Rb: rugklachten niet direct na ongeval geuit: geen causaal verband wervelkolomaandoening en ongeval
Benadeelde is bij tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om aan te geven op welk moment hij in de behandelende sector rugklachten heeft geuit. De rechtbank oordeelt dat benadeelde niet heeft aangetoond dat hij direct in aansluiting op het ongeval over zijn rug heeft geklaagd. De deskundige heeft in zijn rapport gesteld dat aan drie criteria moet worden voldaan, wil het ongeval als meest wezenlijke oorzaak van een wervelkolomaandoening worden erkend. Eén van die criteria is dat de klachten vrijwel direct in aansluiting aan het ongeval moeten zijn opgetreden. Nu niet vast is komen te staan dat de rugklachten direct aansluitend aan het ongeval zijn opgetreden en de deskundige bovendien geen zichtbare ongevalsgevolgen heeft kunnen vaststellen, volgt de rechtbank de conclusie van de deskundige dat het ongeval niet als wezenlijke oorzaak van de wervelkolomaandoening van kan worden beschouwd. Schade wegens verlies van arbeidsvermogen afgewezen nu causaal verband niet vast staat.
LJN: BZ0946, Rechtbank Arnhem , 205080
Datum uitspraak:
16-01-2013
Datum publicatie:
07-02-2013
Rechtsgebied:
Handelszaak
Soort procedure:
Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie:
Eiser is in het tussenvonnis van 12 september 2012 in de gelegenheid gesteld om concreet aan te geven op welk moment hij in de behandelende sector rugklachten heeft geuit. Eiser heeft naar aanleiding daarvan een akte genomen, waarop Interpolis bij antwoordakte heeft gereageerd. Interpolis heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat eiser met het overleggen van bovengenoemde stukken niet heeft aangetoond dat hij direct in aansluiting op het ongeval over zijn rug heeft geklaagd.
Vindplaats(en):
Rechtspraak.nl
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: 205080 / HA ZA 10-1736
Vonnis van 16 januari 2013
in de zaak van
[eiser]
eiser,
advocaat dr. mr. J.J.H. Post te Barneveld,
tegen
de naamloze vennootschap
N.V. INTERPOLIS SCHADE,
gevestigd te Tilburg,
gedaagde,
advocaat mr. M.T. Spronck te Zutphen.
Partijen zullen hierna [eiser] en Interpolis genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 12 september 2012,
– de akte van [eiser],
– de antwoordakte van Interpolis.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. [eiser] is in het tussenvonnis van 12 september 2012 in de gelegenheid gesteld om concreet aan te geven op welk moment hij in de behandelende sector rugklachten heeft geuit. [eiser] heeft naar aanleiding daarvan een akte genomen, waarop Interpolis bij antwoordakte heeft gereageerd.
2.2. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij direct na het ongeval heeft geklaagd over zijn rug heeft [eiser] gewezen op stukken van het St. Anthoniusziekenhuis die dateren van 5 juni 2001, 13 juni 2001 en 6 augustus 2001. Daarnaast is gewezen op een brief van de Sint Maartenskliniek van 11 december 2002, een nota van een fysiotherapeut van 30 april 2001 (manuele therapie op 12, 15 en 22 maart 2001) en een brief van 19 december 2001 van Praktijk Oefentherapie-Cesar. Naast deze stukken uit de medische, althans behandelende, sector heeft [eiser] een schriftelijke verklaring van zijn echtgenote in het geding gebracht en correspondentie van Interpolis van 28 februari 2001 en 4 april 2001. Ten slotte heeft [eiser] een brief van hemzelf aan […] van 5 december 2002 in het geding gebracht.
2.3. Interpolis heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat [eiser] met het overleggen van bovengenoemde stukken niet heeft aangetoond dat hij direct in aansluiting op het ongeval over zijn rug heeft geklaagd. Gelet op de inhoud van het rapport van prof. Grotenhuis dienen daarom de vorderingen van [eiser] te worden afgewezen, aldus Interpolis.
2.4. De rechtbank stelt allereerst vast dat [eiser] geen stukken in het geding heeft gebracht ter onderbouwing van zijn aanvankelijk ingenomen standpunt dat op de dag van het ongeval op de eerste hulp foto’s zijn gemaakt van zijn rug en dat hij door de eerste hulp in verband met zijn rugklachten is doorverwezen naar een orthopeed. Voorts stelt de rechtbank vast dat alle bij akte in het geding gebrachte stukken dateren van (ruim) na het ongeval, zijnde 20 februari 2001. Uit die stukken blijkt bovendien niet dat de rugklachten direct in aansluiting op het ongeval zijn opgetreden; daaruit blijkt slechts dat [eiser] rugklachten heeft (gehad) en daarvoor is behandeld. Ten aanzien van de nota van de fysiotherapeut stelt de rechtbank vast dat uit die nota niet blijkt dat [eiser] voor rugklachten is behandeld. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de brief van Interpolis van 4 april 2001 een reactie is op het door [eiser] zelf op 3 maart 2001 ingevulde Inlichtingenformulier waarin hij melding maakt van pijn in nek en rug. Op basis van deze stukken kan aldus niet worden vastgesteld dat [eiser] direct binnen 24 uur na het ongeval heeft geklaagd over zijn rug. De enige schriftelijke stukken die deel uitmaken van het geding en die direct in aansluiting op het ongeval zijn opgemaakt betreffen het eerste hulp verslag waarin melding wordt gemaakt van pijn in de nek en het aanrijdingenformulier dat [eiser] zelf heeft ingevuld op de dag van het ongeval en waarop staat vermeld dat hij nekklachten heeft. Wat resteert is de schriftelijke verklaring van de echtgenote van [eiser], waarin wordt verklaard dat [eiser] na terugkomst uit het Meander ziekenhuis te Amersfoort direct heeft geklaagd over nekletsel en pijn in de onderrug. Ook en zelfs als er van wordt uitgegaan dat [eiser] inderdaad direct na thuiskomst uit het ziekenhuis tegenover zijn echtgenote heeft geklaagd over zijn rug, dan nog blijft staan dat niet is komen vast te staan dat [eiser] in het ziekenhuis waar hij direct in aansluiting aan het ongeval naar is overgebracht heeft geklaagd over zijn rug, dan wel dat hij voor die klachten toen direct is behandeld of is doorverwezen. In een situatie zoals die hier aan de orde is, waarin een slachtoffer aansluitend aan een ongeval door een arts is gezien en waarbij van belang is of hij toen reeds bepaalde klachten had, moet voor het bewijs daarvan beslissend worden geacht of hij die klachten jegens de arts heeft geuit. De door [eiser] aangeboden bewijslevering is daarom niet terzake dienend. Voor zover de omkeringsregel van toepassing zou zijn, is met het rapport van dr. Grotenhuis voldoende tegenbewijs geleverd. Zou [eiser] direct na het ongeval rugklachten hebben ontwikkeld dan zou daarover in de medische verslaglegging iets terug te vinden moeten zijn maar dat is niet het geval. In het vervolg gaat de rechtbank er daarom vanuit dat niet is komen vast te staan dat de rugklachten direct zijn opgetreden na het ongeval.
2.5. Grotenhuis heeft in zijn rapport gesteld dat aan drie criteria moet worden voldaan, wil het ongeval als meest wezenlijke oorzaak van een wervelkolomaandoening worden erkend (r.o. 2.8. tussenvonnis 12 september 2012). Eén van die criteria is dat de klachten vrijwel direct in aansluiting aan het ongeval moeten zijn opgetreden. Nu niet vast is komen te staan dat de rugklachten van [eiser] direct aansluitend aan het ongeval zijn opgetreden en Grotenhuis bovendien geen zichtbare ongevalsgevolgen heeft kunnen vaststellen op basis van de MRI-scan van 10 februari 2004 (r.o. 2.7. tussenvonnis 12 september 2012), volgt de rechtbank de conclusie van Grotenhuis dat het ongeval niet als wezenlijke oorzaak van de wervelkolomaandoening van [eiser] kan worden beschouwd en dat enkel sprake kan zijn van een niet-richtingbepalende verergering door het ongeval van een pre-existente aandoening. Die laatste conclusie is mogelijk de verklaring voor het feit dat [eiser] enige tijd na het ongeval geconfronteerd is met klachten aan zijn rug. Echter Grotenhuis concludeert, en de rechtbank volgt hem in die conclusie, dat de progressie van de spondylolisthesis bij [eiser] in de situaties met en zonder ongeval niet van elkaar verschilt. Het causale verband tussen het ongeval en de rugklachten van [eiser] is dan ook niet vast komen te staan. Dan resteert de vraag of Interpolis gehouden is de gevorderde schadeposten te vergoeden, voorzover deze schadeposten niet voortvloeien uit de rugklachten van [eiser]. Interpolis heeft immers aansprakelijkheid erkend (r.o. 2.1. tussenvonnis 27 april 2011). Daarop zal hieronder nader worden ingegaan.
2.6. [eiser] heeft de volgende schadeposten gevorderd:
• Directe schade € 2.134,67
• Verlies van arbeidsvermogen € 558.451,68
• Medische kosten € 12.132,46
• Re-integratiekosten € 2.413,80
• Duurdere auto € 22.845,00
• Verlies zelfwerkzaamheid € 24.287,29
• Smartengeld € 20.000,00
• Kostenrechtsbijstand € 7.239,57
• Wettelijke rente p.m.
2.7. Gelet op het ontbreken van causaal verband tussen het ongeval en de rugklachten zullen de posten verlies van arbeidsvermogen, re-integratiekosten, duurdere auto en verlies zelfwerkzaamheid worden afgewezen. Deze schadeposten zijn immers allemaal gebaseerd op de veronderstelling dat de rugklachten zijn veroorzaakt door het ongeval.
Bij de beoordeling van de overige posten stelt de rechtbank voorop dat Interpolis volgens eigen opgave van [eiser] reeds een voorschot heeft betaald van € 21.549,00 en dat dit voorschot dient te worden verrekend met de uiteindelijk vast te stellen schade. De post directe schade is niet betwist en is toewijsbaar (€ 2.134,67). De post medische kosten dient behoudens de kosten van de ambulance (€ 561,00) te worden afgewezen. Gelet op de stelling van [eiser] dat zijn nekklachten gaandeweg zijn verdwenen en gelet op het feit dat gesteld noch gebleken is dat hij voor die klachten is behandeld, gaat de rechtbank er namelijk vanuit dat al deze kosten verband houden met de rugklachten van [eiser] en dienen zij gelet op de afwezigheid van causaal verband te worden afgewezen. Interpolis heeft verweer gevoerd tegen de toewijsbaarheid van de ambulance kosten. Interpolis heeft voorts – mede gelet op de kosten van rechtsbijstand die zij reeds heeft vergoed tot een bedrag van € 24.065,00 – verweer gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde kosten van rechtsbijstand. Ook tegen de gevorderde post smartengeld is verweer gevoerd. Voor de bepaling van de hoogte van smartengeld zijn omstandigheden als de aard van de aansprakelijkheid, de aard en de ernst van het letsel, de (eventuele) ontwikkeling ervan, de mate waarin betrokkene wordt belemmerd een normaal leven te leiden en de mate waarin betrokkene daaronder lijdt (HR 18 maart 2005, RvdW 2005, 45, HR 20 september 2002, NJ 2004, 112). Vast staat dat het ongeval bij [eiser] nekklachten heeft veroorzaakt en dat deze klachten gaandeweg zijn verdwenen. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] door deze klachten beperkt is (geweest) in zijn dagelijkse bezigheden. Op grond daarvan is slechts een beperkt bedrag aan smartengeld van hooguit enkele duizenden euro’s toewijsbaar.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat ook als wordt uitgegaan van volledige toewijsbaarheid van de post kosten ambulance en de post buitengerechtelijke kosten, inclusief de wettelijke rente daarover, in ieder geval niet het reeds betaalde voorschot van € 21.549,00 wordt overschreden. Daarom zal de vordering van [eiser], voorzover die ziet op betaling van schadevergoeding, worden afgewezen. De gevorderde verklaring voor recht dat Interpolis aansprakelijk is zal, gelet op de erkenning van de aansprakelijkheid, wel worden toegewezen.
2.8. Dan de proceskosten. De kosten van de deskundige hebben te gelden als kosten ter vaststelling van schade en worden gelet op het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 BW en mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2003 (NJ 2005,50 Bravenboer / London) aan het ongeval, waarvoor Interpolis aansprakelijkheid heeft erkend, toegerekend. Dat betekent dat Interpolis de kosten van de deskundige dient te voldoen. Die kosten heeft Interpolis reeds voldaan. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Interpolis worden met in achtneming van het voorgaande begroot op:
– griffierecht € 4.951,00
– salaris advocaat € 9.030,00 (3,5 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 13.981,00
3. De beslissing
De rechtbank,
3.1. verklaart voor recht dat Interpolis aansprakelijk is voor alle door [eiser] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval dat op of omstreeks 20 februari 2001 in of in de buurt van Hoevelaken heeft plaatsgevonden en waarbij [eiser] als bestuurder van een auto schade heeft opgelopen door een verzekerde van Interpolis,
3.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Interpolis tot op heden begroot op € 13.981,00,
3.3. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, mr. A.E.B. ter Heide en mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2013.
Cc: AB