Rb: ongeval auto-fiets, geen eigen schuld vanwege in hand houden van mobiele telefoon
Ongeval tussen auto en van rechts komende fietsster die telefoon in haar hand had. 1. De rechtbank acht de eigenaar van de auto aansprakelijk ex art 185 WVW. 2. Geen eigen schuld vanwege in hand houden van telefoon. Ook al is van algemene bekendheid dat het fietsen met een telefoon in de hand niet handig en gevaarlijk is, dan moet wel kunnen worden vastgesteld dat die fout heeft bijgedragen tot de schade. Daartoe is de stelling dat de fietsster sneller had kunnen reageren als zij haar telefoon niet in haar hand had gehad onvoldoende.3. Kosten deelgeschil: € 5.966,80.
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
08-10-2020
Datum publicatie
04-12-2020
Zaaknummer
C/13/686295 / HA RK 20-192
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Beschikking
Inhoudsindicatie
Deelgeschil, verkeersongeval auto fiets, aansprakelijkheid 100%, geen eigen schuld, veroordeling in de kosten
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/686295 / HA RK 20-192
Beschikking van 8 oktober 2020
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. L.G.J. Hendrix te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
TVM VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
verweerster,
advocaat mr. H.N. Kuiper te Hoogeveen.
De partijen zullen hierna [verzoekster] en TVM worden genoemd.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift van 1 juli 2020 van [verzoekster] , met producties,
– de beschikking van 23 juli 2020, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
– het verweerschrift van 8 september 2020, met een productie,
– het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift, gehouden op 25 augustus 2020 en de daarin genoemde stukken.
2 De feiten
2.1.
Op 25 juli 2016 is [verzoekster] betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Zij fietste die dag omstreeks 17:21 uur op een fietspad parallel aan de [locatie] te [plaats] . Naast dit fietspad is een ventweg gelegen. Op het punt waar het verkeer vanaf de ventweg, het fietspad kruisend, de [locatie] kan bereiken is [verzoekster] aangereden door een personenauto, die bestuurd werd door [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ). Hierdoor is [verzoekster] ten val gekomen. Een getuige heeft 112 gebeld waarop een ambulance is gekomen. [verzoekster] is met letsel naar het OLVG ziekenhuis gebracht. [bestuurder] was (met deze auto) voor het risico van wettelijke aansprakelijkheid bij TVM verzekerd.
2.2.
De politie Amsterdam-Amstelland heeft ter zake het ongeval op 25 juli 2016 een proces-verbaal opgemaakt, waarin het volgende is opgenomen, voor zover hier van belang:
“(…) Toedracht op basis van getuige en bestuurder auto.
Motorvoertuig rijdt op een parallelweg van de [locatie] . Komend vanaf het Mercure Hotel en rijdende stad uit. Hij wil rechts afslaan de hoofdrijbaan op, ook [locatie] genaamd, en moet hiervoor een fietspad kruisen. Hij staat stil voor het fietspad en kijkt. Auto trekt op en komt hierna in aanrijding met een van rechts komende fietser.
(…)
Verbalisant WOBMA trof een (…) telefoon aan in de tas van de fietser waar de navigatie nog actief was.(…)”
2.3.
Ter plaatse heeft de politie [getuige] als getuige gehoord. Zij heeft blijkens het proces-verbaal van dat verhoor het volgende verklaard, voor zover hier van belang:
“(…) Ik kwam [met de auto, rb] aanrijden vanuit de richting van Zuidoost (…) Ik zag dat de fietser mijn richting in reed.
Ik zag dat zij op het fietspad reed. Ik zag dat zij in haar hand een mobiele telefoon vasthield. Ik zag dat rechts van mij een auto vanaf het Mercure Hotel aankwam. Ik zag dat de auto niet op tijd kon remmen en de fietser raakte tegen haar voorwiel (opmerking verbalisant: linkerflank)
Zij vloog door de lucht en kwam op de grond terecht. Ik hoorde haar heel hard gillen. Ik stopte de auto en belde 112. Ik ging naar de vrouw toe, ze wist niet wat er was gebeurd dus ik vertelde haar dat ze was aangereden en op haar telefoon bezig was. Ze zei toen: “Oh ja.”
Ik zag Googlemaps open staan op haar telefoon. (…)”
2.4.
Ter plaatse heeft de politie [bestuurder] als verdachte gehoord. Hij heeft blijkens het proces-verbaal van dat verhoor het volgende verklaard, voor zover hier van belang:
“(…) Ik kwam aangereden parallel aan het fietspad. Ik reed op een parallelweg van de [locatie] . Ik wilde rechtsaf slaan om de hoofdrijbaan van de [locatie] op te gaan. Ik gaf hiervoor richting aan. Ik kwam voor het fietspad tot stilstand en ik keek in beide richtingen of er verkeer aankwam. Toen ik auto’s aan zag komen heb ik even gewacht. Toen de auto’s weg waren keek ik nogmaals naar die fietsers.
