Rb: ongeval opgevoerde snorfiets en auto die geen voorrang verleent: 40%-60%
Verkeersongeval met opgevoerde snorfiets en auto die geen voorrang heeft verleend. Beroep op eigen schuld door auto leidt tot causaliteitsverdeling van snorfiets 50% en auto 50%, na billijkheidscorrectie snorfiets 40% en auto 60%.
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
07-08-2019
Datum publicatie
13-08-2019
Zaaknummer
C/10/563855 / HA ZA 18-1180
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Verkeersongeval met opgevoerde snorfiets en auto die geen voorrang heeft verleend. Beroep op eigen schuld door auto leidt tot causaliteitsverdeling van snorfiets 50% en auto 50%, na billijkheidscorrectie snorfiets 40% en auto 60%.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/563855 / HA ZA 18-1180
Vonnis van 7 augustus 2019
in de zaak van
[naam eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. A. Quispel,
tegen
1 [naam gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
2. ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagden,
advocaat mr. J.M. de Vries.
Partijen zullen hierna [naam eiser] , [naam gedaagde] en Achmea worden genoemd, en [naam gedaagde] en Achmea samen [naam gedaagde]
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–
de dagvaarding van 17 november 2018, met producties;
–
de conclusie van antwoord, met producties;
–
de oproepingsbrief van de rechtbank van 27 maart 2019;
–
de aanvullende producties van [naam eiser] , toegezonden bij brief van 20 mei 2019;
–
het proces-verbaal van comparitie van 11 juni 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1.
Op 14 augustus 2017 is [naam gedaagde] omstreeks 18:00 uur met zijn auto uit een uitrit een fietspad opgereden ter hoogte van Mijlweg 69 te Dordrecht.
2.2.
Het fietspad loopt parallel aan de autoweg waar de uitrit op uitkomt. Voor het fietspad is het wegdek van de uitrit voorzien van haaientanden en een doorgetrokken streep. Bij de uitrit staat een verkeersspiegel die een automobilist vanaf de uitrit zicht biedt op van links komend verkeer op het fietspad. Bij de uitrit staat een stopbord (verkeersbord B7). De verkeerssituatie is zichtbaar op de foto’s die [naam eiser] als productie 6 bij dagvaarding heeft overgelegd. Het fietspad bevindt zich binnen de bebouwde kom.
2.3.
Toen [naam gedaagde] met zijn auto het fietspad is opgereden, kwam [naam eiser] van links op het fietspad aangereden met een snorfiets. Nadat [naam eiser] de auto van [naam gedaagde] heeft bemerkt, heeft hij geremd en daarbij is hij, zonder de auto te raken, ten val gekomen waardoor hij letsel heeft opgelopen en de snorfiets is beschadigd.
2.4.
In een mutatierapport van de politie over het ongeval (productie 9 bij dagvaarding) staat het volgende vermeld:
‘Abusievelijk hebben wij geen gegevens kunnen noteren van de 2 getuigen. Dit heeft te maken met de hectiek die er was mbt het letsel van het slachtoffer. Grootste prioriteit was de toestand van het slachtoffer op dat moment.
Wel hebben wij de 2 getuigen horen zeggen dat zij zelf op een bromscooter rijden met een helm op. En dat zij met grote snelheid werden ingehaald door het slachtoffer. Dat zij inschatten dat de snorscooter van het slachtoffer hun met zeker 60 kilometer per uur hebben ingehaald. Dat het slachtoffer zichzelf onderuit geremd heeft en nooit een ander voertuig geraakt heeft (…)’
2.5.
De snorfiets is opgevoerd en kan volgens een rollerbankmeting 57 kilometer per uur rijden.
2.6.
Het letsel van [naam eiser] door het ongeval bestaat onder meer uit een instabiele nekwervelfractuur, compressiefracturen van nekwervels, een verbrijzeling met open botbreuk van de linker elleboog, twee scheurtjes in de schedel van het voorhoofd, een zware hersenschudding en diverse wonden en kneuzingen. [naam eiser] is opgenomen geweest in het ziekenhuis. Hij is geopereerd aan zijn halswervelkolom door een neurochirurg en aan zijn linker arm door een traumachirurg.
2.7.
Er is geen sprake van een medische eindtoestand. [naam eiser] wordt behandeld door een fysiotherapeut omdat hij zijn elleboog niet goed kan buigen. In 2019 is [naam eiser] zes tot zeven weken thuis gebleven na een operatie aan een abces in zijn elleboog. Volgens zijn arts en fysiotherapeut is door het ongeval de kans op artrose op latere leeftijd groot.
2.8.
[naam eiser] is zzp’er en is door het ongeval geruime tijd volledig arbeidsongeschikt geweest. Hij heeft geen arbeidsongeschiktheidsverzekering.
2.9.
Achmea is de WAM-verzekeraar van de auto van [naam gedaagde] en heeft een voorschot van € 37.500,00 uitgekeerd aan [naam eiser] .
3 Het geschil
3.1.
[naam eiser] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
( a) voor recht te verklaren dat [naam gedaagde] onrechtmatig jegens [naam eiser] heeft gehandeld en [naam gedaagde] volledig hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [naam eiser] geleden schade,
( b) [naam gedaagde] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een nader voorschot aan [naam eiser] van een bedrag ad € 37.500,00,
( c) [naam gedaagde] hoofdelijk te veroordelen om aan [naam eiser] te betalen de door hem als gevolg van het bedoelde onrechtmatig handelen geleden en nog te lijden schade, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en
( d) [naam gedaagde] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
Aan de vordering legt [naam eiser] het volgende ten grondslag.
[naam gedaagde] heeft ten onrechte geen voorrang verleend aan [naam eiser] en daarmee onrechtmatig gehandeld. Dit is de oorzaak van het ongeval en daarom zijn [naam gedaagde] aansprakelijk voor de schade van [naam eiser] .
3.3.
De conclusie van [naam gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering van [naam eiser] met veroordeling van [naam eiser] in de (na)kosten van de procedure met rente.
[naam gedaagde] voeren het volgende aan als verweer.
[naam eiser] reed zonder helm op een snorfiets over een fietspad en veel te hard, met een snelheid van ongeveer 60 tot 65 kilometer per uur. [naam eiser] heeft dus een snelheidsovertreding begaan en is onvoorzichtig geweest. De vergoedingsplicht van [naam gedaagde] dient om die reden verminderd te worden door de schade over hen en [naam eiser] te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. [naam eiser] dient om die reden de helft van zijn schade te dragen.
4 De beoordeling
4.1.
Vast staat dat [naam gedaagde] aansprakelijk is voor de schade van [naam eiser] als gevolg van het ongeval en dat hij ten minste 50% van de schade dient te vergoeden.
Partijen twisten of [naam gedaagde] gehouden is om meer dan 50% te vergoeden, of dat [naam eiser] het overige deel van zijn schade zelf moet dragen vanwege eigen schuld.
4.2.
[naam gedaagde] stellen dat [naam eiser] (veel) te hard heeft gereden; [naam eiser] betwist dat maar hij motiveert zijn betwisting onvoldoende.
4.2.1.
Ten eerste heeft [naam eiser] ter zitting zelf verklaard dat hij ‘om en nabij 30 kilometer per uur, maximaal 35 kilometer per uur’ heeft gereden. Daaruit blijkt dat hij te hard heeft gereden. Een snorfiets mag niet harder dan 25 kilometer per uur.
4.2.2.
Ten tweede staat op basis van de rollerbankmeting vast dat de snorfiets is opgevoerd tot 57 kilometer per uur. Uit de eigen verklaring van [naam eiser] blijkt voorts dat, anders dan hij aanvoert, hij moet hebben geweten dat de snorfiets was opgevoerd.
4.2.3.
Ten derde hebben twee getuigen volgens de politie verklaard dat [naam eiser] hen met ‘grote snelheid’ heeft ingehaald, naar hun inschatting met ‘zeker 60 kilometer per uur’. Deze inschatting biedt steun voor de stelling dat [naam eiser] veel te hard heeft gereden. Bromfietsers mogen 30 kilometer per uur op het fietspad binnen de bebouwde kom en zullen deze snelheid daarom in beginsel gewend zijn. Aangenomen kan worden dat dat ook geldt voor de twee getuigen, waarvan vaststaat dat het bromfietsers zijn. Daarom ligt het niet in de rede dat toen zij door [naam eiser] werden ingehaald zij zijn snelheid hebben ingeschat als een ‘grote snelheid’ van ‘zeker 60 kilometer per uur’ als dat, zoals [naam eiser] aanvoert, hooguit 35 kilometer per uur is geweest.
Dat [naam eiser] , zoals hij aanvoert, de bromfietsers is voorbijgereden toen zij opstapten bij het stoplicht en zij daarom zijn snelheid kunnen hebben overschat, ligt evenmin in de rede.
De verklaring van [naam eiser] berust op dit punt niet op een concrete herinnering maar op een vermoeden: [naam eiser] voert aan dat hij zich niet kan herinneren dat hij na het stoplicht twee bromfietsers heeft ingehaald en dat hij vermoedt dat hij de getuigen bij het stoplicht is voorbijgereden. Andere feiten van vlak voor het ongeval, kan hij zich echter wel herinneren, zoals de snelheid waarmee hij aanvoert te hebben gereden.
Bovendien zou de verklaring van beide getuigen dan op twee onderdelen onlogisch zijn. Als [naam eiser] hen namelijk is voorbijgereden toen zij opstapten bij het stoplicht zou dat betekenen dat beide getuigen niet alleen zijn snelheid tot twee keer te hoog hebben ingeschat (wat zoals hiervoor is overwogen niet in de rede ligt) maar dat zij bovendien het ongeval niet (goed) hebben kunnen waarnemen. Vast staat echter dat het zicht vanaf het stoplicht op de plaats van het ongeval wordt belemmerd door de relatief grote afstand (ongeveer 350 meter, volgens [naam eiser] ) en een flauwe bocht. Dat laat zich lastig rijmen met het feit dat de bromfietsers hebben verklaard dat [naam eiser] zichzelf, zonder de auto te raken, onderuit heeft geremd; dat stemt juist overeen met de vaststaande feiten. Dit duidt erop dat [naam eiser] de getuigen dichtbij en vlak voor het ongeval heeft ingehaald.
4.2.4.
[naam eiser] voert voorts op basis van foto’s van de schade aan de snorfiets (productie 11 bij dagvaarding) aan dat lakschade niet past bij een hoge snelheid. Mede gelet op het feit dat de snorfiets de auto niet heeft geraakt, is lakschade zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, echter niet bepalend voor de snelheid.
4.3.
Gelet op het voorgaande komt vast te staan dat [naam eiser] ongeveer twee keer zo hard als toegestaan heeft gereden toen hij de auto van [naam gedaagde] heeft bemerkt. Daarom is sprake van eigen schuld.
4.4.
Wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist (artikel 6:101 lid 1 BW).
4.5.
Het eerste deel van deze bepaling ziet op de omstandigheden waardoor de schade is veroorzaakt en leidt tot een verdeling van de schade op basis van causaliteit (de causaliteitsverdeling). In dit geval moet worden beoordeeld in welke mate het rijgedrag van [naam gedaagde] enerzijds en [naam eiser] anderzijds het gevaar voor het ontstaan van het ongeval heeft veroorzaakt. Bij deze beoordeling komt het niet aan op de verwijtbaarheid.
Op grond van het slot van deze bepaling kan de causaliteitsverdeling worden gecorrigeerd op basis van de billijkheid (de billijkheidscorrectie), bijvoorbeeld vanwege de mate van verwijtbaarheid.
4.6.
Wat betreft de causaliteitsverdeling wordt het volgende overwogen.
Vast staat dat [naam gedaagde] en [naam eiser] beiden verkeersfouten hebben gemaakt: [naam gedaagde] heeft [naam eiser] ten onrechte geen voorrang verleend, [naam eiser] reed zonder helm harder dan toegestaan. Beide fouten hebben in vergelijkbare mate aan de schade bijgedragen.
Dat [naam eiser] op zijn telefoon heeft gekeken vlak voor het ongeval, betwist hij en onderbouwen [naam gedaagde] niet zodat dit niet vast komt te staan.
Op basis van de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, dient de vergoedingsplicht van [naam gedaagde] daarom met 50% te worden verminderd en draagt [naam eiser] dus 50% van zijn schade zelf.
4.7.
[naam eiser] beroept zich op de billijkheidscorrectie. In dit verband stelt hij het volgende:
( a) de verkeersfout van [naam gedaagde] is ernstiger dan de verkeersfout van [naam eiser] ,
( b) [naam eiser] heeft ernstig letsel opgelopen dat hem naar verwachting blijvend zal beperken en
( c) [naam eiser] heeft geruime tijd geen inkomen genoten, zonder dat hij daarvoor is verzekerd.
Dit wordt als volgt beoordeeld.
4.7.1.
Ad (a) [naam gedaagde] heeft [naam eiser] ten onrechte geen voorrang verleend terwijl van [naam gedaagde] bijzondere oplettendheid mocht worden verlangd gelet op de verkeerssituatie. [naam gedaagde] verliet een uitrit met haaientanden, een doorgetrokken streep, een verkeersspiegel en een stopbord. Daarbij geldt dat verkeer op het fietspad doorgaans relatief kwetsbaar is. Dat het een gevaarlijke verkeerssituatie is, wordt onderstreept doordat de weg ter plaatse, volgens [naam gedaagde] zelf, de dodenweg wordt genoemd omdat men daar ‘vaak als idioten’ rijdt en er veel ongelukken gebeuren, ‘ook op het fietspad’.
De verkeersspiegel (de tweede foto van productie 6 bij dagvaarding) heeft [naam gedaagde] goed zicht geboden op van links komend verkeer op het fietspad. [naam gedaagde] heeft dus onvoldoende opgelet.
Daar staat tegenover dat [naam eiser] ongeveer twee keer zo hard als toegestaan heeft gereden. Daarmee heeft hij niet alleen een verkeersfout gemaakt maar bovendien zeer onvoorzichtig (zonder helm) en gevaarlijk gereden, en zichzelf blootgesteld aan het gevaar dat zich heeft verwezenlijkt.
Een en ander afwegend kan de onoplettendheid van [naam gedaagde] gelet op de specifieke verkeersituatie ter plaatse en het gevaar dat hij daarmee voor het verkeer op het fietspad heeft veroorzaakt [naam gedaagde] zwaarder worden aangerekend dan de hoge mate van onvoorzichtigheid waarmee [naam eiser] zichzelf in gevaar heeft gebracht [naam eiser] kan worden aangerekend.
4.7.2.
Ad (b) en (c) Vast staat dat het letsel van [naam eiser] ernstig is en dat hij daarvan mogelijk blijvend beperkingen zal ondervinden. Verder is niet in geschil dat [naam eiser] als zzp’er zich in een relatief kwetsbare positie heeft bevonden doordat hij niet verzekerd is geweest tegen zijn verlies aan verdienvermogen en over een gering eigen vermogen beschikt. [naam eiser] heeft geruime tijd niet kunnen werken. Dit zijn ingrijpende lichamelijke en financiële gevolgen voor [naam eiser] . [naam gedaagde] is verzekerd tegen de aansprakelijkheid jegens [naam eiser] .
Daartegenover staat dat [naam eiser] had behoren te beseffen dat hij kwetsbaar was en dat hij desondanks zeer onvoorzichtig en gevaarlijk heeft gereden.
4.8.
Een en ander afwegend, eisen de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten en de genoemde andere omstandigheden van dit geval een andere verdeling van de schade.
De vergoedingsplicht van [naam gedaagde] wordt daarom tot 60% verminderd.
[naam eiser] dient dus 40% van zijn schade zelf te dragen.
Gelet op het reeds uitgekeerde voorschot van € 37.500,00 op basis van een vergoedingsplicht van 50% van [naam gedaagde] , kan de vordering tot betaling van een nader voorschot worden toegewezen tot een bedrag van € 7.500,00
(= € 37.500,00 : 50% x 10%).
4.9.
Nu aannemelijk is dat de schade van [naam eiser] groter is dan het voorschot, zal de gevorderde schadevergoeding nader op te maken bij staat worden toegewezen.
4.10.
[naam gedaagde] is jegens [naam eiser] aansprakelijk. Niet in geschil is dat Achmea deze aansprakelijkheid als WAM-verzekeraar dekt. [naam eiser] heeft daarom jegens Achmea een eigen recht op schadevergoeding (artikel 6 lid 1 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen). Op [naam gedaagde] en Achmea rust daardoor een verplichting tot vergoeding van dezelfde schade en dus zijn zij hoofdelijk verbonden (artikel 6:102 lid 1 BW). Op deze grond zal de gevorderde hoofdelijke veroordeling worden toegewezen.
Proceskosten
4.11.
[naam gedaagde] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld, hoofdelijk zoals gevorderd. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde niet wordt toegewezen en de hoogte van de schade nog niet kan worden vastgesteld, worden de proceskosten aan de zijde van [naam eiser] begroot op basis van het tarief voor zaken van onbepaalde waarde op:
– dagvaarding € 84,14
– griffierecht € 79,00
– salaris advocaat € 1.086,00 (2,0 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.249,14
5 De beslissing
De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat [naam gedaagde] onrechtmatig jegens [naam eiser] heeft gehandeld en dat [naam gedaagde] en Achmea hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [naam eiser] door het ongeval bedoeld in 2.3 geleden schade, met dien verstande dat de vergoedingsplicht van [naam gedaagde] en Achmea wordt verminderd tot 60%;
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde] en Achmea hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [naam eiser] van 60% van de door [naam eiser] door het ongeval bedoeld in 2.3 geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
5.3.
veroordeelt [naam gedaagde] en Achmea hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [naam eiser] te betalen een nader voorschot van € 7.500,00;
5.4.
veroordeelt [naam gedaagde] en Achmea hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser] tot op heden begroot op € 1.249,14;
5.5.
verklaart onderdelen 5.2, 5.3 en 5.4 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Mouthaan en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2019.
2457/3136