Rb, deelgeschil: geen aansprakelijkheid auto jegens door rood rijdende bromfiets

Samenvatting:

Ongeval tussen bromfietser (verzoeker) en auto. Verzoeker stelt dat hij door oranje licht is gereden, maar de kantonrechter oordeelt op basis van overgelegde getuigenverklaringen dat het verkeerslicht op rood stond. Zowel het door rood rijden als de overschrijding van de maximumsnelheid betreffen aan verzoeker toe te rekenen verkeersfouten. Het ongeval is (mede) daardoor ontstaan. M.b.t het verkeersgedrag van de automobiliste overweegt de kantonrechter dat het enkele feit dat een aanrijding heeft plaatsgevonden onvoldoende is om aan te nemen dat de automobilist de kruising “dus” onvoorzichtig is opgereden en/of zich er niet van heeft vergewist dat de kruising vrij was. Verzoek de kosten van het deelgeschil te begroten wordt afgewezen. Geen aansprakelijkheid, dus geen vergoeding voor rechtsbijstandverzekeraar.

Volledige uitspraak:

LJN: BY0014,Sector kanton Rechtbank Utrecht , 827432 UE VERZ 12-875

 

 

Datum uitspraak: 12-10-2012

Datum publicatie: 17-10-2012

Rechtsgebied: Civiel overig

Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig

Inhoudsindicatie: Deelgeschil. Ongeval tussen bromfiets en auto. Is er sprake van een deelgeschil? De omstandigheid dat een beslissing over de aansprakelijkheid mogelijk tot gevolg heeft dat het gehele geschil daarmee tot een einde komt waardoor verder onderhandelen en het sluiten van een vaststellingsovereenkomst overbodig wordt, maakt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat de verzochte beslissing enkel dáárdoor geen deelgeschil meer zou betreffen en zou moeten worden afgewezen. De kantonrechter acht een dergelijke conclusie bovendien in strijd met de bedoeling van de wetgever, nu het verzoek, zoals hiervoor is overwogen, inhoudelijk beschouwd wel degelijk binnen het bereik van artikel 1019w Rv valt en de wetgever met de deelgeschilprocedure beoogd heeft de afwikkeling van letselschade (buiten rechte) te vereenvoudigen en te versnellen. De kantonrechter heeft bovendien meegewogen dat indien het tussen partijen bestaande geschil met een beslissing van de kantonrechter op het verzoek (mogelijk) definitief tot een einde komt, dat in dat geval voornamelijk gelegen is in het feit dat het een zeer overzichtelijke schadeclaim betreft, over de omvang waarvan partijen het bovendien eens zijn.

Standpunt van verzoeker dat de automobilist een verkeersfout valt te verwijten op grond van het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005 (LJN: AS2026) onderschrijft de kantonrechter niet. Het enkele feit dat een aanrijding heeft plaatsgevonden is onvoldoende om aan te nemen dat de automobilist de kruising “dus” onvoorzichtig is opgereden en/of zich er niet van heeft vergewist dat de kruising vrij was. Dit volgt niet op die manier uit het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005 (LJN AS2026). In dit arrest is naar het oordeel van de kantonrechter in ieder geval geen rechtsregel vervat die zodanig geïnterpreteerd zou moeten worden. Uit rechtsoverweging 3.4.2. van het arrest blijkt dat het Hof tal van omstandigheden heeft opgesomd op basis waarvan het Hof vervolgens tot de conclusie komt dat het kruisingsvlak onvoorzichtig is opgereden. Een dergelijke feitelijke onderbouwing van het standpunt dat de verzekerde van ASR de kruising onvoorzichtig is opgereden heeft verzoeker niet gegeven.

Verzoek de kosten van het deelgeschil te begroten wordt afgewezen. In geval van een rechtsbijstandverzekerinng volgt in geval van aansprakelijkheid vergoeding van de buitengerechtelijke kosten op grond van de Regeling buitengerechtelijke kosten – letsel. In dit geval is er geen aansprakelijkheid, en dus een dergelijke vergoeding niet aan de orde. Omdat de polisvoorwaarden niet zijn overgelegd kan de kantonrechter niet beoordelen of op grond daarvan de kosten (deels) voor rekening van verzoeker komen, zodat het verzoek voor zover daarop gebaseerd ook wordt afgewezen. 

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

 

 

 

 

 

Uitspraak

 

RECHTBANK UTRECHT

Sector handel en kanton

Kantonrechter

Locatie Utrecht

Zaaknummer: 827432 UE VERZ 12-875 MAR 4186

Beschikking van 12 oktober 2012 (bij vervroeging)

in de zaak van

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],

verzoekende partij,

gemachtigde: F. Hensen,

tegen

de naamloze vennootschap

ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,

gevestigd te Utrecht,

verwerende partij,

gemachtigde: mr. H. van Katwijk.

Partijen zullen hierna [verzoeker] en ASR genoemd worden.

1.  De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

– het verzoekschrift van [verzoeker];

– het verweerschrift van ASR;

– de mondelinge behandeling op 20 september 2012, waarvan aantekening is gehouden.

2.  De feiten

2.1.  Op 20 juni 2011 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij [verzoeker] als bestuurder van een bromfiets in aanrijding is gekomen met een personenauto, waarvan de automobiliste voor wettelijke aansprakelijkheid verzekerd is bij ASR.

2.2.  [verzoeker] is voor rechtsbijstand verzekerd bij Klaverblad Rechtsbijstand Stichting, hierna: Klaverblad.

2.3.  Van het ongeval is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.4.  Op zijn deel van het aanrijdingsformulier is namens [verzoeker] op de vraag “Wie is naar uw mening aansprakelijk? Waarom meent u dat?” voor zover hier van belang het volgende geantwoord:

"Scooter reed rechtdoor op fietspad door oranje auto links van hem rijdt vol op mijn zoon in zijn scooter en raakt hem frontaal en vliegt door de lucht tot stilstand tegen een paal. Vrouw slaat rechtsaf en geeft geen voorrang, dus schuldig/aansprakelijk.”

2.5.  De verzekerde van ASR heeft op de hiervoor onder 2.4. vermelde vraag, voor zover van belang, het volgende antwoord gegeven:

"tegenpartij, ik reed door groen stoplicht

tegenpartij reed te hard kon niet stoppen

2 getuigen aanwezig: automobilist naast me: groen stoplicht fietser tegenover stopt omdat zij rood had”

2.6.  Bij brief van 28 juni 2011 is ASR namens [verzoeker] aansprakelijk gesteld voor het hiervoor onder 2.1. vermelde verkeersongeval.

2.7.  Mevrouw [getuige 1] heeft in haar hoedanigheid van getuige van het ongeval op 3 juli 2011 op verzoek van Klaverblad een schriftelijke verklaring afgelegd, waarvan de inhoud, voor zover hier van belang, als volgt luidt:

“2) Vanaf welke plaats werd het ongeval door u waargenomen? (…)

Stond naast de auto voor het stopl. 2 banen rechtsaf

3) Wat zag u precies gebeuren?

Toen voor ons het stoplicht op “groen” sprong en beide auto’s weggereden hoorde ik rechts van mij een knal en zag een brommer + berijder over het wegdek voorbij schuiven.

(…)

Wij stonden voor hetzelfde stoplicht naast elkaar en toen het "groen" werd gelijktijdig rijden.

5) Met welke snelheid werd vóór het ongeval naar uw schatting gereden? (…)

0-5 km/h

(…)

8) Wie heeft er naar uw mening schuld aan het ongeval en waarom?

Brommer. Reed door rood?

(…)”

2.8.  Bij emailbericht van 4 augustus 2011 heeft ASR aansprakelijkheid afgewezen.

2.9.  Mevrouw [getuige 2] heeft in haar hoedanigheid van getuige van het ongeval op verzoek van ASR op 26 november 2011 een schriftelijke verklaring afgelegd. De inhoud daarvan luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“(…) Ik bevond mij op het fietspad, achter de scooter. De auto kwam voor ons van rechts. Ik remde wel voor rood licht, de scooter niet. De auto had groen licht en trok op. Het licht op het fietspad sprong dus al op rood. Scooter reed door het rode licht en reed in op de auto.

Met welke snelheden reden de betrokkenen volgens uw waarneming?

Scooter (dhr [verzoeker]): 50 – 60 km/h.

Auto (…): 10 – 20 km/h.

(…)

Op welk moment kon de bestuurder van het motorvoertuig de tweede betrokkene voor het eerst waarnemen?

2 seconden voor het ongeval.

Scooter schoot voorbij mij, leek er ineens te zijn.

Hoe/wat waren de gedragingen van de fietser/voetganger net voor het voorval?

Scooter: reed hard.

(…)

Wat heeft de bestuurder van het motorvoertuig gedaan om een aanrijding te voorkomen?

Geremd, dat had echter geen effect, omdat de situatie te snel ging

bestuurster had het niet eerder kunnen doen

(…)

De auto heeft volledig juist gehandeld en had niets kunnen doen om dit voorval te voorkomen

de scooter zat fout, reed hard door rood. Schade moet in mijn ogen op hem verhaald worden.

(…)”

3.  Het deelgeschil  

3.1.  [verzoeker] verzoekt de kantonrechter het aansprakelijkheidsgeschil dan wel eigen schuld geschil te beslechten door bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat ASR gehouden is de door [verzoeker] geleden (letsel)schade van € 2.464,53 voor 50% te vergoeden en ASR te veroordelen in de kosten van dit geding overeenkomstig artikel 1019a Rv.

3.2.  Aan zijn verzoek legt [verzoeker] de volgende stellingen ten grondslag. Volgens [verzoeker] is ASR als WAM-verzekeraar van de automobiliste die betrokken was bij de aanrijding uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk voor de door hem geleden en nog te lijden (letsel)schade. Het verwijt dat [verzoeker] de verzekerde van ASR maakt betreft het oprijden van een kruising zonder dat de automobiliste zich ervan vergewist heeft dat deze vrij was. [verzoeker] wijst bovendien op het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005 (LJN AS2026). Als gevolg van het ongeval heeft [verzoeker] schade aan zijn bromfiets, helm en kleding opgelopen. Deze totale materiële schade bedraagt € 850,00. [verzoeker] maakt ook aanspraak op een smartengeldvergoeding van € 250,00.

3.3.  ASR voert gemotiveerd verweer.

3.4.  De kantonrechter zal hierna, indien en voor zover nodig, nader ingaan op de standpunten van partijen.

4.  De beoordeling

4.1.  Partijen verschillen van mening over de vraag of het verzoek van [verzoeker] “een deelgeschil” is. Bij de beoordeling van die vraag stelt de kantonrechter het volgende voorop. De deelgeschilprocedure kan worden gevoerd over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen partijen rechtens geldt ter zake van aansprakelijkheid voor schade door dood of letsel in gevallen dat de beëindiging van dat geschil kan bijdragen aan de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst over de vordering zoals die zou zijn ingesteld indien de zaak ten principale aanhangig zou zijn gemaakt. Hetgeen [verzoeker] en ASR verdeeld houdt, betreft – kort gezegd – de vraag naar (de omvang van) de aansprakelijkheid. De kantonrechter is van oordeel dat dit verzoek op zichzelf beschouwd binnen de omschrijving van artikel 1019w Rv valt. In de memorie van toelichting is ook expliciet vermeld dat de aansprakelijkheidsvraag, een geschil aan het begin van een schaderegelingstraject, in een deelgeschilprocedure aan de orde kan komen. De omstandigheid dat een beslissing over de aansprakelijkheid mogelijk tot gevolg heeft dat het gehele geschil daarmee tot een einde komt waardoor verder onderhandelen en het sluiten van een vaststellingsovereenkomst overbodig wordt, maakt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat de verzochte beslissing enkel dáárdoor geen deelgeschil meer zou betreffen en zou moeten worden afgewezen. De kantonrechter acht een dergelijke conclusie bovendien in strijd met de bedoeling van de wetgever, nu het verzoek, zoals hiervoor is overwogen, inhoudelijk beschouwd wel degelijk binnen het bereik van artikel 1019w Rv valt en de wetgever met de deelgeschilprocedure beoogd heeft de afwikkeling van letselschade (buiten rechte) te vereenvoudigen en te versnellen. De kantonrechter heeft bovendien meegewogen dat indien het tussen partijen bestaande geschil met een beslissing van de kantonrechter op het verzoek van [verzoeker] (mogelijk) definitief tot een einde komt, dat in dat geval voornamelijk gelegen is in het feit dat het een zeer overzichtelijke schadeclaim betreft, over de omvang waarvan partijen het bovendien eens zijn. Aan het verweer van ASR dat er geen sprake is van een deelgeschil omdat met de beslissing over de aansprakelijkheid ook een beslissing over de omvang van de schade wordt genomen zodat verder onderhandelen overbodig is, gaat de kantonrechter dus voorbij.

4.2.  Daarmee komt de kantonrechter toe aan de vraag in hoeverre ASR gehouden is de geleden schade van [verzoeker] te vergoeden en in hoeverre de schade op grond van eigen schuld voor rekening van [verzoeker] moet blijven. Daarbij stelt de kantonrechter voorop dat bij het bepalen van de omvang van de schadevergoedingsplicht van ASR en daarmee samenhangend de mate waarin sprake is van eigen schuld van [verzoeker], als uitgangspunt geldt dat de schade over [verzoeker] en ASR moet worden verdeeld naar evenredigheid met de mate waarin de aan ieder van hen toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Het standpunt van ASR komt erop neer dat zij van mening is dat haar verzekerde geen enkel verwijt kan worden gemaakt.

4.3.  Hoewel [verzoeker] zich op het standpunt stelt dat hij door oranje licht is gereden, is de kantonrechter van oordeel dat het verkeerslicht voor [verzoeker] op rood stond. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt. [getuige 2] verklaart dat de auto groen licht had en op trok, het licht op het fietspad (al) op rood sprong en de scooter door het rode licht reed. Uit de verklaring van [getuige 1] waar zij schrijft “Brommer. Reed door rood?” (zie hiervoor onder punt 2.7.) leidt de kantonrechter af dat zij denkt dat de scooter door rood moet zijn gereden. Ook valt uit haar verklaring af te leiden dat het licht voor de auto’s op groen stond. [getuige 1] verklaart immers dat zij naast de verzekerde van ASR voor hetzelfde stoplicht stond en dat zij gelijktijdig wegreden op het moment dat het groen werd. Dat het licht op groen stond is ook terug te lezen in de verklaring van de verzekerde van ASR zelf, waar staat “ik reed door groen stoplicht”. Op basis van deze verklaringen stelt de kantonrechter vast dat de verzekerde van ASR door groen is gereden. Dit betekent dat [verzoeker] door rood moet zijn gereden. Uit geen van de verklaringen volgt bovendien dat [verzoeker] door oranje licht is gereden, zoals [verzoeker] betoogt. Dit standpunt heeft [verzoeker] ook niet nader feitelijk onderbouwd.

Daarnaast stelt de kantonrechter vast dat [verzoeker] te hard gereden heeft. Volgens zijn eigen (uiteindelijke) verklaring reed hij met een snelheid van (ongeveer) 45 km per uur. Op basis van artikel 20 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 geldt voor bromfietsen op het fietspad echter een maximumsnelheid van 30 km per uur.

Zowel het door rood rijden als de overschrijding van de maximumsnelheid betreffen aan [verzoeker] toe te rekenen verkeersfouten. Het ongeval is (mede) daardoor ontstaan: indien [verzoeker] het rode licht niet had genegeerd en/of niet te hard had gereden had, had de aanrijding niet plaatsgevonden.

4.4.  Met betrekking tot het verkeersgedrag van de verzekerde van ASR overweegt de kantonrechter als volgt. Het verwijt dat [verzoeker] de automobiliste maakt is dat zij de kruising is opgereden zonder zich ervan te vergewissen dat deze vrij was. ASR heeft dit betwist. Anders dan [verzoeker] is de kantonrechter van oordeel dat het enkele feit dat een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen [verzoeker] en de verzekerde van ASR onvoldoende is om aan te nemen dat de verzekerde van ASR de kruising “dus” onvoorzichtig is opgereden en/of zich er niet van heeft vergewist dat de kruising vrij was. Dit volgt ook niet op die manier uit het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005 (LJN AS2026). In dit arrest is naar het oordeel van de kantonrechter geen rechtsregel vervat die zodanig geïnterpreteerd zou moeten worden. Uit rechtsoverweging 3.4.2. van het arrest blijkt dat het Hof tal van omstandigheden heeft opgesomd op basis waarvan het Hof vervolgens tot de conclusie komt dat het kruisingsvlak onvoorzichtig is opgereden. Een dergelijke feitelijke onderbouwing van het standpunt dat de verzekerde van ASR de kruising onvoorzichtig is opgereden heeft [verzoeker] niet gegeven. Dit brengt de kantonrechter tot de slotsom dat de verzekerde van ASR geen verkeersfout valt toe te rekenen.

Dit heeft tot gevolg dat, nu vaststaat dat enkel een aan [verzoeker] toe te rekenen gedraging, te weten te hard en door rood rijden, heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval, en daarmee aan het ontstaan van de schade (de verzekerde van) ASR niet aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval. De kantonrechter zal het verzoek van [verzoeker] daarom afwijzen.

4.5.  Met betrekking tot de kosten van de onderhavige deelgeschilprocedure overweegt de kantonrechter als volgt. Op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv dient de deelgeschilrechter de kosten bij de behandeling van het verzoek te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet kan worden toegewezen. Deze kosten dienen evenwel te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. [verzoeker] maakt aanspraak op vergoeding van € 1.333,00. ASR heeft geen bezwaar tegen de gespecificeerde tijd, maar wel tegen het gehanteerde uurtarief van

€ 140,00, zij is van mening dat een tarief van € 75,00 per uur (meer dan) voldoende is. Verder is ASR van mening dat [verzoeker] misbruik heeft gemaakt van de onderhavige procesmogelijkheid. De kantonrechter is van oordeel dat geen sprake is van misbruik van het processuele middel van een verzoekschrift ex artikel 1019w Rv. De kantonrechter verwijst naar hetgeen zij hiervoor onder rechtsoverweging 4.1. heeft overwogen. Met betrekking tot de verzochte kostenveroordeling is de kantonrechter van oordeel dat deze niet voor begroting in aanmerking komt. Mr. Hensen heeft immers ter zitting verklaard dat Klaverblad (onder andere) de “Regeling buitengerechtelijke kosten – letsel” heeft ondertekend. In geval van aansprakelijkheid volgt op grond daarvan dan een forfaitaire vergoeding (overeenkomstig de PIV-staffel) voor buitengerechtelijke kosten. Een dergelijke vergoeding is gezien de uitkomst van deze procedure (geen aansprakelijkheid van ASR) niet aan de orde. Dat deze kosten op grond van de van toepassing zijnde polisvoorwaarden (desondanks) voor rekening van [verzoeker] komen, kan de kantonrechter niet beoordelen omdat de polisvoorwaarden niet in het geding zijn gebracht. Indien en voor zover het verzoek (mede) daarop gebaseerd is, wijst de kantonrechter het om die reden af.

4.6.  In een kostenveroordeling als door ASR in haar verweerschrift verzocht, voorziet de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (in artikel 1019aa Rv) niet. Op grond van artikel 1019aa eerste lid Rv begroot de rechter slechts de kosten aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Het verzoek van ASR zal de kantonrechter dus afwijzen.

5.  De beslissing

De kantonrechter:

5.1.  wijst het verzoek van [verzoeker] af;

5.2.  wijst de door ASR verzochte kostenveroordeling af.

Deze beschikking is gegeven door mr. H.M.M. Steenberghe op 12 oktober 2012.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey