Rb, deelgeschil: whiplashklachten aangenomen, beperkingen moeten worden vastgesteld door verzekeringsgeneeskundige
Whiplash, ongeval 2006, beveiligingsbeambte. Geen afwijkingen vastgesteld door neuroloog; geen psychiatrisch ziektebeeld vastgesteld door psychiater. De rechtbank oordeelt dat uitgegaan moet worden van de gestelde klachten, nu deze aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend, en niet overdreven zijn (HR 8 juni 2001 (NJ 2001,433). Klachten passen in patroon van klachten na verkeersongeval . Nu uit de medische stukken kan worden afgeleid dat de klachten voor het ongeval niet bestonden alsmede dat een alternatieve verklaring voor de klachten niet voorhanden is, dient ervan te worden uitgegaan dat de klachten door het ongeval zijn ontstaan. Het feit dat sprake is van substraatloze klachten staat niet in de weg aan het aannemen van beperkingen. Ook substraatloze/subjectieve klachten kunnen tot relevante beperkingen leiden, mits plausibel is dat van beperkingen sprake is. Nu neuroloog o.g.v. de NVvN-richtlijnen niet tot beperkingen kan concluderen en ook de psychiater daaraan niet is toegekomen, dienen de beperkingen door een andere deskundige te worden vastgesteld, waarbij een verzekeringsgeneeskundige het meest voor de hand ligt.
Volledige uitspraak:
LJN: BY1386, Rechtbank Zutphen , 132124 / HA RK 12-81
Datum uitspraak: 25-10-2012
Datum publicatie: 26-10-2012
Rechtsgebied: Handelszaak
Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Deelgeschil Verzoeker (verkeersslachtoffer) stelt dat hij aan het ongeval whiplashklachten en beperkingen heeft overgehouden. De aangesproken verzekeraar betwist dit. Rechtbank oordeelt dat de klachten zijn veroorzaakt door het ongeval. Dat de klachten in causaal verband staan met de door verzoeker gestelde beperkingen staat nog niet vast. Partijen zullen daarvoor in onderling overleg een verzekeringsarts moeten benaderen. De tot nog toe door verzoeker gemaakte buitengerechtelijke kosten worden afgewezen en de kosten van het deelgeschil worden niet begroot. Verzoeker heeft een rechtsbijstandverzekering die deze kosten dekt en verzoeker heeft deze kosten niet als gemachtigde/lasthebber van de verzekeraar gevorderd.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rekestnummer: 132124 / HA RK 12-81
Beschikking van 25 oktober 2012
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker,
advocaat mr. H. Korkmaz te Arnhem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALLSECUR B.V.,
gevestigd te ’s-Hertogenbosch,
verweerster,
advocaat mr. D.J. van der Kolk te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en Allsecur genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift
– het verweerschrift
– de mondelinge behandeling.
2. De feiten
2.1. [verzoeker] (geboren op [1972]) is op 27 oktober 2006 als bijrijder in een auto betrokken geraakt bij een verkeersongeval. De auto waarin [verzoeker] zat, werd aangereden door een auto die werd bestuurd door een bij Allsecur verzekerde automobilist die geen voorrang verleende, waarna de auto waarin [verzoeker] zat van de weg raakte en frontaal tegen een lantaarnpaal is gebotst. [verzoeker] is per ambulance afgevoerd naar een ziekenhuis.
2.2. Allsecur heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.
2.3. Voor het ongeval was [verzoeker] fulltime werkzaam als beveiliger op [bedrijf]. Drie maanden na het ongeval was [verzoeker] weer volledig aan het werk. Thans werkt [verzoeker] 6,5 uur per dag. Hij heeft -anders dan voorheen- geen nachtdiensten meer.
2.4. Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 29 maart 2010 is een voorlopig deskundigenonderzoek bevolen, waarbij dr. W.I.M. Verhagen (neuroloog) alsmede prof. dr. G.F. Koerselman (psychiater) tot deskundigen zijn benoemd om de aard en de omvang van het letsel en de daaruit voortvloeiende klachten en beperkingen van [verzoeker] vast te stellen en daarover de rapporteren aan de hand van de IWMD-vraagstelling (versie van januari 2010). De beslissing op het verzoek van [verzoeker] tot benoeming van een verzekeringsgeneeskundige
en een arbeidsdeskundige is aangehouden.
2.5. Verhagen heeft in zijn rapport onder “ongevalsanamnese” onder meer het volgende vermeld:
“Daags na het ongeval had hij ([verzoeker], rechtbank) hoofdpijnklachten vooral frontaal gelokaliseerd en doortrekkend naar occipitaal (…) Was ook aanwezig in de nek waarbij de pijn doortrok naar schouders beiderzijds en ook de laterale zijde van de bovenarmen en soms ook naar de mediale en palmaire zijde van de onderarm (…) Draaien van de nek was bijna niet mogelijk. De hoofdpijn was meer stekend van aard (…) Ook had hij last van stekende rugpijn bij rugpijn enerzijds was gelokaliseerd tussen de schouderbladen, anderzijds in de onderrug waar hij het lumbosacrale overgangsgebied aanwijst. De klachten waren continu aanwezig. Houding had geen invloed op de pijnklachten. Via de huisarts is hij 6 weken later verwezen naar de fysiotherapeut [fysiotherapeut]. Hij is daarvoor ook al bij de huisarts geweest (…). Op dat moment was de hoofdpijn, de nekpijn en de pijn in de rug en in de bovenarmen onverminderd aanwezig. Soms had hij ook last van tintelingen in de gehele hand en ook over de gehele rug vanaf de nek tot aan de bekkenkant (…) Soms was hij ook zo moe dat hij moest stoppen met praten. Hij wilde dan het liefst wel 24 uur slapen. Dit is in de periode na het ongeval ontstaan (…) is hij ook nog naar Heemskerk geweest voor een bril omdat hij problemen had met zien. Na het ongeval is het namelijk zo dat er meerdere dingen snel voor zijn ogen bewogen en hij zo moe werd dat de ogen dichtvielen. De bril heeft geen effect gehad op zijn klachten (…) Bij DBC had hij ook bemerkt dat hij bij bepaalde oefeningen licht werd in het hoofd, wanneer hij het hoofd extendeerde. Wanneer hij het hoofd weer naar voren bracht, was dit over.
Ter aanzien van de moeheidklachten meldt hij dat hij de eerste 2 tot 3 jaar vrijwel continue geslapen heeft om het werk heen. Hij sliep het liefst 24 uur per dag en hij wilde ook zijn werk wel blijven doen. Hij had geen fut en was lusteloos. In Januari 2007 had hij een nieuwe woning betrokken, maar hij had nog niet de fut en de energie om de klusjes af te werken (…). Ten aanzien van de moeheidklachten geldt dat hij moe opstaat en moe naar bed gaat. Vanaf September 2010 heeft hij de indruk dat het geleidelijk slechter gaat. De pijn neemt toe en ook de vermoeidheid is weer erger geworden. Ook een licht gevoel in het hoofd en duizeligheid speelt nu weer een rol. Dit heeft is ook in 2007 aanwezig geweest. Onder duizeligheid verstaat hij het idee dat je op en neer beweegt (…). Voor het ongeval was hij gezond (…).”
2.6. Onder “huidige klachten” heeft Verhagen het volgende vermeld:
“ Hij heeft [r]egelmatig last van een licht gevoel in het hoofd en duizeligheid. Hij kan het niet uitlokken. Dit is er gewoon. De duur wisselt. Alleen de vermoeidheid is onverkort aanwezig. Hij staat moe op en gaat moe naar bed. Hij kan ook niet volledig werken. Hij werkt nu 6,5 uur per dag. Om wakker te blijven eet hij vaak een appel waar hij dan een uur over doet. Hij reist van [plaats] naar [bedrijf] en moet vaak de auto aan de kant zetten om even te slapen (…). De hoofdpijnklachten en de nekklachten doortrekkend naar de schouderbladen en laterale zijde van bovenarm zijn steeds regelmatig aanwezig. Gemiddeld heeft hij hier 4 dagen per week last van. De hoofdpijn wordt omschreven als zeurend met een VAS-score die varieert tussen 6 en 8. Als hij op zijn arm ligt, kan soms een doof gevoel onderhuids optreden. (…) De lage rugpijn is constant aanwezig. De klachten ontstaan met name na lang staan. Onder behandeling kan hij 30 tot 120 minuten staan, soms wel 4 uur maar dan ontstaat een toename van lage rugklachten. Bij zitten kan dit optreden waarbij de duur ook wisselt. Liggend kan het eveneens optreden maar minder snel. De VAS- score is 7, maar wanneer hij langer staat en zit kan de VAS-score oplopen tot 9 a 10 (…). Soms zijn de klachten zo heftig dat hij even op de arm moet steunen om de rug te ontlasten. Ten aanzien van de verschijning van de pijnklachten geeft hij aan dat alsof er een spier tussen de wervels zit en alsof je met de vinger tussen de deur hebt gezeten. Rug knakt ook bij voorover buigen. Bij teveel bewegen van de ogen kunnen zomaar de ogen dichtvallen. Futloosheid speelt nog steeds een rol. Soms is hij somber omdat hij anders functioneert dan voorheen. Hij is somber gestemd omdat hij zijn klussen niet meer afkrijgt, geen goed voorbeeld kan zijn voor zijn kinderen en ook niet actief is (…).”
2.7. Verhagen heeft op de vraag: “Wat is de diagnose op uw vakgebied?” geantwoord:
“Er is bij betrokkene sprake van een whiplash associated disorder graad 1 volgens de classificatie van de Quebec Task Force (Spine 1995) (…) Er worden geen aanwijzingen gevonden voor primair cerebrale beschadiging, noch voor letsel van ruggenmerg of perifere zenuwen (…)”.
Op de vraag: “Welke beperkingen bestaan op uw vakgebied?” heeft de deskundige geantwoord: “Bij ontbreken van een neurologisch substraat kan ik bij betrokkene voorzover het mijn vakgebied betreft in zijn huidige toetstand geen beperkingen aangeven. Er is op neurologisch gebied geen sprake van afwijkingen.”
Voorts heeft Verhagen verklaard dat [verzoeker] voor het ongeval geen klachten of afwijkingen op het vakgebied van de neurologie had die [verzoeker] thans nog heeft.
2.8. Koerselman heeft in zijn rapport van 6 maart 2012 opgemerkt: “Er is ook geen zichtbaar pijngedrag. Tijdens het onderzoek van ruim een uur zie ik ook geen zichtbare tekenen van vermoeidheid -wat uiteraard niet wegneemt dat betrokkene die wel subjectief ervaren kan hebben. Dit is vooral relevant, omdat betrokkene naar eigen zegen rechtstreeks uit zijn werk is gekomen waarvoor hij al zeer vroeg is opgestaan, nadat hij de avond tevoren nog tot laat een cursus heeft gevolgd.”
Koerselman is tot de conclusie gekomen dat de klachten van [verzoeker] niet passen bij enig bekend patroon van psychiatrische klachten of symptomen alsmede dat de klachten niet kunnen worden geobjectiveerd als een stoornis binnen het vakgebied van de psychiatrie. Koerselman heeft aangegeven dat hij om die reden niet toekomt aan de vragen naar causaliteit of eventuele beperkingen en functieverlies.
Voorts heeft Koerselman nog het volgende opgemerkt: “Misschien belast betrokkene zich in het leven toch zwaarder dan hij zelf denkt. Zo bloemrijk als hij de ernst van zijn klachten schildert, zo relativerend doet hij over de combinatie van wisseldiensten, lange reistijden, zorg voor een gezin bij afwezigheid van de echtgenote en aanvullende studie. Ik kan dat slechts constateren zonder daarover verder een oordeel uit te spreken (…) Zoals ik bij de bespreking van mijn bevindingen heb aangegeven is er sprake van een discrepantie tussen de intensiteit van de klachten die betrokkene bij anamnese aangeeft aan de ene kant, en zijn functioneren tijdens onderzoek aan de andere kant (…) Daarmee geconfronteerd geeft betrokkene aan zijn klachten te ervaren zoals hij aangeeft. Zoals ik bij de bespreking van mijn bevindingen heb uitgelegd, kan ik slechts concluderen dat deze klachten niet passen binnen het patroon van enig bekend psychiatrisch ziektebeeld”.
3. Het verzoek
3.1. [verzoeker] verzoekt dat de rechtbank:
a. voor recht zal verklaren dat de door hem ervaren klachten en beperkingen, zoals weergegeven in het rapport van dr. Verhagen d.d. 2 juni 2011 onder “anamnese” en “huidige klachten” in -zo begrijpt de rechtbank- juridische causale relatie staan tot het ongeval;
b. Allsecur zal veroordelen tot tussentijdse betaling van de tot juli 2012 gemaakte (en nog openstaande) buitengerechtelijke kosten ad € 20.724,50, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juli 2012, subsidiair vanaf een datum die de rechtbank in goede justitie als redelijk bepaalt;
c. de gemaakte proceskosten in dit geding, de voorbereiding en het bijwonen van de zitting (inclusief reistijd) daarbij begrepen, zal begroten op € 3.859,92 en Allsecur tot betaling van dit bedrag zal veroordelen.
3.2. Allsecur heeft het verzochte gemotiveerd bestreden.
3.3. Op de stellingen en verweren zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Voor de bevoegdheid om te beslissen op een verzoek in het kader van de Wet deelgeschillen voor letsel- en overlijdensschade geldt op grond van artikel 1019x lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) dat de rechter bevoegd is die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak kennis te nemen, indien deze ten principale aanhangig wordt gemaakt.
[verzoeker] maakt aanspraak op vergoeding van schade die hij lijdt en nog zal lijden als gevolg van een verkeersongeval dat is veroorzaakt door een verzekerde van Allsecur. Op grond van artikel 6 lid 1 Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) is [verzoeker] bevoegd om rechtstreeks van Allsecur vergoeding van schade te vorderen die [verzoeker] als gevolg van dat ongeval heeft geleden en nog zal lijden. Op grond van het bepaalde in artikel 7 WAM is de rechtbank te Zutphen bevoegd om over een tegen Allsecur ingestelde vordering te beslissen. De rechtbank is dus ook bevoegd om op het verzoek in deze deelgeschilprocedure te beslissen.
4.2. Vraag is vervolgens of sprake is van een deelgeschil als bedoeld in de wet. Ingevolge het bepaalde in artikel 1019w lid 1 Rv moet het gaan om een geschil over of in verband met een deel van hetgeen ter zake de aansprakelijkheid voor schade door dood en letsel als rechtens geldt tussen de benadeelde en degene die aansprakelijk wordt gehouden en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering van de benadeelde. In artikel 1019z Rv is bepaald dat de rechter het verzoek afwijst voor zover de verzochte beslissing naar zijn oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
In de parlementaire geschiedenis is in dit verband onder meer opgemerkt dat de rechterlijke uitspraak in een deelgeschilprocedure partijen in staat moet stellen de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden (Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 3 p. 2). Als ratio van de deelgeschilprocedure is genoemd de bevordering van de buitengerechtelijke onderhandelingen. Daarbij is opgemerkt dat de investering in tijd, geld en moeite moeten worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 3 p. 18). De rechter heeft hierbij een ruime beoordelingsvrijheid (Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 8, p. 9).
4.3. Het eerste onderdeel van het verzoek leent zich naar het oordeel van de rechtbank voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Immers, indien een beslissing is gegeven over de vraag of klachten en beperkingen aanwezig zijn alsmede over de juridische causaliteit tussen ongeval en klachten en beperkingen kunnen partijen de onderhandelingen hervatten om tot buitengerechtelijke afdoening van deze zaak te komen.
Het tegendeel is door Allsecur ook niet betoogd.
Allsecur heeft weliswaar aangevoerd dat een beslissing op het deelgeschil, voor zover dat betrekking heeft op de buitengerechtelijke kosten van juridische bijstand, een vaststellingsovereenkomst niet dichterbij brengt aangezien er geen afwijkingen zijn en er dus ook geen sprake kan zijn van een causaal verband tussen de door [verzoeker] subjectief ervaren klachten en het ongeval, maar daarmee is geen zelfstandig argument gegeven. Niet gesteld en evenmin aannemelijk is dat indien over het eerste deelgeschil wordt beslist, partijen in het kader van de onderhandelingen geen overeenstemming zouden kunnen bereiken over de buitengerechtelijke kosten.
4.4. De eerste inhoudelijke vraag die in deze beantwoord moet worden, is of de door [verzoeker] opgegeven klachten, zoals weergegeven in het rapport van Verhagen onder “ongevalsanamnese” en “huidige klachten” bestaan.
4.5. Allsecur heeft het bestaan van de door [verzoeker] gestelde klachten bestreden. Allsecur heeft daartoe aangevoerd dat noch Verhagen noch Koerselman de klachten hebben kunnen objectiveren.
Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2001 (NJ 2001,433) staat het feit dat de door [verzoeker] gestelde klachten niet medisch kunnen worden geobjectiveerd in die zin dat geen sprake is van ‘stoornissen’ in de zin van medisch waarneembare beschadigingen, afwijkingen of gebreken (van orthopedische of van neurologische aard) niet in de weg aan het oordeel dat sprake is van ‘klachten’ die weliswaar naar hun aard subjectief van aard zijn doch waarvan niettemin objectief vastgesteld kan worden dat zij aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend, en niet overdreven zijn. Daar waar Allsecur bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft aangevoerd dat zij niet wil zeggen dat de klachten van [verzoeker] zijn voorgewend en uit de rapporten van Verhagen en Koerselman niet blijkt dat [verzoeker] zou simuleren of overdrijven, dient in deze te worden uitgegaan van het bestaan van de klachten zoals verwoord in het rapport van Verhagen.
4.6. De volgende vraag is of de hier bedoelde klachten van [verzoeker] kunnen zijn veroorzaakt door het ongeval. Ook hierbij geldt dat het feit dat het bestaan van de klachten medisch gezien niet kan worden geobjectiveerd niet eraan in de weg behoeft te staan om het ontstaan van de klachten in juridische zin te duiden als ongevalsgevolg. Uit evengemeld arrest van de Hoge Raad blijkt dat aan het bewijs van het causaal verband geen al te hoge eisen mogen worden gesteld.
4.7. Bij aanrijdingen, waarvan in deze sprake is geweest, bestaat een reële kans dat als gevolg daarvan klachten ontstaan, waarbij nekpijn op de voorgrond staat en veelal tevens sprake is van vermoeidheidsklachten. In de meeste gevallen verdwijnen die klachten na enige tijd, maar in andere gevallen blijven de klachten in meer of mindere mate voortduren.
De door [verzoeker] gepresenteerde klachten passen in het patroon van klachten dat als gevolg van een verkeersongeval als het onderhavige kan ontstaan. Nu uit de medische stukken kan worden afgeleid dat de door [verzoeker] gepresenteerde klachten voor het ongeval niet bestonden alsmede dat een alternatieve verklaring voor de klachten niet voorhanden is, dient in deze ervan te worden uitgegaan dat bedoelde klachten door het ongeval zijn ontstaan.
4.8. Allsecur heeft voorts aangevoerd dat het bestaan van klachten niet betekent dat er ook wel beperkingen zullen zijn. Dit is op zichzelf juist.
4.9. Naar het oordeel van de rechtbank staat evenwel in een situatie waarin sprake is van een substraatloos, maar plausibel, klachtenbeeld en waarin eveneens plausibel is dat deze klachten, gelet op de gehele context, waaronder bijvoorbeeld duurbelasting, tot beperkingen leiden, het feit dat sprake is van substraatloze klachten niet aan het aannemen van beperkingen in de weg. Ook substraatloze/subjectieve klachten kunnen tot relevante beperkingen leiden, mits plausibel is dat van beperkingen sprake is. Dat zal soms uit de aard van de klachten voortvloeien. Het is aan de deskundige om daar een oordeel over te geven.
Daar waar Verhagen op grond van de vigerende richtlijnen van de Nederlands Vereniging voor Neurologie niet tot functieverlies en (daarmee) tot het bestaan van beperkingen kan concluderen en ook Koerselman daaraan niet is toegekomen, dienen de beperkingen van [verzoeker] door een andere deskundige te worden vastgesteld, waarbij een verzekeringsgeneeskundige het meest voor de hand ligt.
4.10. Het vorenstaande betekent dat de gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is, zij het dat deze beperkt zal worden tot de klachten.
4.11. Het is aan partijen om na de onderhavige beschikking het onderhandelingstraject weer voort te zetten in welk kader partijen zeer wel in staat moeten worden geacht in onderling overleg tot het geven van een opdracht aan een verzekeringsgeneeskundige te kunnen komen ter vaststelling van de beperkingen van [verzoeker], dan wel de rechtbank te verzoeken om in het kader van de lopende procedure inzake de voorlopige deskundigenberichten een verzekeringsgeneeskundige als deskundige te benoemen.
4.12. Met betrekking tot de gevorderde veroordeling tot tussentijdse betaling van de tot juli 2012 gemaakte buitengerechtelijke kosten wordt het volgende overwogen.
Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoekschrift is gebleken dat [verzoeker] een rechtsbijstandverzekering heeft. [verzoeker] heeft gesteld dat de verzekeraar de buitengerechtelijke kosten aan hem voorschiet op voorwaarde dat [verzoeker] bedoelde kosten op Allsecur verhaalt. Dit betekent dat de rechtsbijstandverzekering dit onderdeel van de schade aan [verzoeker] heeft vergoed als gevolg waarvan de assuradeur in zoverre is getreden in de rechten van [verzoeker] jegens Allsecur. Onder deze omstandigheden kan [verzoeker] jegens Allsecur geen aanspraak meer maken op vergoeding van die kosten. Daar waar de assuradeur geen partij is in de onderhavige procedure en [verzoeker] in deze enkel voor zichzelf optreedt en niet tevens in hoedanigheid van gemachtigde/lasthebber van zijn assuradeur, wordt dit onderdeel van de vordering afgewezen.
4.13. In het licht van het vorenstaande heeft [verzoeker] geen belang bij het begroten van de kosten van het deelgeschil. Reeds hierom zal een veroordeling van Allsecur tot betaling van de kosten van het deelgeschil achterwege blijven.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat de door [verzoeker] ervaren klachten, zoals weergegeven in het rapport van dr. Verhagen d.d. 2 juni 2011 onder “ongevalanamnese” en “huidige klachten” zijn veroorzaakt door het aan [verzoeker] op 27 oktober 2006 overkomen verkeersongeval,
5.2. wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2012