belang maar is niet beslissend. Alle relevante omstandigheden dienen daarbij in ogenschouw te worden genomen.

3.7.

Voordat de rechtbank de gestelde feiten en omstandigheden zal bespreken, acht zij het doelmatig om de conclusie van dr. [naam X] over het causaal verband in twee delen te splitsen. Enerzijds is dat de conclusie van dr. [naam X] dat de fout van de radioloog, bestaande in het niet beëindigen van de infiltratiebehandeling, heeft geleid tot CRPS, althans tot een wezenlijke verergering van die aandoening. Daarvan te onderscheiden is de conclusie dat de door hem gevonden klachten en beperkingen alle een gevolg zijn van de CRPS en niet zouden zijn ontstaan indien de fout wordt weggedacht. De rechtbank begrijpt het standpunt van [verzoekster] zo dat de erkenning van aansprakelijkheid zich uitstrekt tot beide conclusies.

3.8.

De rechtbank overweegt dat partijen dr. [naam X] hebben ingeschakeld om te beoordelen of de bij de behandeling van [verzoekster] betrokken chirurgen een medische fout hebben gemaakt en voorts, in het bevestigende geval, welke gevolgen die fout heeft gehad. In zoverre is hetgeen zich voorafgaand aan de erkenning van de aansprakelijkheid heeft voorgedaan vergelijkbaar met de casus van HR 19 september 2003, LJN: AF8270. In dat arrest, waarnaar [verzoekster] heeft verwezen, was tevens de vraag aan de orde of een erkenning van aansprakelijkheid van een aansprakelijkheidsverzekeraar (NN) mede zag op het causaal verband. In dat arrest overwoog de Hoge Raad: “(…) De vraagstelling aan dr. [betrokkene 2] laat immers geen andere uitleg toe dan – en is gelet op zijn antwoorden ook in die zin door hem opgevat – dat hem is verzocht zijn oordeel te geven niet alleen over de vraag of sprake was van “delay”, maar ook, ingeval hij die vraag bevestigend zou beantwoorden, over de vraag naar de gevolgen van dat “delay”. Bij dat uitgangspunt valt niet zonder meer in te zien waarom [eiser], die kennis had genomen van het rapport van dr. [betrokkene 2] en diens oordeel over de gemiddelde restinvaliditeit van 30% bij vroegtijdig herkennen en behandelen van de Südeckse dystrofie, aan de brief van 7 juli 1992 van NN, waarin geen enkel voorbehoud wordt gemaakt, niet de betekenis heeft mogen toekennen dat de daarin geuite bereidheid tot vergoeding van de door [eiser] ten gevolge van de door hem gestelde fout geleden en nog te lijden schade inhield dat NN niet alleen deze fout erkende maar ook aansprakelijkheid aanvaardde voor de schade voortvloeiende uit het functieverlies van het been voor zover dit meer dan 30% bedroeg. (…)”. De in het arrest beoordeelde zaak is voorts ook in zoverre vergelijkbaar dat Medirisk in haar brief van 27 september 2012 geen voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van het causaal verband. Ook deze omstandigheid pleit derhalve voor de uitleg die [verzoekster] voorstaat. Dat, zoals het ziekenhuis en Medirisk hebben aangevoerd, dr. [naam X] in strijd met hetgeen partijen met hun opdracht hebben beoogd en buiten zijn vakgebied, het handelen van de radioloog heeft beoordeeld, acht de rechtbank voor de uitleg van de erkenning van de aansprakelijkheid niet relevant. Dat de erkenning ziet op een fout van de radioloog is immers tussen partijen niet in geschil.

Ook de door het ziekenhuis en Medirisk genoemde omstandigheid dat in de e-mail van 19 april 2012 van Arag wordt verwezen naar twee separate conclusies van dr. [naam X], betrekking hebbende enerzijds op de fout en anderzijds op de gevolgen daarvan, terwijl in de brief van Medirisk van 27 september 2012 alleen gereageerd wordt op de eerstgenoemde conclusie, pleit naar het oordeel van de rechtbank niet voor de door het ziekenhuis en Medirisk gegeven uitleg. Veeleer mocht [verzoekster] verwachten dat Medirisk zou reageren op de twee in de brief van Arag genoemde conclusies en dat Medirisk niet een reactie op een van die conclusies in het midden zou laten.

3.9.

Niettemin is er ook een belangrijk verschil met de casus in het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad. In die casus berustte de erkenning van aansprakelijkheid mede op een bericht van de medisch adviseur van de aansprakelijkheidsverzekeraar, waarin gereageerd werd op het rapport van de ingeschakelde deskundige en waarin – kort gezegd – vermeld was dat die medisch adviseur het eens was met de conclusies van de deskundige, ook die ten aanzien van het causale verband. In de onderhavige zaak is geen sprake van een, voor [verzoekster] kenbare aanvaarding van het oordeel van dr. [naam X] over de gevolgen van de fout van de radioloog door de medisch adviseur van Medirisk. In de brief van 5 juni 2012 van Medirisk aan dr. [naam X] is vermeld dat het conceptrapport haar medisch adviseur heeft “verbaasd” en dat hij de conclusie in vraag 10 (gevolgen van de fout) niet kan rijmen met de andere bevindingen. Vermeld is verder dat er beeldmateriaal is waaruit posttraumatische artrose blijkt en dat de medisch adviseur van mening is dat ook zonder fout als gevolg daarvan sprake zou zijn geweest van blijvende invaliditeit, hetgeen nog onderbouwd is met de brief van dr. [naam Z]. Medirisk heeft dr. [naam X] in verband daarmee verzocht om in te gaan op de CT-scan van 20 maart 2009 en de daarop volgende foto’s, waarop volgens de medisch adviseur van Medirisk al posttraumatische afwijkingen te zien zijn. In zijn reactie bij brief van 26 juni 2012 is dr. [naam X] niet volledig ingegaan op dit laatstgenoemde verzoek, in die zin dat de foto’s die volgen op de CT-scan van 20 maart 2009, niet door hem besproken zijn.

Voorts kan naar het oordeel van de rechtbank, anders dan [verzoekster] aanvoert, uit de inschakeling van een schaderegelaar om de schade te regelen als genoemd in de brief van 27 september 2012 en uit de verstrekking van een voorschot op de schadevergoeding, niet zonder meer worden afgeleid dat Medirisk aansprakelijkheid erkende voor de gevolgen van de fout van de radioloog die genoemd zijn in het rapport van dr. [naam X]. De rechtbank verwijst naar het hiervoor onder 3.7 genoemde onderscheid. Deze omstandigheden laten de mogelijkheid open dat Medirisk weliswaar erkende dat de fout (enige tijd) tot schade had geleid, maar dat zij meende dat die schade (op enig moment) ook zonder de fout (als gevolg van artrose) zou zijn ontstaan.

Gelet op de tweeledige conclusie over het causale verband, de hiervoor genoemde omstandigheden en de omstandigheid dat [verzoekster] werd bijgestaan door een jurist van Arag, mocht [verzoekster] er naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer van uitgaan, dat wil zeggen zonder dit bij Medirisk te verifiëren, dat de erkenning van aansprakelijkheid in de brief van 27 september 2012 tevens zag op de conclusie van dr. [naam X] dat alle door hem in het rapport beschreven klachten en beperkingen aan de behandeling door de radioloog kunnen worden toegeschreven en zonder die behandeling niet zouden zijn ontstaan.

3.10.

De conclusie luidt dat de erkenning van aansprakelijkheid bij brief van 27 september 2012 niet zo kan worden uitgelegd dat deze tevens een erkenning inhoud van de in het rapport van dr. [naam X] genoemde gevolgen van de fout van de radioloog als door [verzoekster] gesteld. Het verzoek sub 3 dient te worden afgewezen.

gebondenheid expertise?

3.11.

[verzoekster] stelt zich op het standpunt dat partijen dr. [naam X] in gezamenlijk overleg hebben verzocht om zowel het handelen van de hulpverleners als de gevolgen van dat handelen te beoordelen, zodat het ziekenhuis en Medirisk gebonden zijn aan de conclusies van dr. [naam X]. Zij stelt met verwijzing naar de bevindingen van dr. [naam X] dat dr. [naam A] een verwijtbare fout heeft gemaakt door niet te stoppen met de infiltratiebehandeling, dat zij als gevolg van die fout CRPS heeft gekregen dan wel dat deze aandoening als gevolg van de fout wezenlijk is verergerd, alsmede dat zij daardoor de klachten en beperkingen ondervindt die beschreven zijn in het rapport van dr. [naam X].

3.12.

Het ziekenhuis en Medirisk hebben bezwaren aangevoerd tegen de conclusies van dr. [naam X] over het causaal verband. Zij betwisten het bestaan van dit verband en voeren aan dat [verzoekster] ook klachten en beperkingen zou hebben gehad indien er geen fout gemaakt zou zijn. Onafhankelijk van die behandeling is volgens hen sprake van (voortschrijdende) posttraumatische artrose die tot beperkingen leidt. Zij beroepen zich op de hiervoor genoemde rapporten van dr. [naam E] en dr. [naam F]. Het ziekenhuis en Medirisk hebben zich voorts op het standpunt gesteld dat een beslissing op dit punt niet zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst indien de rechtbank zou oordelen dat alle conclusies van dr. [naam X] als uitgangspunt dienen te gelden tussen partijen voor de verdere afwikkeling van de schade. Van overleg over een vaststellingsovereenkomst met die uitgangspunten kan volgens hen, mede gelet op de conclusies van dr. [naam F] en dr. [naam E], geen sprake zijn.

3.13.

Ten aanzien van het standpunt van het ziekenhuis en Medirisk dat een beslissing niet kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor onder 3.4 heeft overwogen.

3.14.

De rechtbank stelt voorop dat, nu partijen tijdens de buitengerechtelijke onderhandelingen in gezamenlijk overleg hebben besloten tot een orthopedische expertise, waarbij beide partijen zich hebben kunnen uitlaten over de persoon van de deskundige en de aan deze te stellen vragen, en deze expertise als afronding van het debat tussen partijen over onder meer de gevolgen van eventuele fouten van de hulpverleners van [verzoekster] was bedoeld, er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen een aldus tot stand gekomen rapport moeten zijn, wil de rechter aan wie de vraag naar het causale verband tussen de fout en die gevolgen wordt voorgelegd, besluiten dat hij een dergelijk rapport naast zich neerlegt.

Zie onder veel meer: Hof Den Bosch 25 maart 1999, VR 1999, 181.

3.15.

De rechtbank acht het ook thans weer zinvol om onderscheid te maken tussen twee conclusies van dr. [naam X] over het causaal verband (zie hiervoor onder 3.7). Enerzijds concludeert dr. [naam X] in zijn rapport dat als gevolg van de fout van de radioloog de CRPS is ontstaan dan wel in forse mate is verergerd. Anderzijds concludeert dr. [naam X] dat de door hem gevonden klachten en beperkingen geen andere oorzaak hebben dan de CRPS en derhalve niet hun oorzaak vinden in posttraumatische artrose of anderszins zonder de fout zouden zijn ontstaan.

3.16.

De rechtbank constateert dat het ziekenhuis en Medirisk geen bezwaren hebben gericht tegen de eerstgenoemde conclusie van dr. [naam X] dat als gevolg van de fout van de radioloog CRPS is ontstaan dan wel dat als gevolg daarvan een reeds bestaande CRPS wezenlijk is verergerd. Dit door [verzoekster] gestelde causale verband is door het ziekenhuis en Medirisk naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd weersproken. Evenmin is voldoende gemotiveerd weersproken dat als gevolg daarvan sprake is geweest van (een toename van de) klachten en beperkingen, zodat ook dit als vaststaand dient te worden aangenomen. Weliswaar is dit gestelde verband van de zijde van het ziekenhuis en Medirisk tijdens de mondelinge behandeling “formeel, bij gebrek aan nader onderzoek”, weersproken, maar niet ontkend is dat, zoals de tijdens de behandeling aanwezige radioloog dr. [naam A] naar voren heeft gebracht, de infiltratiebehandeling een luxerend moment kán zijn geweest voor het ontstaan van de klachten en beperkingen in verband met de CRPS. Ook in het rapport van dr. [naam E], waarop het ziekenhuis en Medirisk zich beroepen, is vermeld dat elke invasieve ingreep een “trigger” kan vormen voor CRPS of het beeld kan verergeren (p. 12 rapport). Voorts is in de brief van 27 april 2012 van dr. [naam Z], gevoegd bij de brief van 5 juni 2012 van Medirisk (productie 16) vermeld dat het CRPS beeld tijdens de infiltratiebehandeling is ontstaan dan wel is toegenomen (pagina 2, eerste alinea). De betwisting van het ziekenhuis en Medirisk is in het licht van deze stukken onvoldoende gemotiveerd en wordt gepasseerd. Het verzoek sub 1 is toewijsbaar voor zover in het rapport van dr. [naam X] is geconcludeerd overeenkomstig hetgeen de rechtbank hier als vaststaand aanneemt, te weten dat als gevolg van de behandeling door de radioloog CRPS is ontstaan of in wezenlijke mate is verergerd, waardoor klachten en functionele beperkingen zijn ontstaan.

3.17.

Het ziekenhuis en Medirisk hebben wel bezwaren aangevoerd tegen de conclusie van dr. [naam X] dat de door hem vastgestelde klachten en beperkingen volledig als gevolg van de fout van de radioloog kunnen worden aangemerkt en niet zonder de fout zouden zijn ontstaan. Het ziekenhuis en Medirisk stellen zich op het standpunt dat de klachten en beperkingen die [verzoekster] kent en in de toekomst zal hebben, (deels) veroorzaakt zijn door posttraumatische artrose. Volgens hen heeft dr. [naam X] miskend dat bij [verzoekster] sprake was van zeer ernstige fracturen van de voet en dat dergelijk letsel, kort gezegd, in het algemeen leidt tot matige resultaten en meer in het bijzonder tot posttraumatische artrose als gevolg waarvan pijnklachten en beperkingen optreden. Verder hebben het ziekenhuis en Medirisk betoogd dat bij [verzoekster] reeds voorafgaande aan de infiltratiebehandeling sprake was van artrose, hetgeen blijkt uit het beeldvormend materiaal dat voor die behandeling is gemaakt. Zij voeren in dit verband aan dat dr. [naam X] ten onrechte de röntgenfoto’s van 25 september 2008 en 18 maart 2009, de CT-scan van 20 maart 2009, de MRI van 13 mei 2009 en de skeletscintigrafie van 4 augustus 2009, waarop reeds evident artrose zichtbaar is, niet bij zijn beoordeling heeft betrokken. Zij bestrijden de bevinding van dr. [naam X] dat artrose op recent materiaal niet kan worden gezien. Tot slot wijzen het ziekenhuis en Medirisk erop dat uit de brief van 14 juli 2009 van dr. [naam Z] naar voren komt dat [verzoekster] toen had aangegeven dat zij op dat moment slechts 15 minuten kon lopen en dat er sprake was van startpijn, alsmede dat uit die brief blijkt dat het onderste spronggewricht en het gewricht van Chopart stijf c.q. verminderd beweeglijk waren. Zij stellen dat deze klachten en bevindingen passen bij posttraumatische artrose. Ter onderbouwing van hun standpunt beroepen zij zich op de bevindingen in de rapporten van dr. [naam E] en dr. [naam F].

3.18.

[verzoekster] betwist – kort gezegd – dat er met de rapporten van dr. [naam E] en dr. [naam F] zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan tegen de bevindingen van dr. [naam X]. Zij bestrijdt dat sprake is van artrose.

3.19.

De rechtbank constateert dat dr. [naam X], ondanks het verzoek daartoe van Medirisk bij brief van 5 juni 2012, de hiervoor genoemde röntgenfoto’s, MRI en skeletscintigrafie, niet bij zijn onderzoek heeft betrokken, zulks terwijl zowel dr. [naam Z], dr. [naam E] als dr. [naam F] op dit materiaal aanwijzingen zien voor posttraumatische artrose en deze artsen van oordeel zijn dat deze diagnose steun vindt in de door [verzoekster] in 2009 voor de infiltratiebehandeling geuite klachten en in de klinische bevindingen van dr. [naam Z]. De rechtbank is van oordeel dat daarom de conclusie van dr. [naam X] dat posttraumatische artrose geen rol speelt bij de gevonden klachten en beperkingen onvoldoende is onderbouwd en niet zonder meer kan worden gevolgd. Weliswaar heeft dr. [naam X] in de brief van 26 juni 2012 vermeld dat op een recente foto van 11 januari 2012 “geen ossale afwijkingen” zichtbaar zijn, waaruit hij kennelijk heeft afgeleid dat beoordeling van eerder gemaakt beeldvormend materiaal niet nodig was, maar tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat geen van partijen over die foto beschikt. Afgezien hiervan wordt uit het rapport van dr. [naam X] onvoldoende duidelijk hoe de door hem gevonden klachten en beperkingen, die door hem als een gevolg van de CRPS worden gezien, zich verhouden tot de klachten en beperkingen die [verzoekster] in 2009 tegenover dr. [naam Z] heeft geuit en die de aanleiding voor [verzoekster] vormden om zich weer tot het ziekenhuis te wenden. Het bezwaar van het ziekenhuis en Medirisk tegen de conclusie van dr. [naam X] dat de door hem gevonden klachten en beperkingen in zijn geheel een gevolg zijn van de fout van de radioloog waarvoor Medirisk aansprakelijkheid heeft erkend, is derhalve gegrond.

3.20.

De rechtbank heeft behoefte aan aanvullende deskundige voorlichting over de vraag of [verzoekster] ook klachten en beperkingen zou hebben gehad indien de CRPS niet (in wezenlijke mate) zou zijn ontstaan, en, zo ja, welke klachten en beperkingen [verzoekster] zonder de behandeling door de radioloog zou hebben gehad en wanneer en in welke mate die zouden zijn ontstaan. Daarbij dienen de bevindingen van dr. [naam E] en dr. [naam F] mede in beschouwing te worden genomen. De deelgeschilprocedure is niet bedoeld voor in het algemeen langdurige bewijsvoering door middel van deskundigen. Het verzoek sub 1 dient daarom te worden afgewezen voor zover dit betrekking heeft op het causale verband, voor zover dit in het kader van deze procedure niet kan worden vastgesteld. Een beslissing draagt in zoverre onvoldoende bij aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Partijen moeten in staat worden geacht om zelf, buiten rechte, overeenstemming te bereiken over aanvullend deskundigenonderzoek. Zo nodig zullen zij de rechtbank kunnen verzoeken een of meer deskundigen te horen of te benoemen.

3.21.

Bij toewijzing van het verzoek sub 2 bestaat gelet op het voorgaande geen belang, zodat dit zal worden afgewezen.

schadevergoeding

3.22.

Op grond van artikel 7:954 BW kan [verzoekster] rechtstreeks van Medirisk vorderen wat Medirisk aan het ziekenhuis verschuldigd is. Met inachtneming van hetgeen de rechtbank hiervoor over het causale verband heeft overwogen, is het verzoek te bepalen dat het ziekenhuis en Medirisk gehouden zijn om de door [verzoekster] geleden en nog te lijden schade te vergoeden toewijsbaar.

3.23.

Voor zover een verzoek om te bepalen dat Medirisk de regeling van de schade voortvarend ter hand neemt, wegens de onbepaaldheid daarvan al kan worden toegewezen, heeft [verzoekster] voor toewijzing daarvan onvoldoende gesteld. In zoverre zal het verzoek worden afgewezen.

kosten

3.24.

[verzoekster] stelt dat zij in verband met de behandeling van het deelgeschil kosten heeft gemaakt in verband met juridische bijstand van haar advocaat ten bedrage van in totaal € 15.941,89 inclusief BTW en 6,5% kantoorkosten (51,44 uur x uurtarieven van respectievelijk € 250,00 voor mr. Van Benthem en € 215,00 voor mr. Van Reedt Dortland). Zij heeft een overzicht van die kosten overgelegd, voorzien van een specificatie naar de advocaat die de bijstand heeft verleend, de aard van de verrichte werkzaamheden en de daarmee gemoeide tijd. Volgens de begroting gaat het om de volgende kosten:

– opstellen verzoekschrift 18 uur x € 250,00;

– overleg met [verzoekster] 3,18 uur x € 250,00 en 7,36 uur x € 215,00;

– overleg/correspondentie met wederpartij 1,42 uur x € 250,00 en 1,12 uur x € 215,00;

– voorbereiding mondelinge behandeling
tot en met 27 augustus 2013 15 uur x € 215,00

– bestuderen verweerschrift en reactie opstellen 2,36 uur x € 215,00

– bijwonen mondelinge behandeling en voorbereiding
(begroot) 3 uur x € 215,00

Ter toelichting op het uurtarief van mr. Van Benthem stelt [verzoekster] dat deze advocaat gespecialiseerd is in de behandeling van dit soort zaken en dat zij reeds vele jaren lid is van onder andere de Vereniging voor Letselschade Advocaten, dat zij voorzitter is van het College van Advies van de stichting Keurmerk Letselschade en van LetMe, alsmede dat zij is ingeschreven bij de Stichting Keurmerk Letselschade.

3.25.

Het ziekenhuis en Medirisk hebben allereerst, voor zover nog van belang, aangevoerd dat het niet redelijk is om voor alle werkzaamheden uit te gaan van een gespecialiseerd uurtarief van € 250,00. Voor de werkzaamheden die worden geduid als ‘overleg/correspondentie wederpartij’ en die enkel hebben bestaan uit korte telefoongesprekken en e-mails, is dit uurtarief volgens het ziekenhuis en Medirisk bovenmatig.

3.26.

De rechtbank passeert dit verweer, reeds omdat het onvoldoende is onderbouwd. Het had op de weg van het ziekenhuis en Medirisk gelegen om aan te geven welke werkzaamheden enkel hebben bestaan uit korte telefoongesprekken en e-mails, zonder, naar de rechtbank begrijpt, noemenswaardige inhoud. Voorts hebben zij niet gesteld welk uurtarief voor die werkzaamheden dan wel redelijk is en waarom.

3.27.

Het ziekenhuis en Medirisk hebben verder naar voren gebracht dat de tijd die besteed is aan het bestuderen van het verweerschrift en het formuleren van een reactie daarop, gevoegd bij de tijd die gemoeid is geweest met het voorbereiden van de mondelinge behandeling bovenmatig voorkomt en niet redelijk is. Het standpunt van het ziekenhuis en Medirisk was [verzoekster] immers reeds genoegzaam bekend en is ook al besproken in het verzoekschrift, terwijl dit standpunt in het verweerschrift slechts nader is toegelicht en onderbouwd. Aangenomen mag worden dat de advocaat van [verzoekster], een in letselschadezaken gespecialiseerde advocaat, zich bij het opstellen van het verzoekschrift reeds in voldoende mate op de hoogte heeft gesteld van het feitelijke debat tussen partijen over de totstandkoming van het deskundigenonderzoek, zo betogen verweerders.

3.28.

De rechtbank overweegt dat het verweerschrift 41 pagina’s telt. In het verweerschrift wordt uitvoerig ingegaan op de uitleg van de brief van 27 september 2012 en op de bezwaren die tegen de conclusies van dr. [naam X] bestaan. Uit de overgelegde correspondentie voorafgaande aan de indiening van het verzoekschrift, blijkt niet dat alle in het verweerschrift aangevoerde argumenten ook al tijdens de buitengerechtelijke onderhandelingen naar voren zijn gebracht of dat deze in dezelfde mate aan de orde zijn geweest. Bovendien zijn bij het verweerschrift twee partij-deskundigenrapporten gevoegd waaraan nieuwe argumenten zijn ontleend die in het verweerschrift zijn genoemd. Deze rapporten zijn tot stand gekomen nadat het verzoekschrift bij de rechtbank is ingediend. Niet weersproken is dat [verzoekster] pas met de inhoud van die deskundigenrapporten bekend is geworden op het moment dat het ziekenhuis en Medirisk hun verweerschrift aan de rechtbank hebben toegezonden. Gelet op deze omstandigheden, valt niet zonder meer in te zien waarom de gestelde tijd die gemoeid is geweest met het bestuderen van het verweerschrift en de bijgevoegde stukken en het formuleren van een reactie daarop ter bespreking tijdens de mondelinge behandeling onredelijk is. Het ziekenhuis en Medirisk hebben dit onvoldoende toegelicht, zodat het verweer als onvoldoende onderbouwd gepasseerd wordt.

3.29.

Gelet op het voorgaande hebben het ziekenhuis en Medirisk onvoldoende gemotiveerd betwist dat [verzoekster] de door haar gestelde kosten heeft gemaakt en dat die kosten redelijk zijn. De rechtbank zal de kosten volgens artikel 1019aa Rv begroten op de gestelde kosten van € 16.215,89, inclusief griffierecht, en bepalen dat het ziekenhuis en Medirisk gehouden zijn tot betaling van die kosten.

4 De beslissing

De rechtbank

4.1.

verklaart voor recht dat de uitkomsten van het expertisebericht van dr. [naam X] van 26 juni 2012, voor zover deze overeenkomen met hetgeen de rechtbank in deze beschikking omtrent het causaal verband heeft vastgesteld, als bindend uitgangspunt hebben te gelden tussen partijen bij de verdere schadeafwikkeling;

4.2.

bepaalt dat het ziekenhuis en Medirisk gehouden zijn om de door [verzoekster] geleden en nog te lijden schade te vergoeden, zulks met inachtneming van hetgeen de rechtbank omtrent het causaal verband in deze beschikking heeft overwogen;

4.3.

begroot de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van [verzoekster] als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 16.215,89 en bepaalt dat het ziekenhuis en Medirisk gehouden zijn tot betaling van deze kosten aan [verzoekster];

4.4.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. Louwerse en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2013.1

1type: coll:

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey