Rb, deelgeschil: shockschade vader na latere confrontatie gevolgen ongeval zoontje

Samenvatting:

Zoontje loopt bij ongeval op voetgangersoversteekplaats ernstig hersenletsel op als gevolg waarvan hij later overlijdt. Vader vordert shockschade. In deelgeschil is aan de orde of ten aanzien van de vader, die pas later aanwezig was, voldaan is aan het confrontatievereiste. 1. De rechtbank overweegt dat op grond van het Taxibus-arrest eigen waarneming (fysieke confrontatie) van de omstandigheden vereist is, in het bijzonder de zeer ernstige verwondingen van het slachtoffer, en dat die waarneming plaatsvindt op de plek van en kort na het ongeval. De vader is – anders dan andere gezinsleden – niet geconfronteerd met de ernstig gewonde jongen op de plek van de aanrijding. Dat laat echter onverlet dat hij is geconfronteerd met de nog wel aanwezige omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, te weten de plas bloed en de beschadigde autospiegel die het hoofd van zijn zoontje heeft geraakt. Daarmee is volgens de rechtbank voldaan aan het in het Taxibus-arrest bedoelde confrontatievereiste. 2. Kosten deelgeschil: € 4178,20; uurtarief gematigd van € 250 naar € 230.

ECLI:NL:RBDHA:2015:3937
Instantie: Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak: 07-04-2015
Datum publicatie: 06-05-2015
Zaaknummer: C-09-477807 – HA RK 14-638
Rechtsgebieden: Civiel recht
Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Deelgeschil. Shockschade: is voldaan aan het confrontatievereiste uit het Taxibus-arrest?
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

Uitspraak
Beschikking
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/477807 / HA RK 14-638

Beschikking van 7 april 2015

in de zaak van

1 [vader],
2. [moeder],
beiden in de hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van hun minderjarige kinderen [D] en [C] en [vader] tevens voor zichzelf
allen wonende te [woonplaats],
verzoekers,
advocaat mr. I. Baggerman-Scherpenisse te Rotterdam,

tegen

de naamloze vennootschap AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Den Haag,
verweerster,
advocaat mr. V. Oskam te Rotterdam.

Partijen worden hierna verzoekers en Aegon genoemd. Verzoekers worden hierna afzonderlijk [vader] en [moeder] genoemd.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift van 17 november 2014, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 21 november 2014, met veertien producties,
– het op 26 februari 2015 ingekomen verweerschrift, met zes producties.

1.2. Op 10 maart 2015 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen: verzoekers, bijgestaan door mr. Baggerman-Scherpenisse, alsmede mr. Q. Yee, (advocaat in dienstbetrekking bij Aegon), bijgestaan door mr. Oskam.

2 De feiten

2.1. Verzoekers zijn de ouders van [A] (geboren [geboortedatum] 2004), [B] (geboren [geboortedatum] 2006) [C] (geboren [geboortedatum] 2007) en [D] (geboren [geboortedatum] 2009) (hierna te noemen: [A], [B], [C] en [D]).

2.2. Op 7 januari 2012 is [B] betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Toen hij samen met zijn oma en [A] op een voetgangersoversteekplaats op de Pleinweg ter hoogte van de Texelsestraat te Rotterdam overstak is hij aangereden door een bij Aegon verzekerde personenauto (hierna: het ongeval). Door het ongeval heeft [B] ernstig (hersen)letsel opgelopen.

2.3. [moeder] is, nadat zij van het ongeval op de hoogte was geraakt, samen met [D] en [C] naar de ongevalsplek gegaan. Aldaar hebben zij [B] zwaargewond aan zijn hoofd en liggend in een plas bloed aangetroffen.