Toen ik optrok zag ik ineens een fietser voor mijn auto. (…)”
3 Het verzoek
3.1.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- voor recht te verklaren dat TVM jegens [verzoekster] aansprakelijk is voor de schade die zij lijdt en heeft geleden als gevolg van het verkeersongeval van 25 juli 2016 en dat er geen sprake is van eigen schuld aan de zijde van [verzoekster] ,
- te bepalen dat TVM gehouden is de volledige geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade van [verzoekster] , voortvloeiend uit het ongeval, aan haar te vergoeden,
III. TVM te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag dat sprake is van een ongeval tussen een gemotoriseerde en ongemotoriseerde verkeersdeelnemer, waarvoor de aansprakelijkheid wordt bepaald door artikel 185 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Op grond van dit artikel en omdat de verkeersfout van [bestuurder] vast staat en de enige oorzaak van het ongeval en het letsel is, dient de volledige schade door TVM vergoed te worden.
3.3.
TVM stelt zich primair op het standpunt dat de onderhavige zaak zich niet leent voor behandeling in een deelgeschil, aangezien de onderhandelingen niet zijn vastgelopen op de aansprakelijkheidsvraag. De ratio van een deelgeschilprocedure is de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen. Een beslissing over de aansprakelijkheid zal daar geen bijdrage aan leveren, omdat de causaliteit tussen het ongeval en het letsel het punt is dat partijen echt verdeeld houdt. Subsidiair stelt TVM dat uit het politiedossier kan worden afgeleid dat [verzoekster] voor 25% eigen schuld heeft aan het ontstaan van het ongeval.
3.4.
Op de standpunten van partijen zal hierna voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4 De beoordeling
Geschikt voor deelgeschilprocedure?
4.1.
De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen kunnen in een deelgeschilprocedure de rechter vragen om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Artikel 1019z Rv bepaalt dat het verzoek wordt afgewezen indien de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat daarbij geldt dat de investering in tijd, geld en moeite moet worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.
4.2.
In reactie op het primaire verweer van TVM heeft [verzoekster] tijdens de zitting toegelicht dat het van belang is dat er een beslissing komt over het al dan niet bestaan van eigen schuld aan het ongeval en zo ja, in welke mate, omdat TVM met deze discussie druk op [verzoekster] uitoefent. Dit blijkt (mede) uit het in deze procedure ingenomen standpunt dat het eigen schuldpercentage 25 is, terwijl TVM in het traject buiten rechte het standpunt huldigde dat de eigen schuld van [verzoekster] slechts 10% bedroeg. Een percentage van 25 werd in een e-mail van TVM aan de belangenbehartiger van [verzoekster] begin 2017 nog “te fors” geacht. Als er een beslissing is over de aansprakelijkheid, hoeft de causaliteitsvraag volgens [verzoekster] geen obstakel meer te zijn voor de verdere onderhandelingen, want voor de beantwoording van die vraag kan medisch onderzoek worden verricht.
4.3.
Tijdens de zitting heeft TVM erkend dat zij eerder met [verzoekster] heeft gecommuniceerd over een eigen schuldpercentage van 10, maar dit was volgens haar slechts in het kader van een regeling. Wat daar ook van zij, vast staat dat partijen twisten over de omvang van de vergoedingsplicht van TVM. Hoewel dit slechts één onderdeel is van hetgeen partijen verdeeld houdt en partijen ook nog de causaliteitskwestie moeten onderzoeken, is het niet onbegrijpelijk dat [verzoekster] eerst een beslissing over dit geschilpunt wil. Een dergelijke beslissing kan immers een nieuwe impuls geven aan de verdere onderhandelingen en ook standpunten over overige geschilpunten wijzigen. Artikel 1019w Rv houdt niet in dat na een beslissing in deelgeschil partijen terstond tot een overeenkomst komen. Het gaat om de vraag of die beslissing daartoe voldoende kan bijdragen. Zoals hiervoor overwogen is dat in de onderhavige zaak het geval en dit betekent dat de in 4.1 genoemde belangenafweging in het voordeel van [verzoekster] uitpakt.
Eigen schuld?
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat TVM op grond van artikel 185 WVW in beginsel aansprakelijk is voor de door [verzoekster] als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade. De vraag is of TVM die schade volledig dient te vergoeden of dat een deel van de schade op grond van eigen schuld van [verzoekster] voor haar rekening dient te blijven.
4.5.
Bij het bepalen van de omvang van de schadevergoedingsplicht van TVM bij eigen schuld van [verzoekster] geldt als uitgangspunt dat de schade moet worden verdeeld naar evenredigheid met de mate waarin de aan ieder van hen toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Het is aan TVM om te stellen, en bij voldoende gemotiveerde betwisting te bewijzen, dat gedragingen van [verzoekster] hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade.
4.6.
TVM heeft in dat kader gesteld dat [verzoekster] ten tijde van het ongeval met haar telefoon bezig was en dat de verwachting is dat [verzoekster] sneller had kunnen reageren als zij haar telefoon niet in haar hand had gehad en dat dat mogelijk had uitgemaakt. [verzoekster] erkent dat zij een telefoon in haar hand had, maar betwist dat zij die op dat moment bediende. Ook betwist zij dat zij nog iets had kunnen doen om het ongeval te voorkomen en wijst zij erop dat zij niet tegen de auto van [bestuurder] is aangereden, maar [bestuurder] juist tegen haar zijkant.
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat vast staat dat [bestuurder] bij het oversteken van het fietspad met de auto rechtsaf is geslagen (volgens eigen zeggen vanuit stilstand), dat [verzoekster] op de fiets van rechts kwam, dat [bestuurder] [verzoekster] niet heeft gezien en dat hij tegen haar linkerzijkant is gereden, als gevolg waarvan zij ten val is gekomen. Vast staat ook dat [bestuurder] (aldus) geen voorrang heeft verleend aan [verzoekster] , hoewel hij daartoe volgens de geldende verkeersregels wel verplicht was. Ten tijde van het ongeval was het fietsen met een telefoon in de hand nog niet verboden.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat TVM – hoewel daarnaar uitdrukkelijk gevraagd ter zitting – onvoldoende heeft toegelicht hoe het in de hand houden, dan wel het – in de woorden van de getuige – “bezig zijn” met de telefoon, door [verzoekster] heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval en de schade. Ook als het in de hand houden van de telefoon wordt beschouwd als een (verkeers)fout van [verzoekster] , omdat, zoals TVM stelt, het ook destijds een feit van algemene bekendheid was dat het fietsen met een telefoon in de hand niet handig en gevaarlijk is, dan moet voor het toekennen van eigen schuld wel kunnen worden vastgesteld dat die fout heeft bijgedragen tot de schade. Daartoe is de stelling van TVM dat de verwachting is dat [verzoekster] sneller had kunnen reageren als zij haar telefoon niet in haar hand had gehad en dat dat mogelijk had uitgemaakt, onvoldoende, te meer nu [bestuurder] tegen [verzoekster] is opgereden en niet andersom. Niets wijst op een situatie waarin [verzoekster] tijdig had kunnen remmen maar dit heeft nagelaten. Dit leidt tot de conclusie geen sprake is van eigen schuld van [verzoekster] en dat de verzoeken onder 3.1. I en II worden toegewezen.
Kosten deelgeschil
4.9.
[verzoekster] verzoekt daarnaast om veroordeling van TVM in de kosten van het deelgeschil en begroting van de kosten op:
–
19,5 uur x € 240 € 4.680,00
–
btw 21% € 982,80
–
griffierecht € 304,00
Totaal € 5.966,80
4.10.
De kosten van het deelgeschil dienen op grond van het bepaalde in artikel 1019aa Rv te worden begroot. Hierbij geldt de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW, in die zin dat het redelijk dient te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en dat de hoogte van die kosten eveneens redelijk is.
4.11.
Tegen het aantal aan de zaak bestede uren en het uurtarief heeft TVM bezwaar gemaakt. Zij acht het aantal uren bovenmatig, omdat het een relatief eenvoudige zaak is, en gezien de eenvoud van de zaak is bovendien niet redelijk om een specialistentarief te rekenen.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat het door [verzoekster] gestelde tijdsbestek van in totaal 19,5 uur voldoende is gespecificeerd en voldoet aan de dubbele redelijkheidstoets. Dit geldt ook voor het gehanteerde tarief. Voor zover deze zaak eenvoudig te noemen is, neemt dit niet weg dat het redelijk is om in letselschadezaken een gespecialiseerd letselschadeadvocaat in te schakelen. De kosten van het deelgeschil zullen daarom worden begroot op het verzochte bedrag van € 5.966,80. TVM zal als aansprakelijke partij worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag. De verzochte wettelijke rente over deze kosten zal worden toegewezen, zoals hierna vermeld. Gelet op het ontbreken van eigen schuld van [verzoekster] komt de rechtbank niet toe aan eventuele consequenties daarvan voor de hoogte van de kosten van het deelgeschil.
5 De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat TVM jegens [verzoekster] aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] lijdt en heeft geleden als gevolg van het verkeersongeval van 25 juli 2016 en dat geen sprake is van eigen schuld aan de zijde van [verzoekster] ,
5.2.
bepaalt dat TVM gehouden is de volledige geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade van [verzoekster] , voortvloeiend uit het ongeval, aan haar te vergoeden,
5.3.
begroot de kosten van dit deelgeschil aan de zijde van [verzoekster] op € 5.966,80,
5.4.
veroordeelt TVM tot betaling van dit bedrag aan [verzoekster] binnen veertien dagen na heden en, indien TVM niet binnen deze termijn heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking tot aan de dag van volledige voldoening,
5.5.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Bockwinkel, rechter, bijgestaan door mr. S.A.M. Groot, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2020.
De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.