Rb: schending geheimhouding mediation niet onrechtmatig vanwege zwaarwegend belang
Gedaagde (advocaat) verleent rechtsbijstand aan cliënt (werknemer) in arbeidsgeschil en is bekend met tussen eiser (werkgever) en cliënt gesloten geheimhoudingsovereenkomst m.b.t. mediationprocedure. Desalniettemin legt gedaagde gespreksverslagen over in een procedure voor het hof. De rechtbank oordeelt dat hiermee in beginsel in strijd is gehandeld met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. In de gegeven omstandigheden was het belang van cliënt om hof kennis te laten nemen van de verslagen echter dusdanig zwaarwegend dat het overleggen van die verslagen niet onrechtmatig was. Dat het Hof van Discipline heeft geoordeeld dat gedaagde niet heeft gehandeld zoals een goed advocaat betaamt door de mediationverslagen zonder vooroverleg met de wederpartij in het geding te brengen, maakt dit niet anders. Gevorderde schadevergoeding afgewezen.
ECLI:NL:RBNHO:2014:13082
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak: 01-10-2014
Datum publicatie: 11-03-2015
Zaaknummer: C/15/209563 / HA ZA 13-646
Rechtsgebieden: Civiel recht
Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie: Gedaagde verleende rechtsbijstand aan cliënt en was bekend met tussen eiser en die cliënt gesloten geheimhoudingsovereenkomst betreffende mediation procedure. Desalniettemin heeft gedaagde gespreksverslagen overgelegd in een procedure voor het gerechtshof Amsterdam. Hiermee is in beginsel in strijd gehandeld met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. In de gegeven omstandigheden was het belang van cliënt van gedaagde om hof kennis te laten nemen van de verslagen echter dusdanig zwaarwegend dat het overleggen van die verslagen niet onrechtmatig was.
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/209563 / HA ZA 13-646
Vonnis van 1 oktober 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid OUTPOST24 BENELUX B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat: mr. T. Spronk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert.
Partijen zullen hierna Outpost24 en [gedaagde] genoemd worden.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 12 maart 2014;
– het proces-verbaal van comparitie van 20 augustus 2014.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten 2.1.
[gedaagde] heeft vanaf 19 maart 2010 rechtsbijstand verleend aan een oud-werknemer van Outpost24, [oud-werknemer] te Amsterdam (hierna: [oud-werknemer]), in een arbeidsconflict tussen Outpost24 en [oud-werknemer].
2.2. Outpost24 had [oud-werknemer], destijds in dienst bij Outpost24, op 22 december 2008 vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden. Een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van Outpost24 werd bij beschikking van 31 maart 2009 afgewezen.
2.3. Outpost24 en [oud-werknemer] (destijds bijgestaan door mr. J.S. Pols) hebben op 19 mei 2009 een mediationovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is, voor zover van belang, vermeld:
“Artikel 6 – Geheimhouding
6.1 De Mediator en de Partijen, alsmede hun eventuele vertegenwoordigers en vertrouwenspersonen, verplichten zich om aan derden – onder wie begrepen rechters of arbiters – geen mededelingen te doen over het verloop van de mediationprocedure, de daarbij door de Partijen ingenomen standpunten, gedane voorstellen en de daarbij mondeling of schriftelijk, direct of indirect, door hen verstrekte informatie.
6.2 De Mediator en de Partijen, alsmede hun eventuele vertegenwoordigers en vertrouwenspersonen, verbinden zich om geen stukken aan derden – onder wie begrepen rechters of arbiters – bekend te maken, te citeren, aan te halen, te parafraseren of zich daarop anderszins te beroepen, indien deze stukken door een bij de mediation betrokken Partij bekend zijn gemaakt, getoond of geparafraseerd. (…)
6.3 Deze overeenkomst tot geheimhouding geldt als bewijsovereenkomst in de zin van de wet (art. 6:700 lid 3 BW jo 153 Rv). Hiermee hebben de Partijen en de Mediator, en hun eventuele vertegenwoordigers en vertrouwenspersonen, de bedoeling om op onderdelen af te wijken van het wettelijke geldende bewijsrecht.”
2.4. De mediation is omstreeks 12 juni 2009 geëindigd. Outpost24 heeft [oud-werknemer] hierop bij brief van 11 juni 2009 gesommeerd om 16 juni 2009 op het werk te verschijnen teneinde zijn werkzaamheden te hervatten.
2.5. Op 15 juni 2009 heeft [zakenrelatie], zakenrelatie van Outpost24, in een e-mail aan [oud-werknemer] het volgende geschreven: “ Voor een opdracht in Afrika belde ik vorige week met Outpost24 en via […] hoorde ik dat jij en Outpost24 op een minder prettige manier uit elkaar aan het gaan zijn. Jammer om te horen en ik wil je in ieder geval veel sterkte in deze tijd wensen. Mocht je weer aan de slag gaan, bel me dan even, dan maken
we een afspraak om bij te praten. Ik ben erg benieuwd naar wat je gaat doen.” 2.6.
[oud-werknemer] heeft bij faxbrief 16 juni 2009 aan Outpost24 laten weten dat hij aan de sommatie van Outpost24 geen gevolg zou geven en in plaats daarvan een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en vaststelling van een ontslagvergoeding zou indienen.
2.7. Outpost24 heeft [oud-werknemer] bij brief van 17 juni 2009 op staande voet ontslagen.
2.8. [oud-werknemer] (nog altijd bijgestaan door mr. J.S. Pols), heeft bij dagvaarding van 2 juli 2009 een verklaring voor recht gevorderd dat het verleende ontslag nietig was. Voorts heeft hij bij wege van voorlopige voorziening op de voet van artikel 223 Rv doorbetaling gevorderd van zijn loon vanaf 17 juni 2009.
2.9. De kantonrechter heeft de gevraagde voorlopige voorziening bij vonnis van 28 augustus 2009 toegewezen. Outpost24 is van dit vonnis in hoger beroep gekomen.
2.10. Bij arrest van 16 maart 2010 heeft het gerechtshof te Amsterdam verstek verleend tegen [oud-werknemer], het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vordering alsnog afgewezen. Het hof heeft hiertoe overwogen dat – kort gezegd – een duurzame werkweigering in beginsel een dringende reden oplevert voor ontslag op staande voet, dat dit anders is indien er aan de zijde van [oud-werknemer] omstandigheden bestaan die aan deze werkweigering het karakter van een dringende reden ontnemen, maar dat hiervan vooralsnog niet is gebleken.
2.11. Op 26 maart 2010 heeft de kantonrechter de vordering van [oud-werknemer] in de bodemprocedure toegewezen. Ook van dit vonnis heeft Outpost24 hoger beroep ingesteld.
2.12. Bij dagvaarding van 20 april 2010 is [oud-werknemer] (vanaf dit moment bijgestaan door [gedaagde]) tegen het arrest van het gerechtshof van 16 maart 2010 in verzet gekomen. [gedaagde] heeft hierbij de mediationverslagen van 20 mei 2009, 28 mei 2009 en 9 juni 2009 overgelegd. Bij herstelexploit van 3 mei 2010 heeft [gedaagde] de overgelegde mediationverslagen teruggetrokken, maar een citaat uit deze verslagen gehandhaafd.
2.13. In het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter van 26 maart 2010 heeft [gedaagde] op 10 augustus 2010 een memorie van antwoord ingediend. Hierbij heeft [gedaagde] de mediationverslagen van 28 mei 2009 en 9 juni 2009 overgelegd.
2.14. Bij arrest van 22 februari 2011 heeft het gerechtshof in zowel de voorlopige voorziening als de bodemzaak het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof heeft hiertoe onder meer overwogen: “(…)
3.8 Het hof oordeelt als volgt.
Na de sommatie van 11 juni 2009 om op het werk te verschijnen en zijn werkzaamheden te hervatten, is [oud-werknemer] niet op het werk verschenen waarbij hij heeft laten weten ook niet van plan te zijn om te verschijnen. Een dergelijke duurzame werkweigering levert in beginsel een dringende reden op voor ontslag op staande voet. Dit is slechts anders indien er aan de zijde van [oud-werknemer] omstandigheden bestaan die aan deze werkweigering het karakter van een dringende reden ontnemen.
3.9 [oud-werknemer] beroept zich in dat verband op de volgende omstandigheden waardoor van hem in redelijkheid niet gevergd kon worden nog op het werk te verschijnen:
(1) de wijze waarop de mediation is beëindigd;
(2) de door Outpost aangebrachte wijziging van [oud-werknemer]’ werkzaamheden en de daarmee samenhangende provisiestructuur;
Beëindiging mediation.
3.10 Om voor het hof inzichtelijk te maken op welke wijze de mediation is beëindigd, heeft [oud-werknemer] met een beroep op de waarheidsplicht (artikel 21 Rv) een aantal passages uit de mediationverslagen overgelegd. Hiertegen heeft Outpost bezwaar gemaakt, stellende dat [oud-werknemer] hiermee de tussen partijen overeengekomen geheimhoudingsplicht schendt.
Het hof verwerpt dit bezwaar. Gelet op het feit dat de wijze waarop de mediation is geëindigd voor [oud-werknemer] een doorslaggevende rol heeft gespeeld om niet op het werk te verschijnen, is er sprake van een zwaarwegend belang aan de zijde van [oud-werknemer] om het hof kennis te laten nemen van een deel van de mediationverslagen. Tegen die achtergrond weegt de geheimhoudingsplicht niet zo zwaar dat [oud-werknemer] deze verslagen niet voor het bovenomschreven doel zou moeten gebruiken.
3.11 Het mediationverslag van 28 mei 2009 (Productie 3 MvA) vermeldt (…)
3.12 Het mediationverslag van 9 juni 2009 (Productie 4 MvA) vermeldt (…)
3.13 Naar ’s hofs oordeel kan uit de hierboven geciteerde passages niet anders afgeleid worden dan dat de mediation uiteindelijk gericht was op beëindiging van het dienstverband en dat beide partijen er ook na beëindiging van de mediation vanuit gingen dat aan de arbeidsrelatie op korte termijn een einde zou komen.
Dat Outpost ook uit ging van beëindiging, leidt het hof mede af uit de e-mail van [zakenrelatie] (…), waarin laatstgenoemde aan [oud-werknemer] meldt dat hij van de heer […] (“[…]”) hoorde dat partijen bezig waren uit elkaar te gaan. (…)
3.14 Tegen de achtergrond van een en ander en mede gelet op de hierna te bespreken feiten en omstandigheden, heeft [oud-werknemer] naar ’s hofs oordeel terecht kunnen beslissen de sommatie van Outpost naast zich neer te leggen en niet op het werk te verschijnen.
Ook de aankondiging van [oud-werknemer] in de onder 3.1.11 geciteerde brief van 16 juni 2009 om een ontbindingsverzoek in te dienen is een logisch gevolg van de wijze waarop de mediation is geëindigd en partijen uit elkaar zouden gaan. (…)
3.19 De conclusie is dat [oud-werknemer] naar het oordeel van het hof aldus voldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die rechtvaardigen dat hij niet op het werk is verschenen en die derhalve aan deze werkweigering het karakter van een dringende reden ontnemen.”
2.15. Outpost24 en Spronk hebben bij brief van 20 april 2011 bij de Raad van Discipline te Amsterdam een klacht tegen [gedaagde] ingediend over het overleggen van de mediationverslagen. De Raad van Discipline heeft deze klacht op 21 december 2011 gegrond verklaard. Het Hof van Discipline heeft deze beslissing op 10 december 2012 in hoger beroep bekrachtigd.
3 Het geschil
3.1. Outpost24 vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring van recht zal geven dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door middel van het in de hoger beroepsprocedure tussen Outpost24 en [oud-werknemer] door een geheimhoudingsovereenkomst beschermd materiaal aan het gerechtshof over te leggen;
II. een verklaring van recht zal geven, dat [gedaagde] de uit voren omschreven onrechtmatig handelen voortvloeiende schade aan eiseres zal dienen te vergoeden;
III. [gedaagde] zal veroordelen aan Outpost24 te voldoen de somma van € 100.000 (zegge: honderdduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1. Vaststaat dat [oud-werknemer] en Outpost24 op 19 mei 2009 een mediationovereenkomst hebben gesloten, waarin de hiervoor onder 2.3. geciteerde geheimhoudingsverplichtingen waren opgenomen. [gedaagde] was geen partij bij deze overeenkomst, maar hij was daarmee wel bekend. [gedaagde] heeft niettemin gespreksverslagen uit de mediation in het geding gebracht en op de inhoud daarvan een beroep gedaan in de hiervoor onder 2.12. tot en met 2.14. genoemde procedures bij het gerechtshof te Amsterdam.
4.2. Naar het oordeel van de rechtbank moet [gedaagde] hiermee in beginsel geacht worden in strijd te hebben gehandeld met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Voor de kans van slagen van mediation is van groot belang dat partijen bij het zoeken naar een passende oplossing vrijuit en in vertrouwen met elkaar kunnen praten. Wanneer mediationstukken later in weerwil van de geheimhoudingsverplichting in het geding worden gebracht, wordt aan deze vertrouwelijkheid in ernstige mate afbreuk gedaan. Het gebruik van de mediationverslagen door [gedaagde] kan tegen deze achtergrond in beginsel ook een onrechtmatige daad jegens Outpost24 opleveren.
4.3. [gedaagde] voert echter aan dat zich in het onderhavige geval bijzondere omstandigheden voordoen die een ander oordeel rechtvaardigen. Hiertoe heeft [gedaagde] er op gewezen dat het hof in het (in kracht van gewijsde gegane) arrest van 22 februari 2011 heeft vastgesteld, dat uit de door [gedaagde] in het geding gebrachte mediationverslagen blijkt dat de mediation uiteindelijk gericht was op beëindiging van het dienstverband en dat beide partijen er ook na beëindiging van de mediation vanuit gingen dat aan de arbeidsrelatie op korte termijn een einde zou komen. Volgens [gedaagde] noodzaakte het belang van de waarheidsvinding tot het overleggen van de stukken, omdat Outpost24 beëindiging van het dienstverband voor ogen had, terwijl zij zich in de procedures bij de kantonrecher en het gerechtshof – in strijd met de waarheid – op het standpunt stelde voorzetting van het dienstverband te wensen.
4.4. Outpost24 heeft de juistheid van deze vaststelling in de onderhavige procedure bestreden. Volgens Outpost24 wenste zij het dienstverband na de mediation wel degelijk voort te zetten. Zij heeft deze betwisting echter niet nader onderbouwd, terwijl haar stellingen op dit punt tevens in strijd zijn met de uitlatingen die zij (blijkens de onder 2.5. aangehaalde e-mail van [zakenrelatie]) eerder aan derden heeft gedaan. De rechtbank neemt tegen deze achtergrond als vaststaand aan dat de intentie van de partijen ook na afloop van de mediation gericht was op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
4.5. Blijkens de gedingstukken in het arbeidsconflict tussen Outpost24 en [oud-werknemer] wekte Outpost24 echter een andere indruk van de intentie van partijen. De rechtbank volgt [gedaagde] in zijn standpunt dat hij, gelet op de inhoud van het arrest van het gerechtshof van 16 maart 2010, diende te vrezen dat de vorderingen van [oud-werknemer] op grond van een onterechte indruk van de intentie van partijen na de beëindiging van de mediation zouden worden afgewezen.
4.6. Gesteld noch gebleken is voorts dat voor [oud-werknemer] en [gedaagde] enige andere manier ter beschikking stond om inzichtelijk te maken wat de werkelijke intentie van partijen was, dan het in het geding brengen van de onderhavige mediationverslagen. Naar het oordeel van de rechtbank was het belang van [oud-werknemer] om het hof kennis te laten nemen van de mediationverslagen daarmee dusdanig zwaarwegend, dat een onverkorte nakoming van de geheimhoudingsverplichtingen met betrekking tot deze verslagen niet van hen kon worden gevergd en het overleggen van die verslagen gerechtvaardigd was.
4.7. Dat het Hof van Discipline in haar uitspraak van 10 december 2012 heeft geoordeeld dat [gedaagde] niet heeft gehandeld zoals een goed advocaat betaamt door de mediationverslagen zonder vooroverleg met de wederpartij in het geding te brengen, maakt dit niet anders. Aan het oordeel van de tuchtrechter dat is gehandeld in strijd met de voor advocaten geldende normen en regels kan niet zonder meer de gevolgtrekking worden verbonden dat [gedaagde] civielrechtelijk aansprakelijk is wegens schending van een zorgvuldigheidsnorm (HR 15 november 1996, NTK/Paardekooper c.s., ECLI:NL:HR:1996:ZC2197). Het enkele feit dat [gedaagde] de mediation verslagen zonder vooroverleg met de wederpartij in het geding heeft gebracht is naar het oordeel van de rechtbank gelet op het in 4.5. en 4.6. overwogene onvoldoende om in deze procedure tot de conclusie te komen dat [gedaagde] onrechtmatig jegens Outpost24 heeft gehandeld.
4.8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van Outpost24 zullen worden afgewezen.
4.9. Outpost24 zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 2.842,00 (2,0 punten × tarief € 1.421,00) aan salaris advocaat.
5 De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt Outpost24 in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.842,00,
5.3. veroordeelt Outpost24 in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Outpost24 niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.I. de Vreese-Rood, mr. A.J. Wolfs en mr. A.K. van de Vorst-Glerum en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2014.