2.4.[vader] was ten tijde van het ongeval aan het werk. Hij is telefonisch in kennis gesteld van het ongeval en vervolgens naar de plek van het ongeval gereden. Bij aankomst was de ambulance met [B] reeds naar het ziekenhuis vertrokken. [vader] heeft gezien dat de ongevalsplek was afgezet en dat er veel hulpverleners en omstanders aanwezig waren. In eerste instantie werd hij tegengehouden door de politie, maar toen hij aangaf de vader van het slachtoffer te zijn, heeft de politie hem binnen de afzetting toegelaten. Hij heeft de plas bloed op straat gezien en de gehavende autospiegel, waar [B] met zijn hoofd tegenaan is gekomen. [vader] is vervolgens door de politie naar het ziekenhuis gebracht.

2.5.Na aankomst in het ziekenhuis zijn van [B] eerst foto’s gemaakt. Er is toen aan [moeder] en [vader] gevraagd of ze hun zoon wilden zien, maar zij hebben aangegeven dat op dat moment niet te kunnen. [B] is vervolgens direct geopereerd. [vader] heeft [B] na het ongeval voor het eerst gezien toen hij na de operatie vanuit de operatiekamer naar de intensive care werd gebracht. Op dat moment zat zijn hoofd in het verband en herkende hij het gezicht van zijn zoon niet meer. Hij heeft toen geen bloed gezien. [B] lag aan diverse slangen en er was hier en daar nog opgedroogd bloed zichtbaar, omdat direct na de operatie nog niet alles was schoongemaakt. [vader] heeft zijn zoon pas langere tijd gezien toen [B] op de intensive care lag.

2.6. Ook een aantal dagen na het ongeval, wanneer [vader] (noodgedwongen) langs de plek van het ongeval reed op weg naar het ziekenhuis waar zijn zoon lag, heeft hij nog bloed van zijn zoon zien liggen dat onvoldoende met zand was afgedekt.

2.7. Na een tweetal zware hersenoperaties bleek dat [B] er zeer slecht aan toe was en het geen zin meer had om de behandeling voort te zetten. Uiteindelijk hebben de ouders er mee ingestemd dat de behandeling werd gestaakt. Op 15 januari 2012 is [B] in het ziekenhuis van de beademing afgehaald en heeft [vader] zijn zoon zien overlijden. Na het overlijden heeft [vader] met de imam en de wasploeg het lichaam van [B] ritueel gewassen en de verwondingen aan het hoofd van [B] waargenomen.

2.8. Bij vonnis van 30 oktober 2012 van de rechtbank Rotterdam is de bestuurder van de personenauto strafrechtelijk veroordeeld voor doodslag.

2.9. Aegon heeft aansprakelijkheid erkend voor de als gevolg van het ongeval geleden schade. Deze erkenning heeft mede betrekking op de door [moeder], [A] en de oma van [B] geleden shockschade.

2.10. Bij beschikking van 10 november 2014 heeft de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam verzoekers machtiging verleend voor het namens [D] en [C] aanhangig maken van de onderhavige procedure.

3 Het geschil

3.1. Verzoekers verzoeken de rechtbank bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: “Rv”):
(i) te bepalen dat ten aanzien van [vader], [D] en [C] aan het confrontatievereiste in de zin van het Taxibus-arrest is voldaan;
(ii) de aan de behandeling van het verzoek verbonden kosten te begroten en Aegon te veroordelen tot betaling van deze kosten.

3.2. Verzoekers leggen – kort samengevat – aan hun verzoek ten grondslag dat [vader], [D] en [C] direct geconfronteerd zijn met de ernstige gevolgen van het ongeval door al hetgeen zij op de ongevalsplek, en [vader] ook nog in het ziekenhuis, hebben waargenomen. Zij leggen uitdrukkelijk niet de volledige aansprakelijkheidsvraag voor, doch enkel de (deel)vraag of is voldaan aan het confrontatievereiste in de zin van het Taxibus-arrest.

3.3. Aegon erkent dat ten aanzien van [D] en [C] aan het confrontatievereiste is voldaan. Voor het overige voert zij gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Het confrontatievereiste
4.1. In het Taxibus-arrest (HR 22 februari 2012, ECLI:NL:HR:2002:AD5356) heeft de Hoge Raad overwogen dat indien iemand door overtreding van een veiligheids- of verkeersnorm een ernstig ongeval veroorzaakt, hij niet alleen onrechtmatig handelt jegens degene die dientengevolge is gedood of gekwetst, maar ook jegens degene bij wie door het waarnemen van het ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of gewond. In verband met het confrontatievereiste overweegt de Hoge Raad:
Voldoende is dat een rechtstreeks verband bestaat tussen het gevaar zettend handelen enerzijds en het geestelijk letsel dat een derde door de confrontatie met de gevolgen van dit handelen oploopt anderzijds. Deze confrontatie kan ook plaatsvinden (kort) nadat de gebeurtenis die tot de dood of verwonding van een ander heeft geleid, heeft plaatsgevonden. De aard van deze schade brengt mee dat deze schade in het algemeen slechts voor vergoeding in aanmerking komt indien (i) de betrokkene rechtstreeks wordt geconfronteerd met de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden en, (ii) deze confrontatie bij de betrokkene een hevige schok teweeggebracht heeft, hetgeen zich met name kan voordoen indien sprake is van een nauwe (affectieve) band met degene die door het ongeval is gedood of gewond geraakt.
Daarvan is ongetwijfeld sprake bij de moeder die haar kind op de plaats van het ongeval dood en ernstig verminkt aantreft en als gevolg van deze traumatiserende ervaring geestelijk letsel oploopt. In het onderhavige geval is [verweerster] als moeder van [de dochter] onmiddellijk na het ongeval betrokken geraakt bij en fysiek geconfronteerd met de zeer ernstige gevolgen van het ongeval waarbij haar dochter zware verwondingen heeft opgelopen waaraan zij is overleden, en staat vast dat bij [verweerster] als gevolg van deze betrokkenheid bij en directe confrontatie met de gevolgen van het ongeval geestelijk letsel is ontstaan. [onderstreping rechtbank]

4.2. De rechtbank is van oordeel dat uit de voorgaande overweging van de Hoge Raad volgt dat vereist is een eigen waarneming (fysieke confrontatie) van de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, in het bijzonder de zeer ernstige verwondingen van het slachtoffer, en dat die waarneming plaatsvindt op de plek van en kort na het ongeval.

4.3. In het Vilt-arrest (HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8583) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het Taxibus-arrest onverminderd van toepassing is in gevallen waarin sprake is van een opzettelijk veroorzaakt verkeersongeval.

[D] en [C]
4.4. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat ten aanzien van [D] en [C] aan het confrontatievereiste is voldaan. Vast staat dat [D] en [C] direct na de aanrijding de zwaar gewonde [B] op de plek van het ongeval straat hebben zien liggen. Het in 3.1. onder (i) genoemde verzoek voor zover dat betrekking heeft op [D] en [C] ligt dan ook voor toewijzing gereed.

[vader]
4.5. Uit de feiten volgt dat [vader] kort na de aanrijding ter plaatse van het ongeval is geweest, maar dat [B] toen reeds met de ambulance naar het ziekenhuis werd vervoerd en niet langer aanwezig was. Daarmee is [vader] – anders dan [D] en [C] – niet geconfronteerd met de ernstig gewonde [B] op de plek van de aanrijding. Dat laat echter onverlet dat hij is geconfronteerd met de nog wel aanwezige omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, te weten de plas bloed van [B] en de beschadigde autospiegel die het hoofd van [B] heeft geraakt. Daarmee is volgens de rechtbank voldaan aan het in het Taxibus-arrest bedoelde confrontatievereiste, doch slechts voor zover het betreft de hiervoor bedoelde waarneming.

4.6. Vervolgens zal (hetgeen in dit deelgeschil niet is voorgelegd) nog beoordeeld moeten worden of die waarneming bij [vader] een hevige schok teweeggebracht heeft, waaruit geestelijk letsel (een psychiatrisch erkend ziektebeeld) voortvloeit. De fysieke waarnemingen van [vader] van (de verwondingen van) zijn zoon in het ziekenhuis dienen, hoe schokkend die waarnemingen ook geweest zijn, bij die beoordeling buiten beschouwing te worden gelaten, nu die waarnemingen i) niet hebben plaatsgevonden op de ongevalslocatie, ii) niet kort na het ongeval hebben plaatsgevonden en iii) niet kunnen worden gekwalificeerd als de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, zodat deze geen deel uitmaken van de in het Taxibus-arrest bedoelde confrontatie.

Kosten deelgeschil
4.7. Op grond van artikel 1019aa Rv dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek in aanmerking dienen te worden genomen. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets te worden gehanteerd: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn.

4.8. Aegon heeft ter zitting met zoveel woorden betoogd dat deze procedure voor [D] en [C] niet nodig was. Aegon heeft, ondanks het verzoek van verzoekers daartoe, pas voor het eerst bij verweerschrift kunnen erkennen dat ten aanzien van [D] en [C] aan het confrontatievereiste is voldaan. Volgens Aegon was eerder niet duidelijk of [D] en [C] [B] daadwerkelijk op straat hebben zien liggen. Deze duidelijkheid is pas recent uit medische informatie gebleken, aldus Aegon.

4.9. De rechtbank gaat aan het betoog van Aegon voorbij. De rechtbank constateert namelijk dat de medisch adviseur van Aegon in zijn brief van 8 januari 2013 reeds melding maakt van jeugdpsychiatrische onderzoeken uit 2012 waaruit blijkt dat [D] en [C] [B] direct na de aanrijding op straat hebben zien liggen, terwijl Aegon ter toelichting van haar erkenning in haar verweerschrift ook zelf naar deze stukken verwijst. Gelet hierop valt niet in te zien waarom Aegon niet reeds voorafgaande aan deze procedure haar thans ingenomen standpunt kon formuleren. Alsdan hadden verzoekers hun verzoek kunnen beperken tot [vader]. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat de procedure voor wat betreft [D] en [C] volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld.

4.10. Mr. Baggerman-Scherpenisse voert aan dat zij tot aan de indiening van het verzoekschrift € 2.876,55 aan kosten heeft gemaakt. Daarbij is zij uitgegaan van 12,06 uur à € 250 per uur, 6% aan kantoorkosten en 21% aan BTW. De tijd vanaf de indiening van het verzoekschrift tot de zitting is begroot op 3 uur. Hierin is begrepen de tijd die is besteed aan de procedure tot het verkrijgen van de onder 2.7 bedoelde machtiging van de kantonrechter. Tevens moet nog rekening worden gehouden met het bijwonen van de mondelinge behandeling.

4.11. Met Aegon is de rechtbank van oordeel dat het gehanteerde uurtarief voor matiging vatbaar is, in het licht van de begrote uren. De rechtbank zal echter niet overgaan tot de door Aegon eveneens verzochte matiging van het aantal uren. De rechtbank acht het redelijk om rekening te houden met een uurtarief van € 230 (inclusief kantoorkosten), te vermeerderen met 21% BTW. De rechtbank zal de kosten (inclusief het betaalde griffierecht) begroten op € 4.178,20 (14 uur x € 230, vermeerderd met 21% BTW en € 282 aan betaald griffierecht).

4.12. De rechtbank zal niet overgaan tot een veroordeling van Aegon tot betaling van de begrote kosten. Voor het ontstaan van een verplichting van Aegon tot de vergoeding van shockschade is niet alleen noodzakelijk dat aan het confrontatievereiste is voldaan. Ook zal moeten worden vastgesteld of sprake is geweest van een hevige emotionele schok waaruit geestelijk letsel (een psychiatrisch erkend ziektebeeld) voortvloeit. Hierover zullen partijen nog nader overleg moeten voeren.

4.13. Het voorgaande leidt ertoe dat de kosten van dit deelgeschil slechts worden begroot.

5 De beslissing

De rechtbank:

5.1. stelt, met inachtneming van hetgeen is overwogen in 4.4 en 4.5, vast dat ten aanzien van [vader], [D] en [C] is voldaan aan het confrontatievereiste als bedoeld in het Taxibus-arrest;

5.2. begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 4.178,20;

5.3. wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2015.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey