Rb, deelgeschil: verzekeraar gebonden aan rapport arbeidsdeskundige; gerechtvaardigd vertrouwen benadeelde
Ongeval 1995, beveiligingsbeambte. Partijen verschillen van mening over de vraag of verzekeraar gebonden is aan het rapport van de op gezamenlijk verzoek ingeschakelde arbeidsdeskundige (om uit de ontstane impasse te komen) en of in dit rapport een oordeel wordt gegeven over de onregelmatigheidstoeslag en het overwerk tot de pensioengerechtigde leeftijd. De rechtbank oordeelt dat verzekeraar gebonden is aan het rapport. Verzekeraar heeft zich in september 2010 akkoord verklaard met het conceptrapport. Nu verzekeraar pas in september 2011 bezwaren kenbaar heeft gemaakt tegen het definitieve rapport, wordt ervan uitgegaan dat zij daarmee instemde, althans dat verzoeker er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de in dit rapport vermelde uitgangspunten leidend zouden zijn voor de verdere schadeafwikkeling. (vervolg)
(vervolg samenvatting:)
Nu niet inzichtelijk is geworden van welke percentages aan onregelmatigheidstoeslag en inkomsten uit overwerk moet worden uitgegaan ter vaststelling van het verlies van arbeidsvermogen gelast de rechtbank met instemming van partijen in het kader van deze procedure een deskundigenonderzoek.
Volledige uitspraak:
LJN: BY0650, Rechtbank Utrecht , 320493 / HA RK 12-126
Datum uitspraak:
23-05-2012
Datum publicatie:
19-10-2012
Rechtsgebied:
Handelszaak
Soort procedure:
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie:
Deelgeschil ex art. 1019wRv. Tussenbeschikking. Aansprakelijkheid ongeval. Gebondenheid aan rapport deskundige m.b.t. uitgangspunten bij schadeafwikkeling en daarna gemaakte schadeberekeningen? Benoeming nieuwe deskundige m.b.t. berekening verlies van arbeidsvermogen (onregelmatigheidstoeslag en overwerk).
Vindplaats(en):
Rechtspraak.nl
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rekestnummer: 320493 / HA RK 12-126
Beschikking van 23 mei 2012
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. H. Carels te Rotterdam,
tegen
naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verweerster,
advocaat mr. M.F. Lameris te Amersfoort.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en ASR worden genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift (met 20 producties) ex artikel 1019w Rv in het kader van de Wet Deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade van [verzoeker];
– het verweerschrift (met 12 producties) van ASR;
– de mondelinge behandeling, gehouden op 6 april 2012 (waarvan aantekening);
– de brief van [verzoeker] van 12 april 2012 met betrekking tot de vraagstelling aan de deskundige;
– de brief van ASR van 12 april 2012 met betrekking tot de vraagstelling aan de deskundige.
Hierna is uitspraak bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. Op 28 november 1995 is [verzoeker] (geboren op [1965]), terwijl hij samen met twee anderen als vrijwilliger bezig was met het ophalen van oud papier met een vuilniswagen (perskraakwagen), een ongeval overkomen. Daarbij raakte het rechterbeen van [verzoeker] bekneld tussen de in werking gestelde schuif van de vuilniswagen en de opstaande rand van de achterzijde van de vuilniswagen. Als gevolg van het ongeval heeft [verzoeker] ernstig blijvend letsel opgelopen. Bij nadere schriftelijke reactie van 23 maart 2007 (volgend op een expertiserapport van 5 januari 2007) van orthopedisch chirurg
dr. C.M.T. Plasmans is de mate van restinvaliditeit voor de gehele mens van [verzoeker] vastgesteld op 40%.
2.2. De vuilniswagen was door haar bezitter ([bezitter vuilniswagen] te Wageningen) tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij de rechtsvoorgangster van ASR (Amersfoortse Algemene Verzekering Maatschappij N.V.).
2.3. Bij vonnis van 3 februari 2000 heeft de rechtbank te Arnhem voor recht verklaard dat de rechtsvoorgangster van ASR en [bezitter vuilniswagen] jegens [verzoeker] aansprakelijk zijn voor alle materiële en immateriële schade die [verzoeker] als gevolg van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden en zijn zij veroordeeld deze schade te vergoeden als nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
2.4. Sinds 1992 was [verzoeker] werkzaam in de beveiligingsbranche. Op het moment van het ongeval was [verzoeker] werkzaam als beveiligingsbeambte A en volgde hij de vervolgopleiding vakdiploma beveiligingsbeambte. Sinds 1 november 2006 is [verzoeker] werkzaam als taxichauffeur.
2.5. Bij de begroting van het verlies van arbeidsvermogen zijn [verzoeker] en ASR
ervan uitgegaan dat [verzoeker] zijn carrière in de beveiligingsbranche zou hebben voortgezet
In overleg hebben [verzoeker] en ASR begin 2010 arbeidsdeskundig bureau Radar
([arbeidsdeskundige]) ingeschakeld ter vaststelling van het carrièreperspectief van [verzoeker] zonder ongeval en het bijbehorende verdienvermogen (inclusief basissalaris, emolumenten en pensioenvoorzieningen). Radar heeft op 9 maart 2010, (met correcties op) 26 augustus 2010 en 28 oktober 2010 aan partijen gerapporteerd. Radar heeft geoordeeld dat [verzoeker] had kunnen doorgroeien tot beveiliger D (per 1 juli 2002).
2.6. Vervolgens hebben [verzoeker] en ASR in overleg aan [schade-expert 1] (werkzaam bij Groot Expertisebureau/ Het Rekenbureau) de opdracht gegeven om op grond van het rapport van Radar het verlies van arbeidsvermogen van [verzoeker] te berekenen.
[schade-expert 1] heeft het verlies van arbeidsvermogen berekend op € 398.874,– inclusief belastingschade en verlies van zelfwerkzaamheid. [schade-expert 1] is daarbij (op grond van de in het rapport van Radar genoemde vaststelling van het WAO-loon door UWV in 1996) uitgegaan van 20,88% aan onregelmatigheidstoeslag en 36,32% aan overwerk.
Tussen [verzoeker] en ASR bestaat geen geschil over het door [schade-expert 1] berekende bedrag van € 29.336,– aan verlies aan zelfwerkzaamheid en overige kosten en € 52.500,– (te vermeerderen met wettelijke rente) aan smartengeld.
2.7. Op verzoek van ASR en met instemming (onder voorbehoud) van [verzoeker] is vervolgens [schade-expert 2] ([schade-expert 2]) verzocht het verlies van arbeidsvermogen nogmaals door te rekenen. Op 22 juli 2011 rapporteert [schade-expert 2] aan ([medewerker ASR] van) ASR:
“In de bovengenoemde zaak verzocht u mij om mijn visie met betrekking tot de uitgangspunten en inhoud van de rapportages van mevrouw drs. [arbeidsdeskundige] van Arbeidsdeskundig Bureau Radar van 26 augustus 2010 respectievelijk 28 oktober 2010, alsmede die van de heer [schade-expert 1] van Groot Expertisebureau B .V. van 21 april 2011.”
[schade-expert 2] heeft – kort gezegd – bij brief van 22 juli 2011 geoordeeld dat, gelet op de beperkte doorstroom binnen bedrijven in de particuliere beveiliging, het arbeidsverleden van [verzoeker] en de thuissituatie van [verzoeker] (groot gezin en werkzaamheden in de slijterij van zijn echtgenote), de vraag gerechtvaardigd is of [verzoeker] in de situatie zonder ongeval het geduld, de mogelijkheden qua tijdsbesteding en de capaciteiten had voor het door Radar geschetste carrièreperspectief. [schade-expert 2] gaat uit van een promotie tot hooguit beveiliger B.
Met betrekking tot de berekening van [schade-expert 1] heeft [schade-expert 2] bezwaren tegen de (mede in verband met het geschetste carrièreperspectief) berekende pensioenopbouw, de gehanteerde rekenrente van 0% bij de kapitalisatie van de toekomstschade over de eerste vijf jaar na kapitalisatiedatum, het uitgangspunt van [schade-expert 1] dat [verzoeker] geen ziektekosten/kosten eigen risico zou hebben gemaakt tot zijn 70e levensjaar en de berekende verdiensten uit onregelmatige diensten en overwerk. Volgens [schade-expert 2] worden na het 45e à 50e levensjaar vrijwel geen onregelmatige diensten meer gedraaid en minder wordt overgewerkt.
2.8. Bij brief van 29 augustus 2011 heeft de gemachtigde van [verzoeker] bezwaar
gemaakt tegen het rapport van [schade-expert 2].
“Geschied is, wat ik vreesde.
We hadden immers afgesproken dat (!) het RekenBureau zou rekenen en wel (2) op basis van de uitgangspunten neergelegd in het rapport van Radar.
Nu komt drs. [schade-expert 2] met bezwaren tegen de uitgangspunten van Radar. Zoals gezegd, wat dat betreft hadden we immers volledige overeenstemming. (…)
Het was de bedoeling dat drs. [schade-expert 2] het rapport van het rekenbureau cijfermatig/rekenkundig tegen het licht zou houden. Dat laatste is nu net niet gebeurd.”
Bij brief van 19 september 2011 heeft de gemachtigde van [verzoeker] ASR om doorrekening van de uitgangspunten van [schade-expert 2] gevraagd.
2.9. Op verzoek van ASR heeft [schade-expert 2] berekeningen van het verlies van arbeidsvermogen van [verzoeker] gemaakt (waarbij hij in tegenstelling tot [schade-expert 1] andere componenten als verlies van zelfwerkzaamheid en overige kosten) niet heeft meegenomen.
De berekeningen ‘Verlies aan verdienvermogen’ van [schade-expert 2] komen blijkens de brieven van 10 oktober 2011 en 28 november 2011 uit op het volgende:
– met onregelmatigheidstoeslag tot 45, zonder overwerk € 98.716,70 (D);
– met onregelmatigheidstoeslag tot 55, zonder overwerk en ORT € 114.650,91 (B);
– met onregelmatigheidstoeslag tot 55, zonder overwerk € 134.12,73 (D);
– met onregelmatigheidstoeslag tot 65, zonder overwerk € 140.530,39 (B);
– met onregelmatigheidstoeslag tot 45, met overwerk € 111.824,88 (D);
– met onregelmatigheidstoeslag tot 55, met overwerk € 160.479,86 (D).
[schade-expert 2] is uitgegaan van een onregelmatigheidstoeslag van 20,88% en overwerk gedurende maximaal 2,5 uur per week en 46 weken per jaar (in tegenstelling tot [schade-expert 1] die volgens hem is uitgegaan van 7,2 uur per week en 52 weken per jaar).
2.10. Bij brief/memo van 10 januari 2012 heeft [schade-expert 1] gereageerd op de door [schade-expert 2] opgestelde schadeberekeningen. De schadeberekening van [schade-expert 1], uitgaande van een onregelmatigheidstoeslag tot 65, met overwerk tot 55, komt uit op € 355.000,–. Volgens [schade-expert 1] zou dit, uitgaande van de berekeningen van [schade-expert 2], moeten uitkomen op
€ 185.819,–.
Bij brief van 3 april 2012 heeft [schade-expert 2] gereageerd op de memo van [schade-expert 1] van 10 januari 2012 (en het onderhavige verzoekschrift). [schade-expert 2] heeft erop gewezen dat de oorzaak van het feit dat de uitkomsten van de door hem en de door [schade-expert 1] gemaakte berekeningen niet overeenkomen (vrijwel) uitsluitend gelegen is in verschillen met betrekking tot de mate waarin inkomen zou zijn gegenereerd als gevolg van het werken tijdens onregelmatige diensten en het verrichten van overwerk.
3. Het deelgeschil
3.1. [verzoeker] verzoekt dat de rechtbank bij beschikking:
1. primair voor recht verklaart dat de totale schade, inclusief verlies van arbeidsvermogen en verlies van zelfwerkzaamheid, die [verzoeker] heeft geleden als gevolg van het ongeval op 28 november 1995, moet worden begroot op € 515.652,–;
subsidiair voor recht verklaart, althans bepaalt, dat het verlies van arbeidsvermogen inclusief pensioensschade en verlies van zelfwerkzaamheid dient te worden begroot en berekend op basis van de uitgangspunten zoals vastgesteld in het rapport van arbeidsdeskundig bureau [bedrijf 3] d.d. 26 augustus 2010 en 28 oktober 2010;
2. de kosten met betrekking tot de onderhavige procedure begroot op € 12.026,35 en ASR veroordeelt tot betaling daarvan.
3.2. [verzoeker] legt – kort gezegd – aan zijn verzoek het volgende ten grondslag.
[verzoeker] en ASR zijn overeengekomen dat [arbeidsdeskundige] van Radar het arbeidsdeskundig onderzoek zou uitvoeren. Met de uiteindelijk door Radar opgemaakte rapporten hebben partijen beiden ingestemd. Deze rapporten (waaronder de fictieve doorgroei tot beveiliger D) dienen dan ook tot uitgangspunt te worden genomen voor de berekening van het verlies van arbeidsvermogen van [verzoeker].
Zowel [verzoeker] als ASR heeft vervolgens ingestemd met de inschakeling van [schade-expert 1] van Het Rekenbureau/ Groot Expertisebureau voor de berekening van het verlies van arbeidsvermogen (aan de hand van het rapport van Radar), zodat het verlies van arbeidsvermogen ook conform het door [schade-expert 1] berekende bedrag van € 398.874,– (te vermeerderen met € 29.336,– aan verlies aan zelfwerkzaamheid en eenmalige kosten,
€ 52.500,– aan smartengeld en € 34.742,– aan buitengerechtelijke kosten) dient te worden vastgesteld. De berekening van [schade-expert 2] wijkt – in strijd met de tussen partijen gemaakte afspraken – af van de uitgangspunten zoals vastgesteld in de rapporten van Radar.
3.3. ASR voer verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek en de door Van de
Kolk gevorderde kosten ex artikel 1019aa Rv.
ASR betwist in de eerste plaats dat zij gebonden is aan de conclusies ingevolge het rapport van Radar. ASR heeft ook nooit toegezegd dat het rapport van Radar kon dienen als uitgangspunt voor de schadeafwikkeling. Voor zover deze instemming wel zou moeten worden aangenomen, geldt dat ASR heeft gedwaald. De instemming is dan vernietigbaar op grond van artikel 6:228 lid 1 sub b dan wel c BW. Achteraf is gebleken dat het rapport van Radar niet voldoet aan de eisen die men daaraan mag stellen. In plaats van op objectieve gegevens is het oordeel van Radar gebaseerd op subjectieve weergaven en waarnemingen (met betrekking tot het carrièreperspectief van [verzoeker] en de pensioenopbouw).
Ten tweede, zelfs indien van gebondenheid aan het rapport van Radar zou moeten worden uitgegaan, volgt uit het rapport van Radar niet dat de onregelmatigheidstoeslag en het overwerk tot de pensioengerechtigde leeftijd moeten worden vastgesteld, zoals [schade-expert 1] tot uitgangspunt voor zijn berekening heeft genomen. Radar heeft hieromtrent in haar rapport niets gesteld.
Ten derde bestaan tegen de berekening van [schade-expert 1] reële bezwaren. [schade-expert 1] gaat gedurende de gehele carrière van [verzoeker] uit van substantiële verdiensten uit overwerk en een onregelmatigheidstoeslag. Naarmate men ouder wordt, gaat men in de regel echter minder vaak en minder onregelmatig werken. Gelet op het grote gezin van [verzoeker], de omstandigheid dat zijn echtgenote een eigen slijterij heeft en [verzoeker] een geschiedenis van rugklachten kent, is waarschijnlijk dat [verzoeker] het overwerk en de onregelmatigheid in de loop der jaren zou hebben afgebouwd. Daarnaast gaat [schade-expert 1] de eerste vijf jaar ten onrechte uit van een effectieve rekenrente van 0% (in plaats van 3%) en houdt hij geen rekening gehouden met het eigen risico ziektekostenverzekering van [verzoeker]. [schade-expert 2] houdt weliswaar geen rekening met pensioenschade, maar ook niet met een verlaging van het salaris vanwege de eigen bijdrage aan de pensioenopbouw, zodat dit tegen elkaar kan worden weggestreept.
Tot slot zijn de door [verzoeker] gevorderde buitengerechtelijke kosten niet inzichtelijk gemaakt en zijn de ter zake van de deelgeschilprocedure gevorderde kosten disproportioneel hoog (voor zover deze hoger zijn dan € 6.000,–).
3.4. Op wat partijen verder over en weer hebben aangevoerd wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [verzoeker] heeft het verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikel 1019w tot 1019cc Rv).
4.2. Indien een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel kan op grond van artikel 1019w lid 1 Rv de rechter worden verzocht te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Gezien het bepaalde in artikel 1019z Rv wordt het verzoek afgewezen voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
4.3. Hetgeen partijen verdeeld houdt is de vraag of partijen al dan niet gebonden zijn aan het rapport van Radar, of in dit rapport een oordeel wordt gegeven over de onregelmatigheidstoeslag en het overwerk tot de pensioengerechtigde leeftijd en of partijen gebonden zijn aan de door [schade-expert 1] op het rapport van Radar gebaseerde berekeningen van het verlies van arbeidsvermogen.
De discussie tussen partijen concentreert zich in feite rond de vaststelling en de berekening van de (fictieve) onregelmatigheidstoeslag en het overwerk tot de pensioengerechtigde leeftijd van [verzoeker]. Beide partijen hebben ter zitting aangegeven dat dit het grootste verschil veroorzaakt tussen de berekeningen van [schade-expert 1] en [schade-expert 2]. De rechtbank is dan ook van oordeel dat beantwoording van voornoemde vragen (uiteindelijk) bijdraagt aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en de verdere schadeafwikkeling tussen partijen. Aan de in het verweerschrift van ASR opgenomen stelling dat niet sprake is van een deelgeschil, omdat niet voldaan wordt aan de artikelen 1019w Rv en 1019z Rv, wordt dan ook voorbijgegaan. Zowel [verzoeker] als ASR heeft ter zitting ook uitdrukkelijk, mede gelet op het tijdsverloop sinds het ongeval, de wens uitgesproken tot een oplossing van het tussen hen bestaande geschil te komen.
4.4. Vooropgesteld wordt dat ASR niet gebonden is aan de berekening van [schade-expert 1]. Gesteld noch gebleken is dat [verzoeker] en ASR dit zijn overeengekomen of dat [verzoeker] te dien aanzien op de instemming van ASR mocht vertrouwen. Vaststaat uitsluitend dat er overeenstemming bestond over de inschakeling van [schade-expert 1] voor de betreffende berekening. Blijkens het verzoekschrift (onder 3.1.) heeft ASR kort na het verschijnen van de berekening van [schade-expert 1] (op 21 april 2011) reeds haar twijfels omtrent de juistheid daarvan aan [verzoeker] kenbaar gemaakt.
4.5. Ten aanzien van de vraag in hoeverre ASR gebonden is aan de
uitgangspunten zoals geformuleerd in het rapport van Radar wordt als volgt overwogen. Radar is door partijen in gezamenlijk overleg ingeschakeld om uit de impasse te
komen met betrekking tot het fictieve carrièreperspectief van [verzoeker] zonder ongeval en het bijbehorende arbeidsvermogen (zie onder meer de brieven van ASR aan de voormalige gemachtigde van [verzoeker] van 8 september 2009, van 8 oktober 2009 (productie 1 en 2 bij verweerschrift) en van 27 november 2009 (productie 8 bij verzoekschrift) en de brief van [verzoeker] aan ([arbeidsdeskundige] van) Radar waarin de aan haar verstrekte opdracht wordt vermeld (productie 7 bij verzoekschrift)). Blijkens laatstgenoemde brief is daarbij bedongen dat beide partijen de gelegenheid krijgen op het door Radar gemaakte conceptrapport te reageren en dat deze opmerkingen in het definitieve rapport genoemd dan wel verwerkt zullen worden. Blijkens het laatste rapport van Radar van 28 oktober 2010 (pagina 2) is het concept-rapport van 26 augustus 2010 aan beide partijen voorgelegd. De reacties van partijen zijn als volgt weergegeven:
“De heer [medewerker ASR] (toevoeging rechtbank: binnendienstmedewerker, afdeling Personenschade van ASR) liet ons per brief van 23 september 2010 weten, in te stemmen met de inhoud van het rapport. Mevrouw Peters (toevoeging rechtbank: de voormalige advocaat van [verzoeker]) informeerde ons met haar brief van 12 oktober 2010 over het feit dat het rapport wat haar en betrokkene betreft duidelijk en goed onderbouwd is.
Wij concluderen dat de concept-rapportage inhoudelijk akkoord wordt bevonden door alle betrokken partijen. Hiermede zij gesteld dat het conceptrapport een definitieve status heeft verkregen.”
Nu niet gebleken is dat ASR eerder bezwaren omtrent de inhoud van het definitieve rapport aan [verzoeker] kenbaar heeft gemaakt dan bij haar brief van 13 september 2011 (productie 4 bij verweerschrift en derhalve meer dan één jaar later), wordt ervan uitgegaan – mede gelet op de reden waarom Radar is ingeschakeld – dat ASR daarmee instemde, althans dat [verzoeker] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de in dit rapport vermelde uitgangspunten (in het bijzonder het daarin vermelde carrièreperspectief) leidend zouden zijn voor de verdere schadeafwikkeling.
Dat ASR (dan wel beide partijen) omtrent de inhoud van het rapport van Radar heeft gedwaald, is voorts niet aannemelijk geworden. Weliswaar heeft [schade-expert 2] het fictieve carrièreperspectief van [verzoeker] (en bijbehorend verdienvermogen) anders beoordeeld, dit brengt nog niet mee dat het rapport van Radar onjuist is, terwijl het voor ASR uit het rapport kenbaar was althans moet zijn geweest op welke gegevens Radar haar oordelen had gebaseerd. Als professionele partij had ASR de (voor haar) juiste waarde daarvan kunnen beoordelen dan wel kunnen constateren dat voor haar relevante gegevens ontbraken, alvorens zij met de vaststelling van het definitieve rapport akkoord ging. Voor zover al voldaan zou zijn aan de vereisten van artikel 6:228 lid 1 (sub b of c) BW, geldt dat de dwaling in deze omstandigheden in ieder geval voor rekening van ASR behoort te blijven. Dit geldt te meer gelet op het karakter van de tussen partijen bereikte overeenstemming, omtrent het rapport van Radar, te weten het tot uitgangspunt dienen voor de verdere schadeafwikkeling van [verzoeker].
4.6. De vraag of Radar ook een inhoudelijk oordeel heeft gegeven over de door [verzoeker] (fictief) te genereren onregelmatigheidstoeslag en het extra loon uit overwerk tot de pensioengerechtigde leeftijd, moet ontkennend worden beantwoord. Radar heeft in haar rapporten van 9 maart 2010 en 26 augustus 2010 uitsluitend verwezen naar het door UWV bepaalde WAO-dagloon (uitgaande van de situatie in november 1995 en uitgaande van een wekelijkse arbeidsomvang van 47,2 uren per week in het jaar voorafgaand aan het ongeval). Daarnaast noemt Radar dat structureel overwerk voor de beveiligers op uitvoerend niveau door de bevraagden wordt gezien als een constante factor (pagina 11 van het rapport van 26 augustus 2010). Op de vragen 3, 4 en 5 van de voormalige gemachtigde van [verzoeker] bij brief van 12 oktober 2010 is in het rapport van Radar niet inhoudelijk ingegaan. Deze vragen luidden:
“3. In uw rapport geeft u het te verdienen basissalaris weer. In de praktijk is gebleken dat cliënt naast het basissalaris forse nevenverdiensten had in de vorm van – met name – de onregelmatigheidstoeslag en het overwerk. De gemiddelde arbeidsomvang van cliënt in de fase voor het ongeval bedroeg € 47,02 per week. Wijkt cliënt met dit aantal uren af van het gemiddelde in de branche en zo ja, in hoeverre?
4. In het hoeverre is het in de branche gebruikelijk dat onregelmatige diensten gedraaid worden en dat een onregelmatigheidstoeslag verstrekt wordt? Wijkt de door cliënt in het verleden gerealiseerde onregelmatigheidstoeslag daarvan af?
5. Wilt u de te verwachten inkomsten in verband met ORT, overwerk en tijdelijke functiewaarneming zoveel mogelijk nader concretiseren in uw rapport (onder punt 7, na het overzicht van het bruto basisloon)”
Radar vermeldt haar reactie in het rapport van 28 oktober 2010:
“De heer [medewerker ASR] verzocht ons onze reactie te beperken tot de vraagstellingen die zonder vervolgonderzoek c.q. vervolgactiviteiten beantwoord kunnen worden. Het betreft de vragen, 1,2, 6 en 7. De heer [medewerker ASR] verzoek mevrouw Peters om over de vraagstellingen 3, 4 en 5 in onderling overleg te treden. (…)
Wij gaan ervan uit dat u beiden in overleg treedt over de overige vragen die mevrouw Peters aan ons heeft gericht. Wij wachten uw bericht dienaangaande af.”
Deze gegevens rechtvaardigen niet de conclusie dat Radar heeft geadviseerd of vastgesteld dat voor de berekening van het verlies aan verdienvermogen van [verzoeker] tot de pensioengerechtigde leeftijd structureel dient te worden uitgegaan van 20,88% aan onregelmatigheidstoeslag en 36,32% aan overwerk (berekend over het vierwekelijks te verdienen brutoloon). Hoewel [schade-expert 1] de hem gegeven opdracht om op basis van het rapport van Radar een berekening te maken, zo heeft mogen opvatten dat hij gehouden was om (ook) het uitgangspunt van Radar ter zake van het overwerk en de onregelmatigheidstoeslag over te nemen, dient voor een juiste berekening een inhoudelijke beoordeling plaats te vinden van de verwachten omvang en duur van het overwerk en de onregelmatigheidstoeslag.
4.7. Nu ter zitting niet inzichtelijk is geworden van welke percentages aan
onregelmatigheidstoeslag en inkomsten uit overwerk moet worden uitgegaan ter vaststelling van het verlies van arbeidsvermogen van [verzoeker] tot de pensioengerechtigde leeftijd, waarbij in het bijzonder relevant is de daaraan bestede uren per week alsmede de mate waarin onregelmatigheid en overwerk worden voortgezet naarmate men ouder wordt, en niet in geschil is dat de (grote) verschillen tussen de berekeningen van [schade-expert 1] en [schade-expert 2] hoofdzakelijk hierdoor veroorzaakt worden, zal mede gelet op de (zeer) lange tijd die sedert het ongeval verstreken is en met instemming van partijen in het kader van deze procedure een deskundigenonderzoek worden bevolen.
4.8. De rechtbank zal overgaan tot benoeming van de hierna te noemen deskundige. Partijen hebben zich daarover ter zitting reeds uitgelaten. Aan deze deskundige zullen de in de beslissing vermelde vragen worden voorgelegd. De door partijen voorgestelde vragen zijn door de rechtbank geherformuleerd.
4.9. ASR heeft ter zitting aangeboden het voorschot op de kosten van de deskundige voor haar rekening te nemen.
4.10. De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
4.11. Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en
verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
4.12. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen, waarbij dient te worden uitgegaan van het in het rapport van Radar geschetste carrièreperspectief van [verzoeker] (beveiliger D per 1 juli 2002) en de antwoorden dienen te worden gemotiveerd en zoveel mogelijk worden onderbouwd met branche-informatie en statistische gegevens:
1. Is het sedert 1995 in de beveiligingsbranche gebruikelijk dat de daar werkzame beveiligingsmedewerkers onregelmatige diensten en overwerk verrichten?
2. Is het (in een percentage van het vaste brutoloon aan te geven) aandeel van de overwerkvergoeding en de onregelmatigheidstoeslag van het loon van [verzoeker] voorafgaand aan het ongeval representatief voor de mate waarin het in die tijd in de beveiligingsbranche gebruikelijk was dat de daar werkzame beveiligingsmedewerkers onregelmatige diensten en overwerk verrichten, en zo nee, wat is naar uw mening het destijds gebruikelijke aandeel?
3. Wat is tot het bereiken van de 65ste leeftijd van de beveiligingsmedewerkers die gebruikelijk onregelmatige diensten en overwerk verrichten, de gebruikelijke (of gemiddelde) ontwikkeling van het (in een percentage van het vaste brutoloon aan te geven) aandeel van de overwerkvergoeding en de onregelmatigheidstoeslag van het loon?
4. Wat is naar uw mening de mate waarin [verzoeker] tot het bereiken van de 65ste leeftijd onregelmatige diensten en overwerk zou hebben verricht uitgaande van:
– het carrièreperspectief dat Radar voor hem heeft vastgesteld;
– de omvang van het overwerk en de onregelmatige diensten voor het ongeval;
– zijn persoonlijke omstandigheden en
– de relevante maatschappelijke en economische omstandigheden en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt?
5. Wat zou naar uw mening [verzoeker] met de door u in antwoord op vraag 4 vastgestelde onregelmatige diensten aan inkomen hebben kunnen genereren? Kunt u dat per jaar tot de 65ste leeftijd van [verzoeker] aangeven en ook uitdrukken in een percentage van het vaste brutoloon in het betreffende jaar van [verzoeker]?
6. Wat zou naar uw mening [verzoeker] met de door u in antwoord op vraag 4 vastgestelde overwerk aan inkomen hebben kunnen genereren? Kunt u dat per jaar tot de 65ste leeftijd van [verzoeker] aangeven en ook uitdrukken in een percentage van het vaste brutoloon in het betreffende jaar van [verzoeker]?
5.2. benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
Mw. H. Artoos
Artoos Expertise – Arbeidsdeskundig bureau
Postbus 2246
5300 CE Zaltbommel;
5.3. bepaalt dat het onderzoek zal worden verricht onder leiding van mr. H.M.M. Steenberghe;
de kosten
5.4. bepaalt met het oog op de vaststelling van het voorschot terzake van de kosten van de deskundige het volgende:
– de deskundige dient binnen twee weken na de datum van dit vonnis een begroting van de kosten op te geven aan de griffie van de rechtbank, gespecificeerd naar het aantal uren, het uurtarief en de overige kosten;
– de civiele griffie zal bedoelde opgave toezenden aan partijen;
– partijen kunnen binnen één week na dagtekening van de brief van de griffie schriftelijk bezwaar maken tegen de begroting;
– indien niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, wordt het voorschot terzake van de kosten van de deskundige reeds nu voor alsdan vastgesteld op het door de deskundige te begroten bedrag;
– indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal het voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke beslissing;
5.5. bepaalt dat ASR het bedrag van het voorschot ter griffie moet deponeren binnen
twee weken nadat zij een daartoe strekkend betalingsverzoek van de civiele griffie heeft ontvangen;
de werkwijze van de deskundige:
5.6. draagt de deskundige op een schriftelijk en met redenen omkleed bericht met een duidelijke conclusie, en een gespecificeerde einddeclaratie in te leveren ter griffie van deze rechtbank;
5.7. bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie moet worden ingeleverd op zes weken na het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de ontvangst van het voorschot;
5.8. schrijft de deskundige voor dat zij bij het onderzoek partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het rapport van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het rapport tevens melding dient te worden gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
5.9. bepaalt dat de deskundige een concept van het rapport aan partijen zal toezenden en hen in de gelegenheid zal stellen opmerkingen over het concept te maken;
5.10. bepaalt dat uit het rapport van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan terwijl in het rapport tevens melding dient te worden gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen, en verzoekt de deskundige om in het rapport te reageren op de opmerkingen van partijen over het concept;
5.11. verzoekt de deskundige om de landelijke Leidraad deskundigen op www.rechtspraak.nl te raadplegen;
de overige beslissingen:
5.12. draagt de griffier op een afschrift van deze beschikking toe te zenden aan de deskundige;
5.13. bepaalt dat de verdere processtukken binnen één week na de datum van deze beschikking vonnis aan de deskundige dienen te worden toegezonden door ASR;
5.14. draagt de griffier op om na inlevering van het schriftelijk bericht door de deskundige zo spoedig mogelijk een datum te bepalen voor een voortgezette mondelinge behandeling in deze zaak en partijen daarvan bericht te doen;
5.15. verzoekt partijen om uiterlijk twee weken voorafgaand aan de voortgezette mondelinge behandeling hun standpunt over het deskundigenbericht en de gevolgen daarvan voor de berekening van de inkomensschade aan de rechtbank en aan elkaar kenbaar te maken. Afhankelijk van de inhoud van deze stukken zal gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om de deskundige uit te nodigen voor de zitting;
5.16. houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2012.?