Rb, deelgeschil: kans op pijnsyndroom zonder ongeval gering, maar verklaring voor recht dat geen rekening gehouden mag worden met kans afgewezen
Benadeelde loopt letsel aan duim op bij arbeidsongeval. Benadeelde verzoekt (nadat overeenstemming is bereikt over andere punten) om verklaring voor recht dat bij de vaststelling van de schade geen rekening dient te worden gehouden met de mogelijkheid dat de door de orthopeed beschreven pijnsyndromen zich ook zouden kunnen voordoen in de situatie zonder ongeval. De kantonrechter stelt voorop dat bij de schadebegroting rekening dient te worden gehouden met de mogelijkheid dat ook zonder ongeval bepaald letsel en daarmee bepaalde beperkingen zouden zijn ontstaan. De kantonrechter is van oordeel dat de kans dat werkneemster het compressiesyndroom zou hebben ontwikkeld zonder ongeval weliswaar zeer gering is, maar niet zodanig gering dat daarmee in het geheel geen rekening dient te worden gehouden. De opmerking van de deskundige over de waarschijnlijkheid brengt weliswaar mee dat het zeer aannemelijk is dat het compressiesyndroom (secundair) ongevalsgevolg is, maar met de mogelijkheid dat ook zonder ongeval het compressiesyndroom zou kunnen zijn ontstaan dient in redelijkheid nog wel rekening te worden gehouden, zij het in geringe mate (r.o. 4.8). De kantonrechter wijst het verzoek af.
ECLI:NL:RBDHA:2021:15425, Rechtbank Den Haag, 934-392 RP VERZ 21-50468 (rechtspraak.nl)
ECLI:NL:RBDHA:2021:15425
Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
29-09-2021
Datum publicatie
09-03-2022
Zaaknummer
934-392 RP VERZ 21-50468
Rechtsgebieden
Burgerlijk procesrecht
Bijzondere kenmerken
Beschikking
Inhoudsindicatie
Deelgeschil. Geschil zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Bij de schadebegroting dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat ook zonder ongeval bepaald letsel en daarmee bepaalde beperkingen zouden zijn ontstaan.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Den Haag
CK/bc
Zaakrolnummer: 9340392 RP VERZ 21-50468
Uitspraakdatum: 29 september 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
aangeduid als werkneemster,
gemachtigde: mr. L.B. de Jong,
tegen
de stichting
Stichting Middin,
gevestigd te Rijswijk (ZH),
verwerende partij,
aangeduid als werkgever,
gemachtigde: mr. H.M. Kruitwagen.
1Procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–
het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 14 juli 2021, met producties;
–
het op 24 augustus 2021 ingekomen verweerschrift, met producties;
–
de zittingsaantekeningen van de griffier.
1.2.
Op 1 september 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen: werkneemster in persoon bijgestaan door haar gemachtigde en namens werkgever de gemachtigde voornoemd.
1.3.
Vervolgens is de datum voor beschikking bepaald op heden.
2De feiten
2.1.
Tussen werkneemster en werkgever heeft van 1 oktober 2006 tot 1 februari 2017 een arbeidsovereenkomst bestaan.
2.2.
Werkneemster was laatstelijk werkzaam in de functie van [functie] op de locatie aan de [locatie] in [plaats] .
2.3.
Op 10 december 2013 is werkneemster een arbeidsongeval overkomen. De duim van werkneemster is bekneld geraakt tussen een toiletdeur en het deurkozijn. Werkneemster is voor het duimletsel onder behandeling van een plastisch handchirurg.
2.4.
Werkgever heeft de aansprakelijkheid uiteindelijk begin 2016 erkend, waarna expertisebureau Cordeat vervolgens de schaderegeling is gaan uitvoeren.
2.5.
Partijen hebben in onderling overleg handchirurg [naam chirurg] een expertise laten verrichten. Zij heeft op 2 juli 2020 een definitief rapport uitgebracht.
2.6.
Per 15 mei 2019 is aan werkneemster door het UWV een IVA-uitkering toegekend op basis van 100% arbeidsongeschiktheid.
3Het geschil
3.1.
Werkneemster verzoekt bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat
de uitkomsten van het deskundigenrapport van [naam chirurg] van 2 juli 2020 als bindend uitgangspunt gelden bij de verdere afwikkelingen van de schade;
dat uit voormeld rapport volgt dat er een causaal verband bestaat tussen het arbeidsongeval van 10 december 2013 en de klachten en beperkingen zoals omschreven in het antwoord op de vragen f. (p. 20) en h. (p. 22) van het rapport;
dat bij de vaststelling van de schade geen rekening dient te worden gehouden met de mogelijkheid dat de beschreven pijnsyndromen zich ook zouden kunnen voordoen in de situatie zonder ongeval;
veroordeling van werkgever in de kosten.
3.2.
Werkneemster heeft haar verzoek gemotiveerd en aangevoerd dat in het belang van de verdere afwikkeling van het schadetraject dat het rapport als bindend uitgangspunt heeft te gelden aangezien Cordeat, de schadebehandelaar van werkgever, ten onrechte de mening blijft toegedaan dat de compressiesyndromen, een secundair ongevalsgevolg, ook hadden kunnen ontstaan het ongeval wegdenkend en dat hiermee rekening moet worden gehouden met de vaststelling van het verlies arbeidsvermogen. Daarmee miskent de schadebehandelaar van werkgever dat het onderscheid tussen primaire en secundaire ongevalsgevolgen niet van invloed is op het causaal verband tussen het ongeval en de klachten/beperkingen van werkneemster. Op grond van het leerstuk van de toerekening naar redelijkheid kunnen ook indirecte/secundaire gevolgen causaal worden geacht aan het ongeval.
3.3.
Werkgever heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4De beoordeling
Behandeling van het geschil in een deelgeschilprocedure
4.1.
Bij beoordeling van de vraag of het onderhavige geschil zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv stelt de kantonrechter voorop, anders dan werkgever meent, dat indien een beslissing op het verzoek niet direct zal leiden tot een vaststellingsovereenkomst dit niet maakt dat het verzoek reeds daarom niet geschikt is voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Van belang is dat partijen door de verzochte beslissing de buitengerechtelijke onderhandelingen kunnen voortzetten, hetgeen naar het oordeel van de kantonrechter het geval is. Voorts dient de verzochte beslissing een voldoende bijdrage te leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst om op te kunnen wegen tegen de kosten en het tijdsverloop van deze procedure. Ook hiervan is naar het oordeel van de kantonrechter sprake.
4.2.
De kantonrechter is derhalve van oordeel dat de onderhavige kwestie zich leent voor een beoordeling in deelgeschil.
Het verzoek
4.3.
Ter zitting heeft werkneemster haar verzoek nader toegelicht. Naar aanleiding van deze toelichting heeft werkgever ter zitting kunnen instemmen met het sub a. en sub b. verzochte met dien verstande dat de toewijzing van deze verzoeken alleen betrekking heeft op de rechterhand- en vingerproblematiek (handchirurgie) en in het bijzonder ook op het chronische pijnsyndroom (compressiesyndroomklachten) van de rechterhand. Partijen hebben de kantonrechter verzocht dit uitdrukkelijk op te nemen in zijn beschikking.
4.4.
Het voorgaande betekent concreet dat het verzoek sub a. toewijsbaar is met dien verstande dat het rapport als bindend uitgangspunt heeft te gelden ten aanzien van de handchirurgie. De werkgever heeft aangevoerd dat het rapport in algemene zin als bindend uitgangspunt laten gelden tot gevolg heeft dat ook de psychische klachten als vaststaand worden aangenomen terwijl partijen de discussie daarover nog niet gevoerd hebben. Werkneemster heeft verklaard dat zij met haar verzoek heeft bedoeld het rapport als bindend uitgangspunt te laten gelden ten aanzien van uitsluitend de handchirurgie, waaronder ook de als secundair aangemerkte ongevalsgevolgen compressiesyndroomklachten vallen.
4.5.
Voor wat betreft het verzochte sub b. geldt mutatis mutandis hetgeen is overwogen ten aanzien van het verzochte sub a. Dit betekent dat het verzochte sub b. toewijsbaar is met dien verstande het causaal verband wordt aangenomen ten aanzien van de klachten en beperkingen aan de hand van werkneemster, waaronder het chronisch pijnsyndroom, maar niet ook ten aanzien van de overige op de NOV-lijst vermelde klachten en beperkingen waarnaar de deskundige in haar rapport verwijst. De in het rapport op bladzijden 20-22 vermelde psychische klachten dienen slechts als onderbouwing van de beantwoording van de aan de deskundige gestelde vragen sub f. en h. Daarmee worden de psychische klachten (nog) niet als vaststaand aangemerkt tussen partijen en kunnen zij de discussie daarover nog voeren. Tussen partijen heeft derhalve als bindend uitgangspunt te gelden de volgende zinsnede (bladzijde 22 van het rapport): “Samengevat is betrokkene zeer beperkt bij alle handelingen waarbij kracht moet worden gebruikt met de handen zoals duwen, tillen, knijpen, vibratiebelasting. Handelingen met de vingers zijn licht beperkt indien van korte duur (ongeveer 15 minuten). Handelingen waarbij de rechter handpalm of duim moet worden aangeraakt zijn zeer beperkt vanwege de pijn.”
4.6.
Over het verzochte sub c. hebben partijen ter zitting geen overeenstemming kunnen bereiken zodat de kantonrechter daarover zal oordelen. De werkgever heeft tegen toewijzing van het verzochte sub c. aangevoerd dat de pijnsyndromen (compressiesyndromen) van werkneemster zich ook zouden hebben ontwikkeld zonder het arbeidsongeval. Gelet op de medische voorgeschiedenis aan de rechterhand van werkneemster en het gegeven dat het een veelvoorkomende klacht is bij vrouwen tussen de 40-60 jaar zou werkneemster de klachten ook hebben ontwikkeld het ongeval weggedacht, aldus de werkgever. De werkgever verwijst in dit verband naar bijlage 4 van het rapport, de NHG-Standaard Hand- en polsklachten, waarin staat vermeld dat 9,2 % van de vrouwen in de leeftijdscategorie van 40-60 jaar compressiesyndroomklachten ontwikkelen. Als werkgerelateerde risicofactoren worden snel repeterende bewegingen, hand-armtrillingen en ongunstige werkhoudingen (meer dan dertig graden dorsaal of palmaire flexie uit de neutrale polsstand) genoemd.
4.7.
Hoewel werkneemster op het moment van het arbeidsongeval een werkzame 49-jarige vrouw was, stond zij gezien haar werk in beginsel niet bloot aan de genoemde werkgerelateerde risicofactoren, zodat in dat verband geen sprake was van een verhoogd risico. Daarnaast heeft de deskundige niet vastgesteld dat het compressiesyndroom reeds aanwezig was voor het arbeidsongeval terwijl deze klachten zich relatief kort na het ongeval openbaarden. De deskundige vermeldt daarover het volgende: “Er is geen definitieve uitspraak te doen over het feit of deze klachten waren ontstaan zonder ongeval, in dit geval vind ik de verklaring van secundaire ontstaanswijze tgv verlies van het gebruik van de rechter hand zeer plausibel.”
4.8.
De kanonrechter stelt voorop dat bij de schadebegroting rekening dient te worden gehouden met de mogelijkheid dat ook zonder ongeval bepaald letsel en daarmee bepaalde beperkingen zouden zijn ontstaan. Pas wanneer die kans zodanig gering is dat daar in redelijkheid geen rekening mee hoeft te worden gehouden, dient die kans buiten beschouwing te worden gelaten. Gezien het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de kans dat werkneemster het compressiesyndroom zou hebben ontwikkeld zonder ongeval weliswaar zeer gering is, maar niet zodanig gering dat daarmee in het geheel geen rekening dient te worden gehouden. De opmerking van de deskundige over de waarschijnlijkheid brengt weliswaar mee dat het zeer aannemelijk is dat het compressiesyndroom (secundair) ongevalsgevolg is doordat werkneemster haar rechterhand en -vingers pijnvermijdend is gaan gebruiken hetgeen zij niet zou hebben gedaan als het ongeval haar niet zou zijn overkomen, maar met de mogelijkheid dat ook zonder ongeval het compressiesyndroom zou kunnen zijn ontstaan dient in redelijkheid nog wel rekening te worden gehouden, zij het in geringe mate. Werkneemster kan dan ook niet in haar verzoek worden gevolgd nu zij heeft verzocht bij de vaststelling van de schade in het geheel geen rekening te houden met de situatie zonder ongeval. Het verzochte sub c. kan om die reden niet worden toegewezen.
4.9.
Het voorgaande betekent dat het verzochte sub a. en sub b. worden toegewezen zoals hierna in het dictum vermeld en dat het verzochte sub c. wordt afgewezen.
Kosten deelgeschil
4.10.
Werkneemster heeft verzocht de kosten te begroten waarbij is uitgegaan van 11,3 gemaakte uren. De gemachtigde van werkneemster rekent een uurtarief van € 250,00 exclusief 21% btw.
4.11.
Werkgever heeft de aansprakelijkheid erkend. Werkgever heeft verder aangevoerd zich te refereren aan het oordeel van de kantonrechter.
4.12.
Gezien de aard van de zaak komt de aan de zaak bestede tijd in combinatie met het gehanteerde uurtarief de kantonrechter als redelijk voor. Uitgaande van een voor specialisten geldend uurtarief van € 250,00 is op basis van de aard van de zaak en de omvang van het verzoekschrift een urenbesteding van 11,3 uur voor dit deelgeschil redelijk.
4.13.
De kantonrechter begroot de kosten dan ook op een bedrag van € 3.418,25 (11,3 uren x € 250,00 + 21% btw), te vermeerderen met het door werkneemster betaalde griffierecht van € 85,00, zijnde derhalve in totaal een bedrag van € 3.503,25. De werkgever zal tot betaling van dit bedrag worden veroordeeld.
5Beslissing
De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat de uitkomsten van het deskundigenrapport van [naam chirurg] van 2 juli 2020 voor zover deze betrekking heeft op klachten en beperking als gevolg van het ongeval aan de hand van werkneemster en in het bijzonder de compressiesyndroomklachten, als bindend uitgangspunt gelden bij de verdere afwikkeling van de schade van werkneemster;
5.2.
verklaart voor recht dat er een causaal verband bestaat tussen klachten en beperkingen aan de hand van werkneemster zoals omschreven in het deskundigenrapport op bladzijde 22 voor zover dat betrekking heeft op de hierboven in rechtsoverweging 4.5. geciteerde zinsnede uit het rapport;
5.3.
begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 3.503,25 (inclusief btw en griffierecht) en veroordeelt werkgever tot betaling van dit bedrag aan werkneemster;
5.4.
verklaart deze beschikking ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. J.L.M. Luiten en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 september 2021.