Rb: erkenning niet verlenen van voorrang, schade op andere plek niet toewijsbaar
Gedaagde erkent dat hij geen voorrang verleende. Dat de verzekerde hem gewenkt heeft dat hij voor mocht gaan kan hij bij de gemotiveerde betwisting niet bewijzen. Verzekeraar is niet ingegaan op het verweer dat gedaagde naast het raken van het linkervoorportier niet tevens de voorbumper en de koplamp heeft geraakt. De stelling van verzekeraar dat de schade is ontstaan als gevolg van de onderhavige aanrijding is dan ook onvoldoende onderbouwd.
Instantie Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak 22-10-2013
Datum publicatie 20-11-2013
Zaaknummer 429507 – CV EXPL 13-2675
Rechtsgebieden Civiel recht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg – enkelvoudig
Op tegenspraak
Inhoudsindicatie
onrechtmatige daad, aanrijding
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 429507 CV EXPL 13-2675
vonnis van de kantonrechter d.d. 22 oktober 2013
inzake
de naamloze vennootschap
LONDON VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: GGN Tijhuis & Partners,
tegen
[A],
wonende te [woonplaats 1],
gedaagde,
gemachtigde: mr. T.E. Heslinga,
Partijen zullen hierna London en [A] worden genoemd.
Procesverloop
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaarding
– de conclusie van antwoord
– de conclusie van repliek
– de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.
De feiten
In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1.
Op 5 juli 2010 heeft er in Leeuwarden een aanrijding plaatsgevonden tussen de Puch bromfiets met kenteken [kenteken 1], eigendom van [B] (hierna: [B]) en bereden door [A] en de auto Ford Focus met kenteken [kenteken 2], bestuurd door [C] (hierna: [C]).
2.2.
[A] reed met de bromfiets over de Franklinstraat te Leeuwarden. Bij het oprijden van de rotonde verleende hij geen voorrang aan [C] en botste met de bromfiets tegen de linker zijkant van de auto van [C].
2.3.
Ten tijde van de aanrijding was de bromfiets van [B] verzekerd bij London. Op grond van deze verzekeringsovereenkomst en bepalingen van de WAM was London verplicht de schade van [C] te vergoeden. Op 21 juli 2010 is door Dekra Automotive B.V. ter zake een schaderapport opgesteld. De reparatiekosten aan de auto van [C] (kort samengevat: het herstellen/vernieuwen van het portier en het de-/monteren van de voorbumper en koplamp) zijn daarbij vastgesteld op een bedrag van EUR 1.825,75 inclusief BTW. London heeft dit bedrag aan [C] betaald.
3.
De vordering
3.1.
De vordering van London strekt ertoe, dat de Rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [A] veroordeelt om aan London tegen kwijting te betalen een bedrag van EUR 2.322,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding over een bedrag van EUR 1.825,75 tot de dag der algehele voldoening en met veroordeling van [A] in de kosten van het geding, waaronder begrepen een bedrag voor het salaris van de gemachtigden van London, alsmede tot betaling van de niet verrekenbare BTW over met BTW belaste ambtelijke kosten.
3.2.
[A] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
4.
Het geschil en de beoordeling daarvan
4.1.
London stelt zich op het standpunt dat de schade van [C] – welke schade door London aan [C] is vergoed – is veroorzaakt door de schuld en het onrechtmatig handelen van [A]. [A] heeft [C] ten onrechte geen voorrang verleend, aldus London. Op grond van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek stelt London recht te hebben het door haar aan [B] uitgekeerde bedrag op [A] te verhalen.
4.2.
De kantonrechter constateert dat [A] heeft erkend dat [C] voorrang had en dat [A] [C] geen voorrang heeft verleend. [A] heeft echter aangevoerd dat [C] hem heeft gewenkt dat hij vóór mocht gaan. Wellicht is er sprake geweest van miscommunicatie. Op het moment dat [A] daadwerkelijk zou optrekken om over te steken, begon [C] namelijk ook te rijden, met een aanrijding als gevolg.
4.3.
London heeft gemotiveerd betwist dat [C] [A] heeft gewenkt dat deze vóór mocht gaan. Gelet op deze gemotiveerde betwisting ligt het naar het oordeel van de kantonrechter op grond van de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op de weg van [A] om zijn stelling te bewijzen. [A] heeft immers in strijd met een wettelijke plicht gehandeld door [C] geen voorrang te verlenen. [A] beroept zich echter kennelijk op een rechtvaardigingsgrond, dan wel op eigen schuld aan de zijde van [C]. [A] heeft echter geen bewijs aangeboden. In tegendeel, [A] heeft expliciet aangegeven dat zulks thans niet meer te bewijzen valt. De kantonrechter zal er dan ook van uitgaan dat [C] [A] niet heeft gewenkt om vóór te gaan. [A] is dan ook (volledig) aansprakelijk voor de als gevolg van de aanrijding door [C] geleden schade en dient deze schade aan London te vergoeden voor zover deze schade door London aan [C] is uitgekeerd.
4.4.
[A] heeft weersproken dat als gevolg van de onderhavige aanrijding schade aan de auto van [C] is ontstaan ter hoogte van het in het schaderapport van Dekra Automotive B.V. vastgestelde – en door London aan [C] uitgekeerde – bedrag van EUR 1.825,75. Volgens [A] is de schade pas twee weken na de onderhavige aanrijding vastgesteld. In deze periode kan volgens [A] een andere aanrijding hebben plaatsgevonden. Gelet op de geringe snelheid waarmee zowel [A] als [C] reden, kan er volgens [A] slechts een kleine deuk of lakschade aan de auto van [C] zijn ontstaan door de aanrijding. [A] stelt slechts met het wiel van de bromfiets het linker voorportier van de auto van [C] te hebben geraakt. Het kan dan ook volgens [A] niet zo zijn dat [A] tevens de voorbumper en de koplamp van de auto van [C] heeft geraakt. Ten slotte heeft [A] opgemerkt dat niet duidelijk is of de in het schaderapport van Dekra Automotive B.V. genoemde werkzaamheden ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd.
4.4.1.
De kantonrechter constateert dat London niet is ingegaan op het verweer van [A] dat het niet zo kan zijn dat [A] – naast het raken van het linker voorportier – tevens de voorbumper en de koplamp van de auto van [C] heeft geraakt. In zoverre acht de kantonrechter de stelling van London dat de schade is ontstaan als gevolg van de onderhavige aanrijding dan ook onvoldoende onderbouwd. Blijkens het rapport van Dekra Automotive B.V. betreft het bedragen van EUR 90,00 en EUR 30,00, derhalve in totaal een bedrag van EUR 120,00. Voor het overige acht de kantonrechter de stelling van London dat de schade is ontstaan als gevolg van de onderhavige aanrijding wél voldoende onderbouwd. Dit betreft immers blijkens het rapport van Dekra Automotive B.V. schade aan de linker voorportier, terwijl [A] heeft erkend dat hij met de bromfiets tegen het linker voorportier is gereden. Gelet op de specificatie in het schaderapport van deze schade, acht de kantonrechter het enkele verweer van [A] dat de schade te hoog is vastgesteld omdat de aanrijding slechts met zeer beperkte vaart heeft plaatsgevonden, onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van het schaderapport van Dekra Automotive B.V. De kantonrechter zal in zoverre dan ook uitgaan van de juistheid van het rapport van Dekra Automotive B.V. Aan de enkele opmerking van [A] dat het mogelijk is dat de auto van [C] wederom betrokken is geweest bij een aanrijding in de twee weken die gelegen zijn tussen de aanrijding en het opmaken van het schaderapport, zal de kantonrechter voorbij gaan. [A] heeft niet gesteld – laat staan onderbouwd – dat dit daadwerkelijk het geval is geweest.
4.4.2.
Op grond van het voorgaande acht de kantonrechter het door Dekra Automotive B.V. vastgestelde bedrag van EUR 1.825,75, verminderd met het hiervoor genoemde bedrag van EUR 120,00, derhalve een bedrag van EUR 1.705,75, toewijsbaar.
De enkele omstandigheid dat de schade wellicht (nog) niet is hersteld, laat onverlet dat [C] schade aan zijn auto heeft geleden ter hoogte van het hiervoor genoemde bedrag en dat dit bedrag ook door London aan [C] vergoed diende te worden en ook daadwerkelijk is vergoed.
4.5.
London vordert op grond van "op deze overeenkomst van toepassing zijnde en daarvan deel uitmakende voorwaarden", c.q. op grond van artikel 6:95 juncto 6:96 lid 2c BW tevens betaling van rente ter hoogte van 3% per jaar en van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van een bedrag van EUR 300,00, vermeerderd met een bedrag van EUR 57,00 ter zake van niet-verrekenbare BTW.
4.5.1.
Voor zover London haar vordering in zoverre baseert op de "op deze overeenkomst van toepassing zijnde en daarvan deel uitmakende voorwaarden" (de kantonrechter begrijpt: de polisvoorwaarden) zal deze worden afgewezen. Tussen London en [A] bestaat immers geen contractuele rechtsverhouding.
4.5.2.
Wat betreft de gevorderde rente acht de kantonrechter op grond van artikel 6:119 BW de wettelijke rente toewijsbaar. Hoewel London in het lichaam van de dagvaarding spreekt over vergoeding van rente ter hoogte van 3%, heeft zij in het petitum vergoeding gevorderd van de wettelijke rente, welke door haar tot de dag van dagvaarding is berekend op een bedrag van EUR 139,55. De vordering zal – naar rato van het toe te wijzen bedrag – in zoverre worden toegewezen. Tot de dag van dagvaarding zal dan ook een bedrag van ((139,55 : 1825,75) x 1705,75) = EUR 130,38 ter zake van wettelijke rente worden toegewezen. In de enkele omstandigheid dat de aanrijding reeds meer dan drie jaar is geleden, ziet de kantonrechter geen aanleiding om niet tot toewijzing van wettelijke rente over te gaan. Niet valt in te zien dat dit tijdsverloop tot gevolg heeft – zoals [A] heeft betoogd – dat het disproportioneel is om rente te vorderen.
4.5.3.
Wat betreft de op artikel 6:96 lid 2c BW gebaseerde vordering ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, overweegt de kantonrechter als volgt. London heeft die kosten niet gespecificeerd terwijl evenmin is gebleken dat de gestelde verrichtingen meer hebben omvat dan een enkele (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De daarop betrekking hebbende kosten moeten, nu een geding is gevolgd, worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. De kantonrechter zal de betreffende vordering dan ook afwijzen.
4.6.
De kantonrechter merkt nog op dat tussen partijen is gedebatteerd omtrent de vraag of [A] al dan niet toestemming van [B] had om de bromfiets te gebruiken en omtrent de kwestie van een bromfietscertificaat. Partijen hebben hieraan echter geen juridische consequenties verbonden. Met name heeft [A] niet betoogd dat London op grond van de toepasselijke (niet in het geding gebrachte) polisvoorwaarden geen regresrecht op hem zou hebben. Ten overvloede wordt opgemerkt dat [A] heeft erkend dat hij niet in het bezit was van een geldig bromfietscertificaat, terwijl [B] in een schriftelijke, door London in het geding gebrachte schriftelijke verklaring heeft verklaard dat [A] de bromfiets zonder zijn toestemming en buiten zijn weten om heeft meegenomen.
4.7.
[A] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.
De proceskosten aan de zijde van London worden vastgesteld op:
– explootkosten EUR 76,71
– griffierecht EUR 448,00
– salaris gemachtigde EUR 300,00(2 punten x tarief EUR 150,00)
totaal EUR 824,71
5.
Beslissing
De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [A] tot betaling aan London van een bedrag groot EUR 1.836,13, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van EUR 1.705,75 vanaf 15 april 2013, zijnde de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [A] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van London vastgesteld op EUR 824,71,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Aldus gewezen door mr. J.C.G. Leijten, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 oktober 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.