beschikking RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 413576 / HA RK 12-103
Beschikking van 25 oktober 2012
in de zaak van
[verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster, advocaat mr. I.W.A. Roelandschap te ‘s-Gravenhage,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE WASSENAAR, zetelende te Wassenaar, verweerster, advocaat mr. M.A. Bosman te Rotterdam.
Partijen worden hierna [verzoekster] en de gemeente genoemd.
1.De procedure 1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit: – het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 20 februari 2012, met producties; – het verweerschrift; – het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 augustus 2012.
1.2.Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.
2.De feiten 2.1.[verzoekster] is op 21 juni 2010 omstreeks 22.00 uur met haar brommer op de [A-straat te plaats A], ter hoogte van parkeerplaats "De Kuil", ten val gekomen. De betreffende weg is voorzien van asfalt. Naast de geasfalteerde weg zijn parkeerplaatsen gelegen. De parkeerplaatsen kunnen worden afgesloten door op regelmatige afstand van elkaar staande paaltjes die door middel van kettingen met elkaar kunnen worden verbonden. [verzoekster] is tegen één van de paaltjes gebotst en ten val gekomen. De paaltjes bevinden zich op de parkeerplaatsen op een afstand van drie stoeptegels van het asfalt.
2.2.Tijdens het ongeval was niemand ter plaatse aanwezig. Kort na het ongeval zijn ambulancepersoneel en agenten ter plaatse gekomen. Voorts zijn een drietal personen op de plek van het ongeval aanwezig geweest, te weten mevrouw [A], de heer [B] en de heer [C]. Van deze personen zijn schriftelijke verklaringen in het geding gebracht.
2.3.Mevrouw [A] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
"Daarna ben ik met [D] en de politie 2 ringen van [verzoekster] gaan zoeken. Deze was zij tijdens het ongeval verloren. Door het vele grint wat op het wegdek lag was het onmogelijk om de ringen te vinden."
2.4.De heer [B] heeft onder meer het volgende verklaard:
"Als ik moet oordelen naar het wegdek was dit slecht te noemen, slecht in de zin dat er zeer veel zand en losliggend steen zich bevond direct naast het wegdek, op de tegels direct naast het asfalt tot het de afscheiding van de parkeerplaatsen en gedeeltelijk op het wegdek. Iedereen die met jou mee gezocht heeft naar de ring kan dit sowieso bevestigen, mede omdat het zoeken naar de ring extra bemoeilijkt werd door het vele zand en grind wat zich over de tegels van de parkeerplaats en gedeeltelijk op het asfalt bevond (eerste paar cm vanaf de rand van het asfalt)."
2.5.De heer [C] heeft onder meer het volgende verklaard:
"Om de brommer en op het asfalt lag een enorme hoeveelheid zand en grind, met daarin ook een remspoor. Gezien de situatie is het zeer waarschijnlijk dat zij door het grind in een slib is geraakt en tegen één van de paaltjes opgebotst is."
2.6.[verzoekster] heeft de gemeente bij brief van 12 juli 2010 aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. Bij brieven van 18 november 2010 en 28 november 2011 heeft de aansprakelijkheidsverzekeraar van de gemeente aansprakelijkheid van de hand gewezen.
3.Het geschil 3.1.[verzoekster] verzoekt de rechtbank bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vast te stellen dat de gemeente aansprakelijk is jegens [verzoekster] voor het haar overkomen ongeval, primair op grond van artikel 6:174 BW en subsidiair op grond van artikel 6:162 BW. Tevens verzoekt [verzoekster] de kosten van deze procedure vast te stellen op het in het lichaam van het verzoekschrift genoemde bedrag van € 4.535,69 aan advocaatkosten, te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht, en de gemeente te veroordelen tot betaling daarvan aan [verzoekster].
3.2.[verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij is geslipt en ten val is gekomen door de grote hoeveelheid losliggend zand en/of grind op het wegdek en dat zij als gevolg van het ongeval letsel heeft opgelopen en schade heeft geleden, voor welke schade de gemeente aansprakelijk is. Primair baseert [verzoekster] haar verzoek op artikel 6:174 BW, omdat de aanwezigheid van het vele zand en/of grind op de weg in haar visie aangemerkt dient te worden als een gebrek aan de weg als bedoeld in dat artikel. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat ter plekke geen borden zijn geplaatst die waarschuwen voor de conditie van het wegdek. Subsidiair baseert [verzoekster] haar verzoek op artikel 6:162 BW. In dit verband stelt [verzoekster] dat de gemeente de op haar als wegbeheerder rustende zorgplicht heeft geschonden doordat zij te weinig voorzorgsmaatregelen (het plaatsen van waarschuwingsborden of een opsluitrand en het regelmatig plegen van onderhoud en controle aan de weg) heeft getroffen.
3.3.De gemeente voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling Inhoudelijke beoordeling
4.1.De rechtbank stelt voorop dat op [verzoekster] de stelplicht en, zo nodig, de bewijslast rust ten aanzien van de aan het verzoek ten grondslag gelegde feiten.
4.2.[verzoekster] stelt dat zij ten val is gekomen door het vele zand en/of grind dat ten tijde van het ongeval op het wegdek lag. Ter onderbouwing hiervan heeft zij erop gewezen dat het ambulancepersoneel en de agenten destijds hebben verklaard dat er veel zand en/of grind op de weg lag en heeft zij een drietal schriftelijke verklaringen en een vijftal kleurenfoto’s overgelegd. De gemeente heeft de toedracht van het ongeval bestreden en betoogt dat de toedracht van het ongeval in het geheel niet vaststaat en ook niet kan worden vastgesteld omdat er geen getuigen van het ongeval zijn. Volgens de gemeente is het heel goed mogelijk dat het ongeval een andere oorzaak heeft.
4.3.De rechtbank is van oordeel dat de door [verzoekster] gestelde feitelijke toedracht van het ongeval, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de gemeente, (nog) niet is komen vast te staan. De rechtbank overweegt hiertoe in de eerste plaats dat [verzoekster] weliswaar stelt dat het destijds betrokken ambulancepersoneel en de agenten die kort na het ongeval ter plaatse zijn gekomen veel losliggend zand en/of grind op het wegdek hebben zien liggen, maar deze stelling is betwist door de gemeente en door [verzoekster] niet onderbouwd door middel van verklaringen of een proces-verbaal van bevindingen.
4.4.Bovendien zijn er geen getuigen van het ongeval, die over de toedracht van het ongeval kunnen verklaren. De door [verzoekster] overgelegde schriftelijke verklaringen leveren onvoldoende bewijs voor de stelling dat [verzoekster] daadwerkelijk door op de weg liggend zand en/of grind is geslipt, nu die verklaringen afkomstig zijn van personen die pas na het ongeval ter plaatse zijn gekomen. Bovendien is van belang dat deze verklaringen voor wat betreft de aanwezigheid van zand en grind niet consistent zijn, zodat deze onvoldoende onderbouwing vormen voor de stelling dat er veel zand en/of grind op het wegdek lag. De meest nauwkeurige verklaring van [B], waar [verzoekster] ook expliciet naar verwijst, spreekt slechts over de eerste paar centimeter vanaf de rand van het asfalt. Ook de in het geding gebrachte foto’s zijn onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat er ten tijde van het ongeval een grote hoeveelheid zand en/of grind op de (geasfalteerde) weg lag. Immers, [verzoekster] heeft zelf verklaard dat de foto’s pas enkele maanden na het ongeval zijn gemaakt en bovendien is op de foto’s zichtbaar dat er hier en daar wat grind en zand op de tegels van de parkeerplaatsen ligt (dus naast de weg). Op de geasfalteerde weg zelf is geen zand of grind zichtbaar.
4.5.Gezien het voorgaande kan de door [verzoekster] gestelde toedracht van haar val niet als vaststaand worden aangenomen en is nadere bewijslevering nodig. De rechtbank is van oordeel dat wanneer de investering in tijd, geld en moeite wordt afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren, het verzoek op grond van artikel 1019z Rv moet worden afgewezen.
4.6.Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, ook indien zij veronderstellenderwijs uitgaat van de juistheid van de door [verzoekster] gestelde toedracht van het ongeval, de gemeente hiervoor onder de gegeven omstandigheden niet met succes op grond van artikel 6:174 BW en/of artikel 6:162 BW aansprakelijk kan worden gehouden. Daarbij is van belang dat [verzoekster] ten val is gekomen op een weg die door de duinen loopt. Het is een feit van algemene bekendheid dat op wegen die door de duinen lopen zand op het wegdek terecht kan komen. [verzoekster] had daarop bedacht moeten zijn en haar rijgedrag hierop moeten aanpassen. Op de gemeente rustte wat dit aangaat derhalve geen waarschuwingsplicht.
Kosten
4.7.Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt, dient te begroten, ook als het verzoek wordt afgewezen. Dat is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Mede gelet op hetgeen [verzoekster] in haar verzoekschrift heeft aangevoerd, kan het door haar ingediende verzoekschrift niet bij voorbaat als volstrekt onnodig of kansloos worden beschouwd. De rechtbank zal daarom overgaan tot een begroting van de kosten aan de zijde van [verzoekster].
4.8.Mr. Roelandschap stelt in totaal een bedrag van € 4.535,69 aan advocaatkosten te hebben gemaakt. Daarbij is zij uitgegaan van 24,2 uur, een uurtarief van € 150,–, 5% kantoorkosten en 19% BTW.
4.9.De gemeente maakt bezwaar tegen het gestelde aantal aan de zaak bestede uren. De gemeente stelt dat de totale tijd in redelijkheid een totaal van 13 uur niet behoeft te overschrijden, waarbij rekening is gehouden met 6 uur voor het opstellen van het verzoekschrift, 4 uur voor de zitting (inclusief voorbereiding) en 3 uur voor overige werkzaamheden.
4.10.De rechtbank is met de gemeente van oordeel dat de door mr. Roelandschap in rekening gebrachte tijd, gezien de omvang en de mate van complexiteit van het onderhavige deelgeschil, bovenmatig is. De rechtbank acht het redelijk om, conform het standpunt van de gemeente, het aantal aan de zaak bestede uren te matigen tot 13 uur in totaal. Gezien het voorgaande zal de rechtbank de kosten begroten op een bedrag van € 2.436,53 (13 uur x € 150,–, vermeerderd met kantooropslag van 5% en BTW van 19%), te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht ad € 73,–, zijnde derhalve een bedrag van € 2.509,53 in totaal.
4.11.Nu het verzoek van [verzoekster] wordt afgewezen, zal de verzochte veroordeling van de gemeente tot voldoening van de kosten van dit deelgeschil aan [verzoekster] worden afgewezen. Dit betekent dat het onder 4.10. begrote bedrag uitsluitend verschuldigd is indien de aansprakelijkheid van de gemeente alsnog in rechte komt vast te staan.
4.12.Voor de door de gemeente verzochte veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten (een bedrag aan salaris voor de advocaat van de gemeente daaronder begrepen) is geen plaats. De rechtbank overweegt hiertoe dat artikel 289 Rv, dat de grondslag vormt voor een veroordeling in de proceskosten, ingevolge artikel 1019aa lid 3 Rv niet van toepassing en dat gesteld noch gebleken is dat het indienen van het onderhavige verzoek door [verzoekster] jegens de gemeente onrechtmatig is.
5.De beslissing De rechtbank:
5.1.begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 2.509,53;
5.2.wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.
|