Rb: Deelgeschil: meerdere geschillen zijn mogelijk, waaronder aansprakelijkheid, geen vaste lijn kostenvergoeding

Samenvatting:

De aansprakelijkheidsvraag kan in een deelgeschilprocedure aan de orde komen. De bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst moet zodanig zijn dat deze opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Dat partijen over meerdere punten van mening verschillen maakt het verzoek niet ongeschikt voor een deelgeschilprocedure. Tussen partijen bestaat geen overeenstemming over de feiten. De opinie van een deskundige moet worden ingewonnen. De rb wijst het verzoek af. Ook dan dient de rechtbank de kosten te begroten behalve als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. De Wet Deelgeschillen bevat geen concrete aanknopingspunten wanneer sprake is van een deelgeschil. De parlementaire geschiedenis legt het zeer ruim uit. Van een vaste lijn in de rechtspraak is nog geen sprake. Het verzoek is niet bij voorbaat volstrekt onnodig of kansloos.

Rechtbank Den Haag 4 mei 2011 BQ6069 386271 / HA RK 11-51 Rechtspraak.nl .

Datum publicatie: 25-05-2011
Rechtsgebied: Civiel overig
Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Deelgeschil. Afwijzing van het verzoek op grond van artikel 1019z Rv. De bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst weegt niet op tegen de kosten en het tijdsverloop van deze procedure. Kostenbegroting op grond van artikel 1019aa Rv.
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector kanton
Locatie Gouda
zaaknummer / rekestnummer: 386271 / HA RK 11-51
Beschikking van 4 mei 2011
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. F.J. van Benthem te Etten-Leur,
tegen
de besloten vennootschap
[verweerster],
gevestigd te [woonplaats],
verweerster,
advocaat: mr. E.A.L. van Emden te ‘s-Gravenhage.

Partijen zullen hierna [verzoekster] en [verweerster] worden genoemd.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift met producties, ter griffie ingekomen op 25 januari 2011;
– het verweerschrift, met producties;
– het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 april 2011 en de daarin genoemde stukken;
– de brief van mr. Van Emden van 29 april 2011, inhoudende een reactie op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
1.2.Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.
2.De feiten
2.1.De heer [B] (hierna: [B]) is op 22 maart 2006 tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden voor [verweerster] een ongeval overkomen (hierna: het ongeval). Hij is aan de gevolgen van dit ongeval overleden.
2.2.[verzoekster] was de levenspartner van [B] en woonde op het moment van het ongeval reeds acht jaar met hem samen.
2.3.[B] was bij [verweerster] werkzaam in de functie van bandwerkerconstructeur. Ten tijde van het ongeval was hij, samen met een collega, bezig met het demonteren van een bekistingswand. Tijdens deze werkzaamheden is het bovenste gedeelte van de bekistingswand omgevallen.
2.4.De Arbeidsinspectie heeft naar aanleiding van het ongeval een ongevallen-boeterapport opgesteld. In dit rapport is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
"Bevindingen Uit onderzoek en uit verklaringen is mij het volgende gebleken.
(…)
> Normaliter is de demontage volgorde als volgt.
1. De werknemers gaan naar boven toe en de leuningen worden verwijderd van de bovenste vlonder, de vlonder blijft verder wel aan de wand hangen.
2. De wand wordt met de kraan aangepikt bij de hijsogen in de bovenste wand en de hijs wordt strak gezet.
3. De lange trap wordt verwijderd.
4. De M20 bouten worden losgedraaid.
5. De M14 bouten worden losgedraaid.
6. Het opzetstuk wordt met behulp van een kraan opgehesen.
7. De titanschoren worden verwijderd.
> Uit onderzoek en verklaringen is gebleken dat de demontagevolgorde, alvorens het ongeval gebeurde, als volgt geschiedde.
1. De werknemers zijn naar boven gegaan, de leuningen zijn verwijderd van de bovenste vlonder, de vlonder is verder wel aan de wand blijven hangen.
2. De te demonteren wand is niet met de kraan aangepikt.
3. De M14 bouten zijn allemaal losgedraaid, (…).
4. De M20 bouten zijn allemaal losgedraaid op drie bouten na, (…).
> Hierdoor waren alle maatregelen, die zorgden voor een stabiele opstelling van de wandbekisting, weggenomen, waardoor het bovenste gedeelte van de bekisting is omgevallen.
(…)
> Door deze handelswijze was het gevaar getroffen of geraakt te worden door voorwerpen of onderdelen daarvan of het gevaar bekneld te raken tussen voorwerpen of onderdelen daarvan, niet voorkomen of zoveel mogelijk beperkt, waardoor er sprake is van overtreding van artikel 16, 10e lid van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, juncto artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, aangewezen als beboetbare feit in artikel 9.9c, 1e lid onder c van datzelfde besluit. (…)"
2.5.Op 6 oktober 2006 heeft de Arbeidsinspectie [verweerster] – onder meer – als volgt bericht:
"BESLISSING
Op basis van mijn bevoegdheid op grond van artikel 34 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 heb ik besloten [verweerster] geen boete op te leggen.
MOTIVERING VAN DEZE BESLISSING
(…)
Overwegingen
Alles overwegende ben ik van mening dat uit het onderzoek van de Arbeidsinspectie en mede uit uw zienswijze is gebleken dat het beboetbare feit uit de boetekennisgeving [verweerster] niet aan te rekenen is.
Hoewel overtreding van genoemd artikel de directe aanleiding van het ongeval was, is dat het bedrijf niet verwijtbaar, omdat gebleken is, dat voldoende doeltreffende instructies werden gegeven, dat toezicht, hoewel niet voortdurend, op de naleving gehouden werd, dat het voor het werk ervaren medewerkers betrof, die om onverklaarbare reden afweken van de hen geïnstrueerde- en bekende werkmethode, en dat de juiste- en geschikte arbeidsmiddelen ter beschikking gesteld en aanwezig waren om de werkzaamheden veilig uit te kunnen voeren. (…)"
2.6.In opdracht van Nationale Nederlanden, de aansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerster] (hierna: NN), heeft CED Personenschade een rapport opgesteld ten aanzien van de rol van de kraanmachinist bij het ongeval.
2.7.[verzoekster] heeft [verweerster] aansprakelijk gesteld voor het ongeval dat [B] is overkomen. NN heeft namens [verweerster] aansprakelijkheid van de hand gewezen.
3.Het geschil
3.1.[verzoekster] verzoekt – verkort weergegeven en na intrekking van een deel van het verzoek – de kantonrechter te bepalen dat [verweerster] aansprakelijk is voor het ongeval dat [B] is overkomen op 22 maart 2006, met veroordeling van [verweerster] in de kosten van deze procedure op grond van artikel 6:96 BW.
3.2.[verweerster] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.In de eerste plaats dient te worden beoordeeld, nu [verweerster] dit betwist, of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel l019w-1019cc Rv. Dienaangaande overweegt de kantonrechter als volgt.
4.2.De deelgeschilprocedure biedt volgens de memorie van toelichting bij de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (hierna: de Wet Deelgeschillen) betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 2). Gezien de ratio van de deelgeschilprocedure om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient de kantonrechter te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (31518, nr. 3, p. 18).
4.3.Bij de beoordeling van de vraag of het onderhavige geschil zich leent voor beoordeling in een deelgeschilprocedure stelt de kantonrechter voorop dat in de memorie van toelichting bij voornoemde wet is vermeld dat ook de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschilprocedure aan de orde kan komen. Net als bij andere deelgeschillen zal moeten worden beoordeeld of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure (31518, nr. 3, p. 10). Dat een beslissing op het verzoek niet direct zal leiden tot een vaststellingsovereenkomst, omdat partijen over meerdere punten van mening (zullen kunnen gaan) verschillen, zoals door [verweerster] is aangevoerd, maakt niet dat dit verzoek niet geschikt is voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Volgens de memorie van toelichting (31518, nr. 8, p. 9) is immers geen beletsel dat er mogelijk meerdere deelgeschilprocedures nodig zullen blijken te zijn om tot een alomvattende afwikkeling van de zaak te komen. Van belang is dat partijen door de verzochte beslissing weer aan de onderhandelingstafel kunnen plaatsnemen. De kantonrechter overweegt voorts als volgt.
4.4.[verweerster] stelt zich op het standpunt dat het ongeval heeft kunnen plaatsvinden doordat [B] en zijn collega van de voorgeschreven, vaste, werkwijze zijn afgeweken. Zij hebben de bouten, waarmee de bekistingswand was vastgezet, losgedraaid, voordat (het desbetreffende element van) de bekistingswand was aangepikt aan de kraan. De schade is dan ook te wijten aan bewuste roekeloosheid van [B], aldus [verweerster]. Daarnaast betoogt [verweerster] dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. [B] en zijn collega waren voldoende ervaren en zij waren voldoende geïnstrueerd over de wijze waarop het werk (veilig) diende te worden verricht. Bovendien is er voldoende toezicht gehouden. De toezichthouder was de ochtend van het ongeval aanwezig, toen [B] en zijn collega de eerste bekistingswand demonteerden. De toezichthouder is vervolgens vertrokken, waarna [B] en zijn collega op dezelfde wijze de identieke tweede bekistingswand dienden te verwijderen.
4.5.[verzoekster] voert allereerst aan dat [B] niet zo ervaren en geroutineerd was als door [verweerster] gesteld. Bovendien stelt zij dat de werkzaamheden die ten tijde van het ongeval door [B] werden uitgevoerd, afweken van de werkzaamheden die hij normaliter uitvoerde. Er was namelijk sprake van een topelement, zodat er door [verweerster] extra instructies hadden moeten worden gegeven, aldus [verzoekster]. Bovendien wijst [verzoekster] erop dat de rol van de kraanmachinist bij het ongeval onvoldoende duidelijk is. Deze kraanmachinist is volgens [verzoekster] een hulppersoon van [verweerster] en [verweerster] diende er dus voor te zorgen dat deze hulppersoon op de juiste wijze handelde.
4.6.De conclusie moet dus zijn dat er tussen partijen geen overeenstemming bestaat over de feiten die voor de vaststelling van de aansprakelijkheid van belang zijn, zoals de aard van de uitgevoerde werkzaamheden, de mate waarin instructies zijn en hadden moeten worden gegeven, de rol van de kraanmachinist en de mate van ervaring van [B]. Hier dient nader onderzoek naar te worden gedaan, al dan niet in de vorm van bewijslevering. Daarbij komt nog dat [verzoekster] tevens gemotiveerd aanvoert dat de situatie op de werkplek reeds onveilig was, toen [B] daar aankwam. Om dit te kunnen beoordelen dient de opinie van een deskundige te worden ingewonnen. Het verzoek van [verzoekster] dient, gelet hierop, op grond van artikel 1019z Rv te worden afgewezen. De bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst weegt op grond van het bovenstaande niet op tegen de kosten en het tijdsverloop van deze procedure. Wanneer [verzoekster] bij de huidige stand van zaken een oordeel van een rechter wenst te krijgen, dient zij een bodemprocedure bij de kantonrechter te starten.
Kosten
4.7.Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de rechtbank de kosten van deze procedure dient te begroten en dat deze situatie alleen dàn anders is indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Van deze laatste situatie is naar het oordeel van de kantonrechter, anders dan [verweerster] (kennelijk) meent, in dit geval geen sprake. Redengevend daarvoor is dat de Wet Deelgeschillen geen concrete aanknopingspunten bevat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een deelgeschil en de parlementaire geschiedenis het begrip deelgeschil zeer ruim uitlegt, maar de concrete invulling van dat begrip aan de rechtspraak is overgelaten. Gelet op de betrekkelijk korte tijd dat de Wet Deelgeschillen in werking is, is van een vaste lijn in de rechtspraak over het begrip deelgeschil nog geen sprake. Tegen deze achtergrond kan het door [verzoekster] ingediende verzoek niet bij voorbaat als volstrekt onnodig of kansloos worden beschouwd.
4.8.[verzoekster] betoogt dat zij een bedrag van € 6.446,02 (inclusief BTW) aan kosten voor rechtsbijstand heeft gemaakt en € 417,75 (inclusief BTW) aan kosten voor deskundige bijstand. De kosten dienen ingevolge artikel 6:96 lid 2 BW te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets: zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten dienen redelijk te zijn. [verweerster] heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de kosten van rechtsbijstand en deskundige bijstand, maar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoekster] de hoogte van deze kosten voldoende toegelicht. Op de door haar aangevoerde kosten zal echter wel een bedrag van € 258,– in mindering worden gebracht, bestaand uit het ten onrechte in rekening gebrachte dubbele griffierecht, nu dit door de kantonrechter ongedaan zal worden gemaakt. De kantonrechter begroot de kosten die aan de zijde van [verzoekster] zijn gemaakt bij de behandeling van het verzoek dan ook op € 6.605,77.
4.9.Nu de aansprakelijkheid van [verweerster] voor de gevolgen van het [B] overkomen ongeval (nog) niet vast staat, is de verzochte veroordeling van [verweerster] tot voldoening van deze kosten niet toewijsbaar.
5.De beslissing
De kantonrechter:
5.1.begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 6.605,77 (inclusief BTW);
5.2.wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. J.E. Bierling en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.

Rb: Zorgverzekeringnemer aansprakelijk voor eigen risico medeverzekerden
De medeverzekerden hebben geen contractuele relatie met de zorgverzekeraar. Zij zijn niet gehouden het eigen risico aan de zorgverzekeraar te betalen. De verzekeringnemer is daartoe gehouden evenals voor de premie. (Red: voor de medeverzekerde geldt het derdenbeding dat hij van de verzekeraar betaling mag verlangen van zorgkosten, echter alleen voor zover dat het eigen risico overschrijdt. Als de verzekeraar de zorgkosten voorschiet aan de zorgverlener dan ontstaat een probleem, dat mogelijk wel in een derdenbeding kan worden opgelost).
LJN: BQ6548,Sector kanton Rechtbank Maastricht, 385330 Cv EXPL 10-3222
Datum uitspraak: 13-04-2011
Datum publicatie: 31-05-2011
Rechtsgebied: Civiel overig
Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Is een meeverzekerde bij een Zorgverzekering persoonlijk aansprakelijkheid voor haar eigen risico
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 385330 CV EXPL 10-3222
Vonnis van 13 april 2011
in de zaak
de onderlinge waarborgmaatschappij MENZIS ZORGVERZEKERAAR U.A.,
gevestigd te [plaats sub 1], en kantoorhoudend te [plaats sub 2],
eisende partij,
verder te noemen: Menzis,
gemachtigden: J.L.G. Jeukens, deurwaarder te Heerlen en N.J.M. Tijhuis, deurwaarder te Almelo (de laatste zonder uitdrukkelijke mededeling van substitutie vanaf het moment van repliceren),
tegen
[gedaagde],
wonend te [adres],
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde],
procederend bij haar partner [partner van gedaagde] te [plaats sub 3].
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Menzis heeft bij dagvaarding van 28 juni 2010 een vordering ingesteld tegen [gedaagde]. Met het exploot zijn twee producties betekend.
[gedaagde] heeft na gevraagd en verkregen uitstel schriftelijk geantwoord.
Menzis heeft vervolgens voor repliek geconcludeerd en daarbij tevens haar vordering verminderd onder overlegging van acht (deels meervoudige) producties.
[gedaagde] heeft hierop geconcludeerd voor dupliek.
Hierna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak nader op heden gesteld is.
Op 7 februari 2011 is door de griffier van dit gerecht een schrijven ontvangen van de heer [partner van gedaagde]. De kantonrechter heeft dit schrijven aangetroffen in het dossier, maar zal er geen acht slaan, omdat het buiten de rol om ontvangen is in een fase van de procedure dat de zaak voor vonnis stond en Menzis er ook niet meer op heeft kunnen reageren.
MOTIVERING
Menzis vordert (na vermindering van haar eis bij repliek) veroordeling van [gedaagde] – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – tot betaling van een bedrag van € 381,11, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 264,00 vanaf 25 juni 2010 tot de dag van algehele voldoening.
Menzis heeft daartoe gesteld dat zij met [gedaagde] één of meer verzekeringsovereenkomst(en) aangegaan is betrekking hebbend op de basisverzekering conform artikel 3 van de per 1 januari 2006 geldende Zorgverzekeringswet en/of een aanvullende verzekering.
Op grond van genoemde overeenkomst(en), de Regeling Zorgverzekering en het Besluit Zorgverzekering acht Menzis [gedaagde] een eigen bijdrage verschuldigd voor de aan haar verleende zorg. Indien [gedaagde] immers aanspraak maakt op vergoeding van de aan haar verleende zorg, dan geldt ingevolge het bepaalde in artikel 19 van de Zorgverzekeringswet dat zij aan Menzis een verplicht eigen risico verschuldigd is.
Uit het bepaalde in artikel 19 van de Zorgverzekeringswet volgt – aldus Menzis – dat iedere verzekerde, dus ook [gedaagde], zelf aansprakelijk en verantwoordelijk is voor betaling van het eigen risico.
Nu [gedaagde] dit bedrag – ondanks aanmaningen – niet aan Menzis betaalde, wordt ‘het eigen risico’ in deze procedure gevorderd van haar.
[gedaagde] heeft in zowel eerste als tweede instantie uitvoerig verweer gevoerd.
Dit verweer slaagt. Menzis grond haar vordering in de eerste plaats op een overeenkomst die zij zou hebben gesloten met [gedaagde]. Uit hetgeen partijen gesteld hebben, blijkt echter dat Menzis een overeenkomst heeft gesloten met een heer [partner van gedaagde] (partner van [gedaagde]) en dat [gedaagde] medeverzekerde is. De (enige) gekozen grondslag ontvalt daarmee aan de vordering. [gedaagde] is immers geen partij bij die overeenkomst.
Bij repliek wijzigt Menzis haar grondslag door te stellen dat iedere verzekerde – derhalve ook iedere meeverzekerde – van achttien jaar en ouder een (persoonlijk) verplicht eigen risico per kalenderjaar heeft voor de basisverzekering, hetgeen geregeld is in de Zorgverzekeringswet (artikel 19). Op grond van deze bepaling kan zij in haar visie [gedaagde] rechtstreeks aanspreken voor het verplichte eigen risico.
Ook een aldus gewijzigde grondslag is onvoldoende voor toewijzing van de vordering.
Het enkele feit dat de Zorgverzekeringswet in artikel 19 bepaalt dat iedere persoon van achttien jaar en ouder een verplicht eigen risico heeft, brengt nog niet mee dat die persoon dan ook zelf contractueel aansprakelijk en verantwoordelijk is voor betaling van een bedrag gelijk aan dat eigen risico. Dit zou immers betekenen dat van rechtswege een overeenkomst zou zijn ontstaan tussen Menzis enerzijds en [gedaagde] anderzijds. Menzis heeft in casu een overeenkomst gesloten met de heer [partner van gedaagde] en niet met [gedaagde]. [partner van gedaagde] is en blijft verantwoordelijk voor betaling van de premie van alle meeverzekerden op zijn polis en dus ook voor betaling van het ‘eigen risico’.
Verder valt uit de wetsbepaling zelf niet af te leiden dat [gedaagde] haar eigen risico direct (en niet via de omweg van een gefingeerde overeenkomst) op grond van die wetsbepaling (artikel 19 Zorgverzekeringswet) aan Menzis verschuldigd is.
De vordering van Menzis wordt derhalve afgewezen met veroordeling van Menzis tot betaling van de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde].

BESLISSING
Wijst de vordering af.
Veroordeelt Menzis tot betaling van de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] tot heden in totaal begroot op € 25,– ter zake van reis- en verletkosten en kosten van correspondentie van de gemachtigde van [gedaagde].
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. STAAL, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey