Rb; deelgeschil: Ongeval met halterstang, geen gevaarzetting, geen aansprakelijkheid sportschool o.g.v. art. 6:162 BW.
Tijdens het uitoefenen van een oefening in de sportschool werd verzoeker op zijn hoofd geraakt door een vallende halterstang zonder gewichten. Als gevolg van de vallende halterstang liep betrokkene een hoofdwond op en werd naar het ziekenhuis gebracht om de wond te hechten. Betrokkene heeft de sportschool aansprakelijk gesteld. De aansprakelijkheidsverzekeraar van de sportschool heeft aansprakelijkheid afgewezen. Aan het verzoek ligt ten grondslag dat er een gevaarlijke situatie in het leven is geroepen door een losse halterstang op de ‘dipstangen’ van het rek te laten leggen en daar langere tijd te laten liggen. Daarnaast had er door het personeel moeten worden gewaarschuwd voor het gevaar.
Uit hetgeen naar voren is gebracht kan niet worden verklaard waardoor de halterstang van de dipstangen is gerold, terwijl op grond van het door de sportschool overlegde onderzoeksrapport voldoende vaststaat dat de stang niet uit zichzelf kan zijn gaan rollen. Dat enkel het liggen van een losse halterstang op de dipstangen reeds een gevaarlijke situatie oplevert, omdat deze eraf kon rollen, heeft verzoeker eveneens onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank concludeert dat hetgeen door verzoeker is gesteld, onvoldoende is om het ongeval op grond van art. 6:162 BW als onrechtmatige daad aan de sportschool toe te rekenen.
ECLI:NL:RBNHO:2020:4839
Link gekopieerd naar het klembord
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
01-07-2020
Datum publicatie
06-07-2020
Zaaknummer
C/15/299264 / HA RK 20-27
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Beschikking
Inhoudsindicatie
Deelgeschil. Ongeval met halterstang van squatrek. Geen aansprakelijkheid sportschool op grond van 6:162 BW. Geen gevaarzetting.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak delen
- Opslaan als PDF
- Kopieer link
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/299264 / HA RK 20-27
Beschikking ex artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (deelgeschil) van 1 juli 2020 (bij vervroeging)
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. I.E. Zwart te Amsterdam,
tegen
- de (ontbonden) besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HARLEM ATHLETICS B.V.,
gevestigd te Haarlem,
- de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Tilburg en Apeldoorn,
verweersters,
advocaat mr. R.H.J. Wildenburg te Arnhem.
Verzoeker wordt hierna [verzoeker] genoemd. Verweerders worden hierna respectievelijk Harlem Athletics en Achmea en gezamenlijk Harlem Athletics c.s. genoemd.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift met producties, ingekomen op 9 maart 2020;
– het verweerschrift, ingekomen op 25 mei 2020;
– de brief van 26 mei 2020, met producties 24 tot en met 26, van mr. Zwart.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 29 mei 2020 via een Skype verbinding, waarvan aantekening is gehouden door de griffier. Bij die behandeling zijn verschenen:
– [verzoeker] , bijgestaan door mr. Zwart,
– [naam 1] , juridisch adviseur namens Achmea, bijgestaan door mr. Wildenburg.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft mr. Zwart aantekeningen overgelegd, die zij tijdens de behandeling heeft voorgedragen.
1.3.
De beschikking is bepaald op 15 juli 2020, met dien verstande dat partijen hebben verklaard dat zij in onderling overleg zullen bezien of een minnelijke regeling bereikt kan worden. Bij brief van 5 juni 2020 (door de rechtbank ontvangen op 10 juni 2020) heeft mr. Wildenburg laten weten dat partijen daarin niet zijn geslaagd.
2 De feiten
2.1.
Harlem Athletics exploiteerde tot eind 2018 een sportschool (hierna: de sportschool). De sportschool verzorgde groepslessen en trainingen onder begeleiding van een personal trainer.
2.2.
Achmea was de aansprakelijkheidsverzekeraar van Harlem Athletics.
2.3.
[verzoeker] sportte sinds 17 augustus 2017 twee à drie keer per week zonder begeleiding in de sportschool. Omdat [verzoeker] een ervaren sporter was, werd het verzoek van [verzoeker] daartoe door Harlem Athletics gehonoreerd. [verzoeker] was aan het revalideren na een schouderoperatie. In de sportschool trainde [verzoeker] aan de hand van door zijn fysiotherapeut voorgeschreven oefeningen die hij in een vaste volgorde uitvoerde.
2.4.
In de ochtend van 10 november 2017 verrichtte [verzoeker] in de sportschool zijn oefeningen. Rond 9.30 uur deed hij de buikspieroefening ‘windshield wiper’. Bij deze oefening gaat men op de rug op de grond liggen met de benen in een hoek van 90 graden bij elkaar in de lucht, om vervolgens de benen van links naar rechts te bewegen (zoals een ruitenwisser). Tegelijk hield [verzoeker] zijn armen gestrekt boven zijn borst en hield hij een halterstang vast (zie onderstaande afbeelding, bron: pag. 3 verzoekschrift, www.WorkoutLabs.com). De halterstang van [verzoeker] bevatte geen gewichten.
2.5.
Tijdens het uitvoeren van deze oefening lag [verzoeker] op de grond met zijn hoofd richting een squatrek (zie onderstaande afbeelding, bron: pagina 7 expertiserapport Raasveld).
2.6.
Tijdens het uitvoeren van de oefening is [verzoeker] plotseling op zijn hoofd geraakt door een andere naar beneden vallende halterstang van 15 kg (zonder gewichten). De halterstang bleek van het squatrek te zijn gevallen. [verzoeker] liep een hoofdwond van circa 6 centimeter op en is met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Daar is de wond gehecht.
2.7.
[verzoeker] ervaart sinds het ongeval cognitieve klachten, waaronder hoofdpijn, vermoeidheid, stress- en spanningsklachten en concentratieproblemen. Ook heeft hij last van brandende ogen, pijn in zijn nek, en oorsuizen. [verzoeker] volgt in verband met het ongeval een tweede revalidatietraject. De fysieke en mentale klachten beperken nog altijd zijn leven.
2.8.
Namens [verzoeker] is Harlem Athletics op 19 februari 2018 aansprakelijk gesteld. Harlem Athletics heeft de schade gemeld bij Achmea, maar Achmea heeft aansprakelijkheid afgewezen.
3 Het deelgeschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt te verklaren voor recht dat Harlem Athletics aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval op 10 november 2017 en dat Harlem Athletics en/of Achmea gehouden is/zijn de volledige door [verzoeker] als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden materiele en immateriële schade te vergoeden. Daarnaast verzoekt [verzoeker] de kosten van het deelgeschil te begroten en Harlem Athletics en/of Achmea te veroordelen tot betaling daarvan.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoeker] – kort gezegd – ten grondslag dat Harlem Athletics onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens [verzoeker] heeft Harlem Athletics een gevaarlijke situatie in het leven geroepen door een (losse) halterstang op de dipstangen van het squatrek neer te (laten) leggen en daar langere tijd te laten liggen. Het personeel van Harlem Athletics had [verzoeker] bij het uitvoeren van zijn oefening moeten waarschuwen voor potentieel gevaar
3.3.
Harlem Athletics c.s. betwist dat Harlem Athletics aansprakelijk is voor het ongeval en gehouden is de schade te vergoeden. Van een onrechtmatige gedraging van Harlem Athetics is geen sprake. Subsidiar beroept zij zich op eigen schuld van [verzoeker] en meer subsidiair op een onderlinge schulddeling.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.1.
De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling. Gelet op dit doel dient de rechtbank allereerst te beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst dan wel, indien dat niet het geval is, het verzoek moet worden afgewezen (artikel 1019w van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Rv).
4.2.
In dit geval twisten partijen over de vraag of Harlem Athletics aansprakelijk is voor het ongeval van [verzoeker] op 10 november 2017. Met een oordeel daarover kan de ontstane impasse tussen partijen worden doorbroken en kunnen de onderhandelingen in principe worden voortgezet. Dat valt binnen de beschrijving van artikel 1019w Rv. De rechtbank zal het verzoek dan ook inhoudelijk beoordelen.
Aansprakelijkheid
4.3.
Aan de orde is de vraag of Harlem Athetics onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW. In dat geval zal de onrechtmatige daad overeenkomstig artikel 6:162 lid 3 BW aan Harlem Athletics kunnen worden toegerekend indien zij te wijten is aan haar schuld of een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvatting voor haar rekening komt (gevaarzetting). Of sprake is van gevaarzetting moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval en de gezichtspunten die zijn gegeven in het Kelderluikarrest, de zogenoemde “Kelderluikcriteria”. Het gaat dan samengevat om de waarschijnlijkheid van onoplettendheid of onvoorzichtigheid van de ander, de kans dat daardoor een ongeval ontstaat, de ernst van de mogelijke gevolgen van zo’n ongeval en de bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen.
4.4.
De rechtbank dient allereerst vast te stellen wat de situatie ter plaatse, en de toedracht van het ongeval, zijn geweest. Tussen partijen is niet in geschil dat:
– het ongeval plaatsvond in de sportschool van Harlem Athletics;
– [verzoeker] voorafgaand aan het ongeval reeds drie maanden lang gemiddeld twee á drie keer de sportschool bezocht;
– [verzoeker] de oefening “ windshield wiper” zelfstandig deed;
– [verzoeker] op de grond lag, met zijn hoofd richting een squatrek;
– het squatrek was voorzien van dipstangen omgeven met isolatiemateriaal;
– dwars op de dipstangen een halterstang zonder gewichten lag, tegen het squatrek aan;
– op enig moment de halterstang van de dipstangen af is gerold en op [verzoeker] zijn hoofd is gevallen;
– zich op dat moment niemand anders in de buurt van het squatrek bevond.
4.5.
Partijen twisten erover hoe het is gekomen dat de halterstang van de dipstangen is gerold. Daarom heeft Achmea een toedrachtonderzoek door Raasveld Expertise laten verrichten. De reconstructie heeft op 16 januari 2019 plaatsgevonden, in (gedeeltelijke) aanwezigheid van onder meer [verzoeker] . Het onderzoek vond plaats bij SHJ Fitness Equipment B.V. te Zoetermeer, die het betreffende squatrek van Harlem Athletics heeft gekocht. In het expertiserapport van 30 januari 2019 wordt geconcludeerd (op pag. 5): “dat de halterstang onder geen beding vanzelf kan gaan rollen wanneer de halterstang (tegen het rek) op de dipstangen ligt. Er zal altijd sprake moeten zijn van hulp of invloed van buiten om de halterstang in beweging te zetten. Bij het gebruik van isolatiemateriaal op de dipstangen is het volledig uitgesloten dat een halterstang zelfstandig in beweging komt.” De uitkomst van dit onderzoek is voor Achmea aanleiding geweest om de betwisting van de aansprakelijkheid van Harlem Athletics te handhaven.
[verzoeker] kan zich niet vinden in (de uitkomst van) het onderzoek. Hij stelt dat de exacte locatie en omstandigheden van het ongeval niet meer te onderzoeken zijn, omdat het squatrek uit elkaar is gehaald, is vervoerd naar een andere locatie, en vervolgens weer in elkaar is gezet. Volgens [verzoeker] is op basis van de foto’s die hij als productie 15 heeft ingediend (die op de originele locatie zijn genomen) zeker voorstelbaar dat de halterstang uit zichzelf naar beneden is gerold. Op foto 3 lijkt het er sterk op dat de dipstangen schuin naar de grond toe lopen, aldus [verzoeker] . Ook benadrukt hij dat tijdens het onderzoek ander (dikker, stroef en strak) isolatiemateriaal is gebruikt dan het originele materiaal. Bovendien heeft hij tijdens het onderzoek laten zien dat zijn voeten de stang niet kunnen raken als hij onder het squatrek op de grond ligt en de oefening doet (zie foto’s pag. 6 van het rapport). Omdat Achmea zich op het standpunt stelt dat niet uitgesloten kan worden dat [verzoeker] de stang zelf heeft geraakt, is daarover is ten onrechte niets opgenomen in het rapport, aldus [verzoeker] .
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv het aan [verzoeker] is om over de toedracht van het ongeval voldoende feiten en omstandigheden te stellen en, bij betwisting door Harlem Athletics c.s., te bewijzen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verzoeker] daar, gelet op het voorhanden bewijsmateriaal, niet aan voldaan. Daartoe overweegt zij als volgt.
4.7.
Uit hetgeen [verzoeker] naar voren heeft gebracht, kan niet worden verklaard waardoor de halterstang van de dipstangen is gerold, terwijl op grond van het door Harlem Athletics c.s. overgelegde onderzoeksrapport van Raasveld voldoende vaststaat dat de stang niet uit zichzelf kan zijn gaan rollen. [verzoeker] heeft vervolgens onvoldoende gesteld om de conclusie van het onderzoek in twijfel te trekken. Zijn stelling, dat de dipstangen op de foto’s (in het bijzonder foto 3 van zijn productie 15) van de originele situatie schuin naar beneden leken te hangen, zodat voorstelbaar is dat de halterstang uit zichzelf is gaan rollen, volstaat niet. Overigens blijkt dat niet genoegzaam uit de overige foto’s. Foto 5 van productie 15 laat bijvoorbeeld het tegendeel zien. Bepalend is kennelijk de hoek van waaruit de foto wordt genomen. Bovendien is niet aannemelijk dat de dipstangen aflopen, anders zou de 15 kg wegende halterstang er niet op hebben kunnen (blijven) liggen, zoals op de foto’s is te zien. Uit het onderzoeksrapport blijkt ook dat het rek tijdens de test aan de achterzijde 7 en 9 centimeter is opgetild en verhoogd, maar dat de stang ook in die posities niet vanzelf van de dipstangen rolt. De rechtbank constateert dat de positie van de dipstangen op de foto’s bij het rapport (pagina 8 en 9) niet zichtbaar afwijkt van die op de foto’s van productie 15. Het had op de weg van [verzoeker] gelegen om zijn standpunt hierover nader te onderbouwen.
De niet nader onderbouwde stellingen van [verzoeker] , dat tijdens het onderzoek ander isolatiemateriaal is gebruikt en dat het apparaat uit elkaar is gehaald en weer in elkaar is gezet, volstaan evenmin. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat de stang ook zonder isolatiemateriaal niet uit zichzelf kan zijn gaan rollen. Weliswaar is de test waarbij het rek werd opgetild/verhoogd uitsluitend mét isolatiemateriaal uitgevoerd, maar niet is gebleken dat de eigenschappen van dat isolatiemateriaal zodanig afwijken van het originele materiaal dat deze tot afwijkende testresultaten hebben geleid. Dat [verzoeker] kennelijk niet bij dit deel van onderzoek aanwezig is geweest leidt niet tot een andere waardering van het onderzoeksrapport. [verzoeker] heeft immers zelf geen gegevens aangevoerd dit deel van het onderzoek weerspreken. Voor de beoordeling acht de rechtbank ook niet relevant dat de onderzoeker informatie over de mogelijkheid dat [verzoeker] de stang zelf aan het rollen heeft gebracht achterwege heeft gelaten. Indien immers verondersteld zou worden dat [verzoeker] de stang niet zelf in beweging kan hebben gebracht, staat daarmee nog niet vast dat het rollen van de stang aan Harlem Athletics is te wijten. Uit het vorenstaande blijkt dat de toedracht van het ongeval niet vast is komen te staan. Anders dan [verzoeker] betoogt, is voldoende kennis over de toedracht van het ongeval essentieel voor de beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag. Op Harlem Athletics rust namelijk geen risico aansprakelijkheid.
4.8.
Dat enkel het liggen van een losse halterstang op de dipstangen reeds een gevaarlijke situatie oplevert, omdat deze eraf kon rollen, heeft [verzoeker] eveneens onvoldoende onderbouwd. [verzoeker] verwijst naar de verklaring van de heer [naam 2] (van Harlem Athletics, productie 4 van [verzoeker] ), inhoudende dat [naam 2] zelf nooit onder een diptstang met een halterstang zou gaan liggen en dat die halterstang daar officieel niet hoort te liggen. Daaruit blijkt echter niet dat Harlem Athletics een gevaarlijke situatie heeft laten ontstaan. Sterker nog, de heer [naam 2] heeft ook verklaard dat een externe prikkel nodig is om de halterstang in beweging te laten komen en dat het gebruikelijk is dat de halterstang na gebruik even op het squatrek blijft liggen. Het enkele feit dat de halterstang op de dipstangen is blijven liggen, kan naar het oordeel van de rechtbank dus niet als onrechtmatig worden aangemerkt. Niet is gebleken dat het voorzienbaar of waarschijnlijk is dat een dergelijke stang tot ongelukken zou leiden. De stellingen van [verzoeker] over het opruimbeleid behoeven dan ook geen bespreking. [verzoeker] betoogt verder dat Harlem Athletics – in strijd met haar zorgplicht – heeft nagelaten toezicht te houden en hem voor de onveilige situatie te waarschuwen. De rechtbank kan [verzoeker] daarin niet volgen. [verzoeker] sportte immers (bij wijze van uitzondering) op zijn eigen verzoek zonder begeleiding. Hij wist precies welke oefeningen hij moest doen en deed deze al gedurende drie maanden gemiddeld twee á drie keer per week zonder enig probleem. Daarbij is nog van belang dat van een ervaren sporter als [verzoeker] in algemene zin de nodige oplettendheid en voorzichtigheid mag worden verlangd. In dat licht bezien had Harlem Athletics geen rekening hoeven houden met de mogelijkheid dat [verzoeker] ervoor zou kiezen om deze oefening (waarin hij zich liggend op de grond in een kwetsbare positie bevond) in de nabijheid van een squatrek uit te voeren. Dat daarbij een halterstang op het hoofd van [verzoeker] terecht is gekomen, heeft Harlem Athletics dus ook niet hoeven voorzien. Klaarblijkelijk is er sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden waarvoor niemand aansprakelijk kan worden gehouden.
4.9.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat hetgeen door [verzoeker] is gesteld onvoldoende is om het ongeval op grond van artikel 6:162 BW als onrechtmatige daad aan Harlem Athletics toe te rekenen. Bij deze stand van zaken en gelet op de aard van de procedure ziet de rechtbank geen aanleiding tot nadere bewijslevering door [verzoeker] . Partijen hebben overigens ook aangegeven dat de rechtbank de zaak kon beslissen op het voorhanden zijnde bewijsmateriaal.
4.10.
Het verzoek van [verzoeker] zal worden afgewezen.
Kosten deelgeschil
4.11.
Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten van de deelschilprocedure aan de zijde van de persoon die schade door letsel lijdt begroot, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn.
Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de kosten van de procedure ook kunnen worden begroot in geval van afwijzing van het verzoek. Begroting kan alleen achterwege blijven, als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval van laatstgenoemde situatie geen sprake is omdat partijen belang hebben bij duidelijkheid over de aansprakelijkheidsvraag. De rechtbank zal dan ook overgaan tot begroting van de kosten.
4.12.
[verzoeker] verzoekt de kosten van dit deelgeschil te begroten met inachtneming van 9.2. en 9.3. van het verzoekschrift, zijn productie 26 en punt 21 van de zittingsaantekeningen. Hieruit volgt een tijdsbesteding van 27 uur tegen een uurtarief van € 230,- exclusief 21% btw.
4.13.
Harlem Athletics c.s. heeft bezwaar gemaakt tegen de kostenopgave van [verzoeker] . Zij acht het aantal opgevoerde uren gelet op de beperkte omvang van het geschil, en op het feitelijk en juridisch eenvoudige karakter daarvan, bovenmatig is. Harlem Athletics c.s. acht een vijftiental uren redelijk.
4.14.
De rechtbank is met Harlem Athletics c.s. van oordeel dat het aantal aan deze procedure bestede uren vrij fors is. Gelet op het ruime aantal uren dat is besteed aan het opstellen van het verzoekschrift, acht de rechtbank het aantal uren dat daarnaast nog is besteed aan de voorbereiding van de zitting en de correspondentie met [verzoeker] , onredelijk hoog. De rechtbank acht het redelijk om voor deze procedure rekening te houden met een tijdsbesteding van in totaal 22 uur rekening, zoals in het verzoekschrift is begroot. De 5 uur die boven deze begroting nog is besteed aan de zaak zal de rechtbank buiten beschouwing laten. Het gehanteerde tarief van € 230,- per uur komt de rechtbank niet onredelijk voor.
4.15.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank de kosten van deze procedure in redelijkheid begroten op een bedrag van € 5.060,- (22 uur x € 230,-) te vermeerderen met 21% btw en met het betaalde griffierecht van € 304,-.
4.16.
Aangezien de aansprakelijkheid van Harlem Athletics voor de gevolgen van het [verzoeker] overkomen ongeval niet vast staat, is de verzochte veroordeling van Harlem Athletics c.s. tot voldoening van deze kosten niet toewijsbaar. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het begrote bedrag uitsluitend verschuldigd is indien de aansprakelijkheid van Harlem Athletics alsnog in rechte komt vast te staan.
5 De beslissing
De rechtbank
5.1.
begroot de kosten van de deelschilprocedure als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Rv op € 5.060,- te vermeerderen met 21% btw en € 304,- griffierecht;
5.2.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. J. Blokland en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2020.1