Rb, deelgeschil: whiplashklachten zijn ongevalsgevolg
De rechtbank oordeelt op basis van expertiserapport van Vos dat sprake is van een postwhiplashsyndroom. Juridische causaliteit: in het onderhavige geval is niet gesteld of gebleken dat verzoekster vóór het ongeval vergelijkbare klachten had. De klachten die verzoekster sinds het ongeval ervaart kunnen bovendien op zichzelf door het ongeval verklaard worden, terwijl evenmin geoordeeld kan worden dat sprake is van een alternatieve oorzaak. De omstandigheid dat Vos van mening is dat de klachten en symptomen als zodanig aspecifiek zijn en ook kunnen optreden zonder dat een ongeval heeft plaatsgevonden en veelvuldig in de normale populatie voorkomen, acht de rechtbank daartoe te weinig specifiek en onvoldoende onderbouwd om aan dit oordeel af te doen. BGK: kosten deelgeschil ad € 5208 toegewezen.
LJN: BT8647, Rechtbank Utrecht, 307954 / HA RK 11-251
Datum uitspraak: 28-09-2011
Datum publicatie: 19-10-2011
Rechtsgebied: Civiel overig
Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Deelgeschil. Letselschade, whiplash(achtige) klachten ongevalsgevolg? Deskundigenbericht. Medische causaliteit versus juridische causaliteit.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
Zaak- / rekestnummer: 307954 / HA RK 11-251
Beschikking van 28 september 2011
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. H. Korkmaz,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TURIEN & CO. ASSURADEUREN,
gevestigd te Alkmaar,
verweerster,
advocaat mr. R.A.I. Thuys.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en Turien genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift deelgeschil ex artikel 1019 Rv;
– het verweerschrift deelgeschil;
– de mondelinge behandeling, gehouden op 6 september 2011;
– de pleitnota van [verzoekster].
2. De feiten
2.1. Turien heeft aansprakelijkheid erkend voor het verkeersongeval waarbij [verzoekster] op 30 maart 2006 betrokken is geraakt.
2.2. Onder zaak-/rekestnummer 262108 / HA RK 09-37 is bij deze rechtbank een voorlopig deskundigenberichtprocedure aanhangig. Bij beschikking van 8 juli 2009 zijn tot deskundigen benoemd dr. P.E. Vos, neuroloog, dr. H.F.I. van Waart, verzekeringsgenees-kundige en P. Hulsen, arbeidsdeskundige.
2.3. De neuroloog en de verzekeringsgeneeskundige hebben inmiddels gerapporteerd.
2.4. Het rapport d.d. 24 januari 2011 opgesteld door neuroloog Vos heeft, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:
“[…]
De voornaamste klacht die betrokkene heeft komt er eigenlijk op neer dat ze sinds het ongeval een constante pijn midden in de nek ervaart en ter plaatse van het achterhoofd. Het betreft een drukkend gevoel dat uitstraalt soms doortrekt tot aan het voorhoofd. De pijn is constant […]. De verergeringen in de hoofdpijn treden ook op tijdens mentaal, geestelijke inspanning en emotionele gesprekken. De verergering van de hoofdpijn gaat gepaard met misselijkheid, niet met braken, soms met dubbelzien, druk in het hoofd neemt toe, ook krijgt ze dan last van oorsuizen. Het oorsuizen komt dan boven gespreksniveau uit. […] De frequentie van de toename van de hoofdpijn is gemiddeld 4x per dag. Soms blijft dan de hoofdpijn lang hangen. […] Verder zijn er episoden dat zij tijdens hevige hoofdpijn op bed gaat liggen omdat ze niet goed tegen licht en geluid kan.
[…] sinds het ongeval niet goed tegen drukke en volle ruimten kan. […] vergeetachtig te zijn. […] Tevens heeft ze moeite zich te concentreren […].
[…]
Lichamelijk onderzoek:
[…]
Neurologisch onderzoek: […]
Onderzoek van de nek: mogelijk iets verminderde beweeglijkheid bij draaien van het hoofd naar links. Pijnlijk bij flexie en extensie. Verhoogde tonus cervicaal. Drukpijn ter plaatse van de n. occipitalis major roept zeer herkenbare klachten op waarbij pijn optreedt in nek en achterhoofd uitstralend naar het voorhoofd.
Hyperventilatieprovocatie proef geeft voor betrokkene zeer herkenbare klachten in de vorm van toename van drukkend gevoel in het hoofd met misselijkheid.
Aanvullend onderzoek:
[…]
Geen beduidende MRI afwijkingen.
Conclusie:
Langdurige klachten na hoog energetisch trauma op 30-03-2006. Bij neurologisch onderzoek geen afwijkingen. Bij aanvullend onderzoek geen aanwijzingen voor het bestaan van cervicale ossale stands of bewegingsafwijkingen.
Aspecifieke spierspanningshoofdpijn en cervicogene vertebromyogene nekklachten. Differentiaal diagnostisch langdurige klachten na een whiplash ongeval (Whiplash Associated Disorder graad I/II).
Aanwijzingen voor het bestaan van hyperventilatie klachten.
Differentiaal diagnostisch lijkt een migraineuze hoofdpijn onwaarschijnlijk gezien de frekwentie van de verergering in de hoofdpijn en de duur daarvan.
[…]
Beantwoording vragen deskundigenonderzoek:
1. De situatie na het ongeval
e. Wat is de diagnose op uw vakgebied? (zie tevens vraag 1f)
Zie voorgaand verslag (onder conclusie)
f. Indien sprake is van klachten waarbij geen medisch objectiveerbare afwijkingen kunnen worden vastgesteld, kunt u dan gemotiveerd aangeven wat uw differentiaal diagnostische overwegingen zijn?
Zie voorgaand verslag.
g. Welke huidige mate van functieverlies (impairment) kunt u vaststellen op uw vakgebied? (…)
Op grond van de NVVN-richtlijn 2007 kan aan het postwhiplash syndroom dat gezien moet worden als een chronisch pijnsyndroom zonder neurologisch substraat geen percentage functieverlies worden toegekend. (…)
In de NVVN richtlijn wordt gesteld dat vanuit neurologisch oogpunt indien er geen consistente tekenen van een neurologische aandoening zijn er dus geen functieverlies op neurologische gronden kan worden vastgesteld en ook geen beperkingen. (…)
h. Welke beperkingen ondervindt betrokkene naar uw oordeel in haar huidige toestand in het dagelijks leven, bij de vrijetijdsbesteding, bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden en bij het verrichten van loonvormende arbeid? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
Betrokkene ervaart beperkingen ten gevolge van pijn. De subjectief door betrokkene ervaren belemmeringen betreffen:
In het huishouden: Stofzuigen doet ze nog wel, maar minder dan voorheen. Boodschappen doet zij ook wel maar echtgenoot helpt de boodschappen uit de auto te halen. Bij tillen en inspanning ontstaat toename van de hoofdpijn.
Tijdens het verzorgen van de kinderen (bijvoorbeeld begeleiden naar muziekles) krijgt zij toename van de hoofdpijn.
Bij opruimen en poetsen treedt ook toename op van de hoofdpijn.
Vaatwasser inruimen doet haar echtgenoot.
Autorijden is zeer vermoeiend, ook omdat zij zich minder goed kan concentreren.
Zwemmen lukt niet meer. Hierbij ontstaat misselijkheid.
Lopen met name nordic walking gaat goed.
Ten aanzien van de activiteiten van het dagelijks leven, bij de vrijetijdsbesteding, bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden en bij het verrichten van loonvormende arbeid is mijn eigen professioneel oordeel gebaseerd op de anamnese en het neurologisch onderzoek waarbij door mij geen neurologische stoornissen konden worden vastgesteld. De beperkingen bestaan uit het niet kunnen volhouden van de genoemde activiteiten door toename van hoofdpijn tijdens deze activiteiten, het zich niet kunnen concentreren (autorijden) en misselijkheid (bij het zwemmen). Mijn professioneel oordeel is dat ik de door betrokkene ervaren beperkingen op de gebieden vrijetijdsbesteding, huishoudelijke werkzaamheden en het verrichten van loonvormende arbeid niet vanuit een medisch neurologisch kader kan verklaren en dus ook niet vanuit het betrokkene overkomen ongeval.
(…)
m. Wilt u aangeven of de ongevalsgerelateerde klachten en/of afwijkingen inderdaad aanwezig zijn, reëel zijn, niet ingebeeld zijn, niet voorgewend zijn en niet overdreven zijn?
Er is geen onderzoek verricht naar aggravatie, catastroferen of een nagebootste stoornis. Hiervoor is een psychiatrisch onderzoek aangewezen. Bij neurologisch onderzoek worden geen afwijkingen gevonden. Toegevoegd wordt hier dat vanuit het neurologisch oogpunt de klachten aspecifiek zijn en Verenigingsrichtlijn en CBO richtlijn het niet aannemelijk achten dat dergelijke klachten na 3-4 jaar nog verband houden met een doorgemaakte flexie-extensie c.q. whiplash letsel c.q. het onduidelijk is hoe de relatie klachten-doorgemaakt ongeval is.
2. De hypothetische situatie zonder ongeval
a. Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest, of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval betrokkene niet was overkomen?
Chronische nekklachten en spierspanningshoofdpijn en hyperventilatieklachten komen ook veelvuldig voor in de normale populatie. De klachten en symptomen zijn als zodanig aspecifiek en kunnen ook optreden zonder dat een ongeval heeft plaatsgevonden.
(…)
3. Het deelgeschil
3.1. [verzoekster] verzoekt de rechtbank, na wijziging en vermeerdering van het verzoek:
– primair voor recht te verklaren dat het rapport van dr. Vos niet als uitgangspunt dient te gelden voor de schaderegeling;
– subsidiair voor recht te verklaren dat de door [verzoekster] ervaren klachten en beperkingen, zoals weergegeven in de anamnese in het rapport van dr. Vos en bij het antwoord op vraag 1h, in causale relatie staan tot het ongeval.
– Turien te veroordelen tot betaling van de tot april 2011 gemaakte buitengerechtelijke kosten ad € 22.385,81, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van 25 mei 2011, datum verzoekschrift, subsidiair vanaf een datum die de rechtbank in goede justitie als redelijk bepaalt, binnen 14 dagen na de beschikking;
– de kosten van dit deelgeschil, daaronder begrepen de kosten van het advies d.d. 6 september 2011 van medisch adviseur Donkers ad € 497,04, te begroten en Turien te veroordelen tot betaling daarvan.
3.2. Aan haar verzoek legt [verzoekster] ten grondslag dat het rapport van de neuroloog niet als basis kan dienen voor de schadeafwikkeling omdat – verkort weergegeven – hij ten onrechte tot de conclusie komt dat er bij [verzoekster] geen sprake is van ongevalsgerelateerde beperkingen c.q. dat de klachten die [verzoekster] ervaart niet terug te voeren zijn op het haar overkomen ongeval.
3.3. Turien voert verweer.
3.4. De rechtbank zal hierna, indien en voor zover nodig, nader ingaan op de stellingen van partijen.
4. De beoordeling
4.1. De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling. Gelet op dit doel dient de rechtbank allereerst te beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst dan wel, indien dat niet het geval is, het verzoek moet worden afgewezen (artikel 1019z Rv). In het onderhavige geval twisten partijen – kort gezegd – over de vraag of de rapportage van neuroloog Vos als uitgangspunt kan dienen voor de schadeafwikkeling. Met een oordeel daarover kan de thans ontstane impasse tussen partijen worden doorbroken en kunnen de onderhandelingen, waarvan in dit geval deel uitmaakt de procedure voorlopige deskundigenbericht, in principe worden voortgezet.
4.2. De rechtbank stelt bij de beoordeling van het primaire verzoek het volgende voorop. De rapportage van Vos zal als uitgangspunt kunnen dienen voor de buitengerechtelijke afwikkeling van de schade van [verzoekster] indien partijen er rekening mee moeten houden dat indien in een bodemprocedure beoordeeld zou moeten worden of de klachten en beperkingen te relateren zijn aan het [verzoekster] overkomen ongeval, dit gebaseerd kan worden op of kan volgen uit het deskundigenrapport. Het rapport moet zodoende antwoord geven op de vraag naar de medische causaliteit op een zodanige begrijpelijke wijze, dat aan de hand daarvan een oordeel kan worden gegeven over de juridische causaliteit. Daarbij geldt dat de deskundige vrij is in de wijze waarop hij het onderzoek verricht. Zijn rapport dient evenwel deugdelijk gemotiveerd te zijn, hetgeen onder meer inhoudt dat de deskundige inzichtelijk maakt hoe hij tot zijn oordeel is gekomen en hoe zijn oordeel zich verhoudt tot de gebruikelijke zienswijzen en richtlijnen binnen zijn beroepsgroep, alsmede dat hij een eventuele afwijking deugdelijk motiveert. Bovendien geldt dat, nu het hier gaat om een door de rechtbank benoemde deskundige in het kader van een voorlopig deskundigenberichtprocedure, de bodemrechter het oordeel van de deskundige niet snel naast zich zal neerleggen.
4.3. Dit betekent dat van de partij die een deskundigenbericht bekritiseert mag worden verlangd dat hij zijn stellingen deugdelijk onderbouwt, bijvoorbeeld door een rapport van een andere deskundige in het geding te brengen waarin de conclusies van de door partijen benoemde deskundige op overtuigende wijze worden weersproken. Er zullen dus zwaarwegende en steekhoudende bezwaren over de wijze van totstandkoming of de inhoud van het deskundigenbericht moeten zijn, op grond waarvan de rechtbank beslist het deskundigenbericht naast zich neer te leggen.
4.4. De rechtbank constateert dat [verzoekster] geen bezwaren heeft geformuleerd ten aanzien van de wijze van totstandkoming van het deskundigenbericht van neuroloog Vos. Voor wat betreft de door [verzoekster] gestelde bezwaren tegen de inhoud van het rapport van Vos, mede gebaseerd op het advies van haar medisch advis[A] van LechnerConsult (hierna: [A]), geldt dat naar het oordeel van de rechtbank niet is voldaan aan het hiervoor onder rechtsoverweging 4.3. weergegeven criterium. Gelet op de omstandigheid dat [A] optreedt als medisch adviseur van [verzoekster] kan hij niet als onafhankelijke deskundige worden aangemerkt. Daarnaast geldt dat tegenover de visie van [A], waaraan [verzoekster] haar bezwaren ontleent, de mening van mw. drs. [B], de medisch adviseur van Turien, staat. Het had dan ook op de weg van [verzoekster] gelegen haar bezwaren tegen de rapportage van Vos nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door overlegging van een rapport van een andere neuroloog, waarin wordt geoordeeld dat Vos in redelijkheid niet tot zijn conclusies had kunnen en mogen komen. Nu derhalve een deugdelijke onderbouwing van de inhoudelijke kritiek ontbreekt, is in zoverre geen sprake van voldoende zwaarwegende en steekhoudende argumenten over de inhoud van het rapport van Vos. Het primaire verzoek wordt afgewezen.
4.5. Daarmee komt de rechtbank toe aan het subsidiaire verzoek. De rechtbank overweegt als volgt. Een auto-ongeval zoals [verzoekster] is overkomen leidt niet zelden tot het ontstaan van zogenoemde whiplashklachten, waarna zich tevens een postwhiplashsyndroom kan ontwikkelen. Aan het bewijs van het bestaan van deze klachten kunnen geen al te hoge eisen worden gesteld. Inherent aan whiplashklachten is immers dat deze moeilijk objectiveerbaar zijn omdat bij deze klachten veelal een medisch, neurologisch substraat ontbreekt. Voor het bewijs van het in juridische zin bestaan van de geuite klachten is dan ook voldoende dat objectief kan worden vastgesteld dat de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn zonder dat de klachten behoeven te worden geobjectiveerd in die zin dat zij door middel van reguliere onderzoeksmethoden en overeenkomstig de door de betreffende beroepsgroep vastgestelde richtlijnen als een erkend ziektebeeld worden vastgesteld. Dit klemt te meer in het geval de neuroloog conform de NVVN-richtlijnen 2007 rapporteert en op grond van die richtlijnen bij gebreke van een medisch substraat aan whiplash(achtige) klachten geen beperkingen meer zal (kan) toeschrijven. Het in neurologische zin ontbreken van beperkingen betekent dus niet ook steeds dat evenmin in juridische zin geen sprake kan zijn van (aan het ongeval toe te schrijven) beperkingen.
4.6. In het licht van hetgeen onder rechtsoverweging 4.5. is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het realiteitsgehalte van de klachten voldoende aannemelijk is. De conclusie van Vos is immers “Langdurige klachten na hoog energetisch trauma op 30-03-2006.” Differentiaal diagnostisch concludeert hij vervolgens “langdurige nekklachten na een whiplash ongeval (Whiplash Associated Disorder graad I/II).” Anders dan Turien is de rechtbank niet van oordeel dat de diagnose van Vos (enkel) luidt “Aspecifieke spierspanningshoofdpijn en cervicogene vertebromyogene nekklachten” en dat dús geen sprake is van postwhiplashklachten. De (differentiaal) diagnose postwhiplashsyndroom staat immers met zoveel woorden in zijn conclusie en de beantwoording van de vragen van het voorlopig deskundigenbericht zijn ook op die diagnose gebaseerd. Zo geeft Vos bij de beantwoording van vraag 1.g. aan, dat op grond van de NVvN-richtlijn 2007 aan het postwhiplashsyndroom (dat gezien moet worden als een chronisch pijnsyndroom zonder neurologisch substraat) geen percentage functieverlies kan worden toegekend.
Uit de anamnese in het deskundigenrapport van Vos valt voorts af te leiden dat [verzoekster] sinds het ongeval constante pijn midden in de nek heeft, die gepaard gaat met hoofdpijnen. De hoofdpijn verergert gemiddeld vier keer per dag, en met name bij mentale inspanningen, waarbij zij daarnaast last krijgt van misselijkheid, dubbelzien en oorsuizen. Ook is er sprake van vergeetachtigheid en concentratieproblemen. Verder kent de nek een iets verminderde beweeglijkheid bij het draaien van het hoofd naar links en is pijnlijk bij flexie en extensie. Deze klachten hebben weliswaar een subjectief karakter, maar gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen over het bewijs van het bestaan van subjectieve klachten is niet vereist dat de klachten met gebruikmaking van in de reguliere gezondheidszorg algemeen aanvaarde onderzoeksmethoden en overeenkomstig de door de desbetreffende medische beroepsgroep vastgestelde standaarden en richtlijnen objectief worden vastgesteld. Hoewel Vos de daarop betrekking hebbende vraag niet heeft (kunnen) beantwoord(en), is de rechtbank van oordeel dat van het debat tussen partijen ook overigens geen deel uitmaakt dat de klachten van [verzoekster] (gedeeltelijk) voorgewend en/of overdreven en/of niet reëel zouden zijn, zodat daarmee vaststaat dat van aggravatie in ieder geval geen sprake is. Op basis van het vooroverwogene concludeert de rechtbank dat er bij [verzoekster] sprake is van klachten en beperkingen, die samengevat kunnen worden geduid met postwhiplashsyndroom.
4.7. Met betrekking tot het causaal verband tussen het ongeval en de klachten overweegt rechtbank als volgt. De vraag naar het (juridisch) causaal verband tussen het ongeval en de klachten en beperkingen is, nu het een juridisch oordeel betreft, voorbehouden aan de rechter. Op basis van de aan de deskundige ter beantwoording voorgelegde vragen, waarbij een vergelijking wordt gemaakt tussen de situatie met ongeval en de situatie zonder ongeval, stelt de rechter vast of er sprake is van causaal verband. Ook voor het bewijs van het verband tussen de klachten en het ongeval is het dus niet noodzakelijk dat bij het slachtoffer op basis van de geldende standaarden een erkend ziektebeeld wordt vastgesteld. Daarbij geldt dat, indien het slachtoffer heeft aangetoond dat zijn subjectieve gezondheidsklachten in de juridische betekenis bestaan, aan het bewijs van het oorzakelijk verband tussen het ongeval en deze klachten geen al te hoge eisen kunnen worden gesteld, in die zin dat het ontbreken van een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet in de weg staat aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband geleverd is. Indien komt vast te staan dat het slachtoffer voor het ongeval deze gezondheidsklachten niet had, de gezondheidsklachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de gezondheidsklachten ontbreekt, zal het bewijs van het oorzakelijk verband daarmee veelal geleverd zijn.
In het onderhavige geval is niet gesteld of gebleken dat [verzoekster] vóór het ongeval vergelijkbare klachten had. De klachten die [verzoekster] sinds het ongeval ervaart kunnen bovendien op zichzelf door het ongeval verklaard worden (zie ook derde volzin in rechtsoverweging 4.5.), terwijl evenmin geoordeeld kan worden dat sprake is van een alternatieve oorzaak. De omstandigheid dat Vos van mening is dat de klachten en symptomen als zodanig aspecifiek zijn en ook kunnen optreden zonder dat een ongeval heeft plaatsgevonden en veelvuldig in de normale populatie voorkomen, acht de rechtbank daartoe in het licht van het voorgaande in ieder geval volstrekt te weinig specifiek en onvoldoende onderbouwd om aan dit oordeel af te doen. Zo blijkt niet dat de klachten van [verzoekster] ook zonder ongeval zouden zijn opgetreden en wanneer dat dan het geval zou zijn geweest. Het enkele feit dat deze klachten vaker voorkomen zonder dat sprake is van een ongeval wil nog niet zeggen dat dit ook bij [verzoekster] het geval is. Daarvan is niets gebleken. Op grond van het voorgaande gaat de rechtbank derhalve voorbij aan het standpunt dat Turien op dit onderdeel inneemt inhoudende dat de klachten zich niet laten verklaren uit het ongeval. Het vooroverwogene leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de slotsom dat er in juridisch opzicht sprake is van causaal verband tussen de klachten en beperkingen die [verzoekster] ervaart en het haar overomen ongeval. Het subsidiaire verzoek wordt toegewezen.
4.8. Daarmee komt de rechtbank toe aan het verzoek van [verzoekster] om Turien te veroordelen tot tussentijdse betaling van buitengerechtelijke kosten ad € 22.385,81. Turien voert aan dat zij met haar betaling van € 10.000,00 ter zake van buitengerechtelijke kosten alle in redelijkheid gemaakte kosten heeft vergoed. Daarbij stelt Turien zich bovendien op het standpunt dat de kosten die gemaakt zijn in de periode vanaf 7 april 2009 tot heden niet aan te merken zijn als buitengerechtelijke kosten in de zin van artikel 6:96 BW, omdat deze kosten verband houden met werkzaamheden in het kader van de verzoekschriftprocedure voorlopig deskundigenbericht en de wet voor dergelijke kosten een specifieke regeling kent. De rechtbank is van oordeel dat voor zover de door [verzoekster] gestelde kosten verband houden met de verzoekschriftprocedure tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht deze op dit moment niet voor vergoeding als buitengerechtelijke kosten in aanmerking komen. Immers, in het voorkomende geval dat na de voorlopig deskundigenberichtprocedure een bodemprocedure volgt, kunnen de kosten die gemoeid waren met de verzoekschriftprocedure tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht in beginsel als proceskosten worden beschouwd. De overige gestelde buitengerechtelijke kosten komen daarentegen wel voor vergoeding in aanmerking, nu deze beschouwd kunnen worden als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en/of redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, waarvoor – kort gezegd – geen vergoeding is vervat in een proceskostenveroordeling. Het betreft de kosten die staan vermeld op het als productie 10 bij het verzoekschrift opgenomen overzicht, tot en met het bedrag behorend bij de datum 31 maart 2009. Op zich zelf heeft [verzoekster] namelijk het standpunt van Turien niet weersproken dat kosten gemaakt vanaf 7 april 2009 betrekking hebben op de verzoekschriftprocedure tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht. Dit betekent dat een bedrag van € 18.025,40 wordt toegewezen.
4.9. [verzoekster] heeft tevens wettelijke rente gevorderd over de post buitengerechtelijke kosten, vanaf de datum van het verzoekschrift. De rechtbank zal dit deel van de vordering toewijzen vanaf 25 mei 2011, omdat het indienen van het verzoek gezien kan worden als een schriftelijke mededeling dat Turien aansprakelijk wordt gesteld voor de schade die [verzoekster] lijdt als gevolg van de vertraging in de betaling van de vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
4.10. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van het subsidiaire verzoek van [verzoekster], kan Turien niet worden gevolgd in haar standpunt dat [verzoekster] dit deelgeschil volstrekt onnodig en ook onterecht aanhangig heeft gemaakt. Nu Turien voor het overige geen verweer heeft gevoerd tegen de door [verzoekster] gestelde omvang van de kosten die gemoeid zijn met dit deelgeschil, zal de rechtbank de kosten begroten op € 5.208,37 (€ 4.711,33 plus € 497,04) en Turien tot betaling daarvan aan [verzoekster] veroordelen.
4.11. Omdat tegen de beschikking op een verzoek inzake een deelgeschil op grond van artikel 1019bb Rv geen hogere voorziening open staat, zal de rechtbank de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring afwijzen.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. verklaart voor recht dat de door [verzoekster] ervaren klachten en beperkingen, zoals die volgen uit het deskundigenrapport d.d. 24 januari 2011 van neuroloog Vos onder “anamnese” en het antwoord op vraag 1.h., het gevolg zijn van het haar overkomen ongeval;
5.2. veroordeelt Turien om binnen veertien dagen na datum beschikking aan [verzoekster] te betalen een bedrag van € 23.233,77, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 18.025,40 vanaf 25 mei 2011 tot aan de dag van volledige betaling;
5.3. wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Sap en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2011.