Rb, deelgeschil: vorderingen op WAM-verzekeaar en automobilist verjaard; BGK exorbitant hoog

Samenvatting:

Verzoekster heeft op 14 mei 2012 WAM-verzekeraar en automobilist aansprakelijk gesteld voor ongeval op 12 maart 2007, waarbij haar echtgenoot is overleden. 1. Vordering op WAM-verzekeraar is (na 3 jaar) verjaard (10 WAM). 2. Vordering op automobilist is eveneens verjaard, 5 jaar na bekendheid met schade (art 3:310 BW). Verzoekster had identiteit van de aansprakelijke persoon met een beperkt onderzoek eenvoudig de identiteit van de automobilist kunnen achterhalen. Beroep op psychische toestand, zwangerschap en onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal verworpen. 3. Geen aansprakelijkheid automobilist ex art 185 WVW, vanwege roekeloos gedrag van echtgenoot; 50%-regel niet van toepassing. Kosten deelgeschil: gevorderd: € 7.457,04; aantal uren (22,80) en uurtarief (€ 255,-) exorbitant hoog;kosten begroot op € 2.768,46 (uurtarief (€ 210,-).

Rb, deelgeschil:

Beschikking


RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/434805 / HA RK 13-9
Beschikking van 2 mei 2013

in de zaak van

[Verzoekster],
wonende te Den Haag,
verzoekster,

advocaat mr. R. Schoemaker,

tegen

1.
de naamloze vennootschap DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERINGEN N.V., gevestigd te Amsterdam,
2. [Verweerder 2], wonende te [Woonplaats],
verweerders,
advocaat mr. J. Boer.

Partijen zullen hierna “[Verzoekster]”, “Delta Lloyd” en “[Verweerder 2]” genoemd worden.


1. De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 10 januari 2013, met vier producties;
de brief van mr. Schoemaker van 21 februari 2013, met bijlage;
– het verweerschrift;
de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 maart 2013.

2.1. Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.

2. De feiten

2.1. Op 12 maart 2007 heeft omstreeks 19:42 uur een aanrijding plaatsgevonden tussen de echtgenoot van [Verzoekster], de heer [echtgenoot van verzoekster] (hierna: [echtgenoot] geboren op [geboortedatum],  en een personenauto van het merk [merk], type [type], kenteken [Kenteken],bestuurd door [Verweerder 2], op de kruising van de Moerweg en de Melis Stokelaan te Den Haag (hierna: “de aanrijding”). [Echtgenoot] is hierbij ter plaatse overleden.

2.2. Delta Lloyd is de WAM-verzekeraar van (de auto van) [Verweerder 2].

2.3. Verbalisanten van de politie Haaglanden hebben onderzoek gedaan naar de toedracht van het ongeval. Het door hen opgemaakte proces-verbaal en de
ongevallenanalyse zijn op 23 mei 2007 vrijgegeven
en op 30 mei 2007 ingekomen bij het arrondissementsparket van de rechtbank Den Haag.

2.4. Bij brief van 14 mei 2012 heeft mr. Schoemaker namens mevrouw [Verzoekster] [Verweerder 2] aansprakelijk gesteld. De echtgenoot van [Verweerder 2] heeft de ontvangst van de brief op 16 mei 2012 telefonisch bevestigd en gezegd dat hij de brief zou doorsturen aan Delta Lloyd.

2.5. Bij brief van 30 mei 2012 heeft Delta Lloyd de aansprakelijkheid van [Verweerder 2] van de hand gewezen.

3. Het
geschil

3.1. [Verzoekster] verzoekt – zakelijk weergegeven – bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: “Rv”):
– een verklaring voor recht dat Delta Lloyd en [Verweerder 2] aansprakelijk zijn voor de gehele geleden en te lijden materiële en immateriële schade van [Verzoekster], zonder enige vorm van eigen schuld aan de zijde van [Echtgenoot van Eiseres];
– een verklaring voor recht dat Delta Lloyd en [Verweerder 2] “geen beroep toestaan op de verjaring van haar rechtsvordering”;
– een verklaring voor recht dat de vorderingen van [Verzoekster] niet verjaard zijn;
– Delta Lloyd en [Verweerder 2] te veroordelen in de kosten van deze procedure.

3.2. [Verzoekster] legt – kort gezegd – aan haar verzoek ten grondslag dat [Verweerder 2] onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: “BW”) door de wijze waarop zij op 12 maart 2007 aan het verkeer heeft deelgenomen. Delta Lloyd is uit hoofde van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (hierna: “WAM”) eveneens aansprakelijk voor de ontstane schade. Volgens [Verzoekster] is de verjaringstermijn van haar vordering gaan lopen op 30 mei 2007 dan wel 23 mei 2007. De onder 2.5. vermelde brief van 14 mei 2012 is aan te merken als stuitingshandeling als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW, aldus [Verzoekster].

3.3. Delta Lloyd en [Verweerder 2] voeren verweer.

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling


4.1. Als meest verstrekkende verweer voeren Delta Lloyd en [Verweerder 2] aan dat de door [Verzoekster] gestelde vordering is verjaard.

4.2. Delta Lloyd beroept zich op de verjaringstermijn van driejaar te rekenen vanaf de dag van de aanrijding ingevolge artikel 10 WAM. Onder verwijzing naar artikel 3:310 BW beroept [Verweerder 2] zich op een termijn voor verjaring van vijfjaar na aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Zij stellen daartoe dat de aanrijding op 12 maart 2007 heeft plaatsgevonden en dat [Verzoekster] hen, althans [Verweerder 2], voor het eerst door middel van de onder 2.5. aangehaalde brief van 14 mei 2012 aansprakelijk heeft gesteld.

4.3. [Verzoekster]
stelt dat zij pas op 30 mei 2007 dan wel 23 mei 2007 op de hoogte kan zijn geweest met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Het door de politie Haaglanden opgemaakte proces-verbaal en de ongevallenanalyse zijn pas op 23 mei 2007 vrijgegeven en op 30 mei 2007 ingekomen bij het arrondissementsparket van de rechtbank Den Haag. Een afschrift van het proces-verbaal heeft zij nooit ontvangen, aldus [Verzoekster].

4.4. De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep op verjaring als volgt. Aan de brief van 14 mei 2012 kan slechts stuitende werking toekomen indien de gestelde vordering op dat moment nog niet verjaard was. Nu de driejarige verjaringtermijn op grond van artikel 10 lid 1 WAM aanvangt op de dag van de aanrijding, mitsdien op 12 maart 2007 en vóór 12 maart 2010 geen stuitingshandeling is verricht, is de vordering jegens Delta Lloyd verjaard.

4.5. Met betrekking tot de vordering tegen [Verweerder 2] heeft te gelden dat aan de brief van 14 mei 2012 jegens [Verweerder 2] uitsluitend stuitende werking toekomt, wanneer [Verzoekster] niet eerder dan op 14 mei 2007, mitsdien (ruim) 2 maanden na het ongeval bekend mocht worden verondersteld met de schade en de aansprakelijke persoon.

4.6. De rechtbank is van oordeel dat [Verzoekster] aanzienlijk eerder bekend had kunnen en ook moeten zijn met de schade en de voor de aanrijding aansprakelijke perso(o)n(en). Daarbij is van belang dat de Hoge Raad in zijn arrest van 3 december 2010 (LJN: BN6241) heeft geoordeeld dat degene die de identiteit van de aansprakelijke persoon met een beperkt onderzoek eenvoudig had kunnen achterhalen, maar heeft nagelaten een dergelijk onderzoek in te stellen, zich ter afwering van een beroep op verjaring niet kan beroepen op subjectieve onbekendheid met de aansprakelijke partij. Nu de politie na de aanrijding de kentekens van de bij de aanrijding betrokken auto’s en de namen van de bestuurders heeft genoteerd, had [Verzoekster] deze gegevens op eenvoudige wijze via de politie kunnen en ook moeten achterhalen.

4.7. [Verzoekster] heeft in dit verband nog betoogd dat zij als gevolg van haar psychische toestand, zwangerschap en onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal niet eerder dan 14 mei 2007 in staat was om de namen van de aan te spreken perso(o)n(en) te achterhalen. Uiteraard zal, wanneer sprake is geweest van een dodelijke aanrijding, aan de nabestaanden enige tijd moeten worden gegund om de begrafenis te organiseren en hun ergste verdriet te verwerken, maar ook wanneer met de door [Verzoekster] aangevoerde omstandigheden rekening wordt gehouden, had zij ruimschoots binnen de eerder genoemde 2 maanden de namen van de aan te spreken partijen kunnen en ook moeten opvragen, zodat de verjaring reeds vóór 14 mei 2007 is aangevangen en de vordering van [Verzoekster] jegens [Verweerder 2] eveneens verjaard is.

4.9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door [Verzoekster] verzochte verklaringen voor recht niet toewijsbaar zijn.

4.10. Maar ook wanneer de vorderingen niet op grond van verjaring zouden zijn afgewezen, is de rechtbank van oordeel dat van aansprake1ijkheid van verweerders geen sprake kan zijn. Uit het proces-verbaal van de politie alsmede de getuigenverklaringen komt duidelijk naar voren dat [Echtgenoot van Eiseres] een rood voetgangerslicht heeft genegeerd en rennend de rijbaan is overgestoken waar op dat moment in volle vaart auto’s reden. De rechtbank acht deze manoeuvre van [Echtgenoot van Eiseres] zodanig roekeloos dat [Verweerder 2] daar in redelijkheid geen rekening mee hoefde te houden. De 50 procentregel dient in het onderhavige geval dan ook buiten toepassing te blijven. [Verweerder 2] en Delta Lloyd kunnen, ook wanneer de zaak inhoudelijk wordt beoordeeld, niet aansprakelijk worden gehouden voor de aanrijding.

4.11. Ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, dient de rechtbank de kosten van deze procedure te begroten op grond van artikel 1019aa. Mr. Schoemaker heeft de kosten begroot op 22,80 uren met een uurtarief van 255,—, 6% kantoorkosten en 21% BTW, mitsdien op een bedrag van € 7.457,04. De rechtbank overweegt dat de kosten op grond van artikel 1019aa Rv dienen te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW. De rechtbank is van oordeel dat de door mr. Schoemaker in rekening gebrachte uren en het door hem gehanteerde uurtarief onder de gegeven omstandigheden exorbitant hoog zijn. De rechtbank zal het aantal uren matigen tot 10 en het uurtarief tot € 210,00. Deze kosten zullen worden vermeerderd met de kantoorkosten en BTW en het door [Verzoekster] betaalde griffierecht van € 75,–. Dit betekent dat de rechtbank de kosten van deze procedure aan de zijde van [Verzoekster] zal begroten op € 2.768,46. Voor de goede orde zij daarbij opgemerkt dat dit bedrag eerst verschuldigd is indien de aansprakelijkheid van verweerders alsnog in rechte komt vast te staan.

5. De beslissing

De rechtbank

5.1. wijst de verzoeken af,

5.2. begroot de proceskosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv aan de zijde van [Verzoekster] op € 2.768,46 (inclusief kantoorkosten en BTW).


Deze beschikking is gegeven door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op
mei 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey